Besluit vergoedingen Telecommunicatiewet

Geraadpleegd op 22-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2015.
Geldend van 01-01-2015 t/m 27-12-2016

Besluit van 12 maart 1999, houdende regels inzake de in het kader van de Telecommunicatiewet in rekening te brengen vergoedingen (Besluit vergoedingen Telecommunicatiewet)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat van 18 november 1998, nr. HDTP/98/3612/CG, Hoofddirectie Telecommunicatie en Post;

Gelet op hoofdstuk 3 en de artikelen 16.1, eerste, vierde en vijfde lid, en 20.17 van de Telecommunicatiewet, alsmede op artikel 13a, vierde lid, van de Postwet;

De Raad van State gehoord (advies van 29 januari 1999, no.W09.98.0533);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat van 8 maart 1999, nr. DGTP/99/233/CG, Directoraat-Generaal Telecommunicatie en Post;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a. wet: Telecommunicatiewet;

  • b. vergoeding: vergoeding, bedoeld in artikel 16.1 van de wet;

  • c. aanbieder: onderneming die openbare elektronische communicatiediensten, openbare elektronische communicatienetwerken of bijbehorende faciliteiten aanbiedt.

Artikel 2

  • 1 De vergoeding dient ter dekking van de kosten van de werkzaamheden of diensten die ingevolge het bepaalde bij of krachtens de wet door Onze Minister worden verricht.

  • 2 De vergoeding bestaat uit:

    • a. een bedrag dat verband houdt met de kosten van het verrichten van werkzaamheden of diensten in het kader van de aan Onze Minister bij of krachtens de wet opgedragen uitvoeringstaak; of

    • b. een bedrag dat verband houdt met de kosten van het verrichten van werkzaamheden of diensten in het kader van de aan Onze Minister bij of krachtens de wet opgedragen toezichthoudende taak; of

    • c. een jaarlijkse bijdrage als bedoeld in artikel 16.1, derde of vierde lid, van de wet.

  • 3 De vergoeding wordt per kalenderjaar vastgesteld.

  • 4 Het bedrag, bedoeld in het tweede lid, onder a, wordt eenmaal in rekening gebracht.

  • 5 Het bedrag en de jaarlijkse bijdrage, bedoeld in het tweede lid, onder b en c, zijn per kalenderjaar verschuldigd en worden eens per kalenderjaar in rekening gebracht.

Artikel 3

  • 1 Ter zake van de kosten, bedoeld in artikel 2, eerste lid, gelden als uitgangspunten dat:

    • a. deze kosten worden geraamd voor het kalenderjaar waarvoor de vergoeding geldt;

    • b. de directe kosten rechtstreeks worden toegerekend aan categorieën van gelijksoortige werkzaamheden of diensten;

    • c. de indirecte kosten worden toegerekend aan categorieën van gelijksoortige werkzaamheden of diensten naar rato van hun beslag op de onderscheiden werkzaamheden of diensten;

    • d. deze kosten op bedrijfseconomische wijze worden berekend door middel van een door Onze Minister toe te passen kostencalculatiemodel dat zodanig is ingericht dat daaruit op elk moment op eenduidige en inzichtelijke wijze de kosten van de desbetreffende categorieën van gelijksoortige werkzaamheden of diensten kunnen worden afgeleid.

  • 2 Onze Minister maakt het kostencalculatiemodel, bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, bekend op een door hem te bepalen wijze.

  • 3 Voorzover de kosten bestaan uit afschrijvingskosten, worden deze kosten door middel van evenredige afschrijving op de aanschafwaarden van de investeringsgoederen per kalenderjaar geraamd op basis van de economische levensduur.

Artikel 4

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen per categorie, bedoeld in het eerste lid, subcategorieën van gelijksoortige werkzaamheden of diensten worden vastgesteld en kunnen andere categorieën van gelijksoortige werkzaamheden of diensten worden vastgesteld.

Artikel 5

  • 1 Bij ministeriële regeling wordt de hoogte van de vergoeding per categorie of subcategorie van gelijksoortige werkzaamheden of diensten vastgesteld op basis van de geraamde kosten die per categorie of per subcategorie zijn toegerekend als bedoeld in artikel 4.

Artikel 6

Onverminderd artikel 2, eerste tot en met derde lid, kan in afwijking van de artikelen 2, vierde en vijfde lid, 3, 4 en 5, bij ministeriële regeling een vergoeding worden vastgesteld, voorzover noodzakelijk ter dekking van onvoorziene kosten van werkzaamheden of diensten als bedoeld in artikel 2, eerste lid.

Artikel 7

Tenzij bij ministeriële regeling anders wordt bepaald, wordt de vergoeding door degene die de vergoeding is verschuldigd, bij vooruitbetaling voldaan.

Artikel 12

  • 1 [Red: Wijzigt de Wet op de telecommunicatievoorzieningen.]

  • 2 [Red: Wijzigt de Vergunningenwet kabelgebonden telecommunicatie-infrastructuur.]

  • 3 [Red: Wijzigt het Besluit radio-elektrische inrichtingen.]

  • 4 [Red: Wijzigt het Besluit elektromagnetische compatibiliteit.]

  • 5 [Red: Wijzigt het Besluit randapparatuur en apparatuur voor satellietgrondstations.]

  • 6 [Red: Wijzigt het Besluit aanvraagprocedure nummers.]

  • 7 [Red: Wijzigt het Besluit vergunningen mobiele telecommunicatie.]

  • 8 [Red: Wijzigt het Besluit kabelgebonden telecommunicatie-infrastructuur.]

  • 9 [Red: Wijzigt van het Besluit draadomroep- en kabelinrichtingen.]

Artikel 15

Na de inwerkingtreding van dit besluit berusten de Regeling vergoedingen RDR 1999 en de Regeling vergoedingen OPTA 1999 I op de artikelen 4, 5, 6 en 7 van dit besluit.

Artikel 18

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit vergoedingen Telecommunicatiewet.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 12 maart 1999

Beatrix

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

J. M. de Vries

Uitgegeven de vijfentwintigste maart 1999

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals