Wijzigingswet Wet op de inkomstenbelasting 1964, enz. (belastingplan 2000)

Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 1999. Zie het overzicht van wijzigingen.
Geraadpleegd op 26-11-2024.
Geldend van 29-12-2001 t/m heden

Wet van 22 december 1999, houdende wijziging van belastingwetten c.a. (belastingplan 2000)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het in het kader van het belastingplan 2000 wenselijk is maatregelen te treffen op het gebied van het werkgelegenheidsbeleid en inkomensbeleid, een bijdrage te leveren aan een verdere vergroening van het fiscale stelsel, en in samenhang daarmee maatregelen te nemen in het kader van auto en vervoer, met name ter bevordering van milieuvriendelijke vervoersmodaliteiten en voorts enige andere belastingmaatregelen te treffen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel I

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 1999. Zie het overzicht van wijzigingen]

[Red: Wijzigt de Wet op de inkomstenbelasting 1964.]

Artikel III

[Red: Wijzigt de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen.]

Artikel V

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 1999. Zie het overzicht van wijzigingen]

[Red: Wijzigt de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.]

Artikel XIV

[Red: Wijzigt de Wet van 23 februari 1983, houdende intrekking van de vrijstelling van motorrijtuigenbelasting wegens invaliditeit (Stb. 94).]

Artikel XV

Artikel 10, vijfde lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 vindt geen toepassing met betrekking tot de krachtens het vierde lid van dat artikel te treffen regeling met betrekking tot de willekeurige afschrijving op nieuwe gebouwen in aangewezen regio's voorzover deze betrekking heeft op bedrijfsmiddelen terzake waarvan verplichtingen zijn aangegaan of voortbrengingskosten zijn gemaakt op of na 1 januari 1999 doch vóór 1 januari 2000 alsmede met betrekking tot de krachtens het vierde lid van dat artikel te treffen regeling met betrekking tot de willekeurige afschrijving op nieuwe gebouwen in aangewezen regio's voorzover deze betrekking heeft op bedrijfsmiddelen terzake waarvan verplichtingen zijn aangegaan of voortbrengingskosten zijn gemaakt op of na 1 januari 2000.

Artikel XVI

In afwijking in zoverre van artikel 10, tiende lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, wordt het verzoek met betrekking tot investeringen in het eerste kalenderjaar na inwerkingtreding van deze wet in bedrijfsmiddelen als bedoeld in dat lid, gedaan binnen een bij ministeriële regeling te stellen termijn na aanvang van dat kalenderjaar.

Artikel XVII

In geval van een boekjaar dat is aangevangen voor 1 januari 2000 en op of na die datum eindigt, wordt de in artikel 13, tweede lid, aanhef en onderdeel a en b, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, zoals dat luidde op 31 december 1999, bedoelde omzet gesteld op de omzet die is toe te rekenen aan het aantal voor 1 januari 2000 vallende dagen van het boekjaar, en worden de in die onderdelen vermelde grensbedragen gesteld op het product van die bedragen en de verhouding waarin dat aantal dagen staat tot het totale aantal dagen van dat boekjaar.

Artikel XVIII

Ten aanzien van de belastingplichtige die in 1999 een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten heeft genoten, wordt het uit artikel 37, eerste lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 voortvloeiend bedrag aan aftrekbare kosten voor het jaar 1999 verhoogd met f 2602, tenzij hij de ouderenaftrek geniet.

Artikel XIX

De afdrachtvermindering langdurig werklozen is niet van toepassing met betrekking tot de werknemer voor wie de afdrachtvermindering onderwijs toepassing vindt indien met betrekking tot hem de afdrachtvermindering onderwijs reeds op 31 december 1999 toepassing vond.

Artikel XX

De vennootschapsbelasting over een boekjaar dat voor 1 januari 2000 aanvangt en op of na die datum eindigt, wordt, in afwijking in zoverre van artikel 22 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, berekend volgens de formule:

belasting = (X : B x To) + (Y : B x Tn), waarin

X voorstelt: het aantal voor 1 januari 2000 vallende dagen van het boekjaar;

Y voorstelt: het aantal na 31 december 1999 vallende dagen van het boekjaar;

B voorstelt: het totale aantal dagen van het boekjaar;

To voorstelt: de verschuldigde belasting over het belastbare bedrag of het binnenlandse belastbare bedrag op basis van het tarief van de vennootschapsbelasting zoals dat tarief luidt op 31 december 1999;

Tn voorstelt: de verschuldigde belasting over het belastbare bedrag of het binnenlandse belastbare bedrag op basis van het tarief van de vennootschapsbelasting zoals dat tarief luidt met ingang van 1 januari 2000.

Artikel XXII

  • 1 Indien het door de Commissie van de Europese Gemeenschappen op 15 maart 1999 ingediende voorstel voor een Richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 77/388/EEG wat de mogelijkheid betreft, bij wijze van experiment, op zeer arbeidsintensieve diensten een verlaagd BTW-tarief toe te passen (PbEG van 13 april 1999, nr. C102), al dan niet in gewijzigde vorm, door de Raad van de Europese Unie als richtlijn is vastgesteld, brengt Onze Minister van Financiën bij ministeriële regeling een wijziging aan in de bij de Wet op de omzetbelasting 1968 behorende tabel I, nadat dat ingevolge genoemde Richtlijn 77/388/EEG is toegestaan.

Artikel XXIII

  • 2 Na de plaatsing in de Staatscourant van een krachtens het eerste lid vastgestelde ministeriële regeling wordt een voorstel van wet tot wijziging van de Wet belastingen op milieugrondslag zo spoedig mogelijk bij de Staten-Generaal ingediend. Dit voorstel van wet strekt tot vervanging van de in het eerste lid bedoelde ministeriële regeling. Indien het voorstel wordt ingetrokken of indien een van de beide kamers der Staten-Generaal besluit het voorstel niet aan te nemen, wordt de ministeriële regeling onverwijld ingetrokken. Wordt het voorstel tot wet verheven, dan wordt de ministeriële regeling ingetrokken op het tijdstip van inwerkingtreding van die wet.

Artikel XXIV

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing voorzover de kapitaalsvermeerdering het gevolg is van de omzetting in euro van het nominale bedrag van aandelen die na 31 december 1998 zijn uitgegeven.

Artikel XXVI

[Red: Wijzigt de Wijzigingswet Wet op de inkomstenbelasting 1964, enz. (technische aanpassingen 1999).]

Artikel XXVII

[Red: Wijzigt de Wijzigingswet Wet belastingen op milieugrondslag, enz. (bevorderen van energiezuinig en milieuvriendelijk gedrag).]

Artikel XXVIII

  • 1 Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 2000.

  • 2 Artikel V, onderdeel A, vindt voor het eerst toepassing met betrekking tot de heffing over het jaar dat aanvangt op of na 1 januari 2000.

  • 3 In afwijking van het eerste lid treden artikel VII, onderdelen B, D, onder 3, N, O, onder 2, P, R, S, onder 1, en X, onder 2, in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende onderdelen verschillend kan worden vastgesteld, met dien verstande dat indien het Staatsblad waarin dat besluit wordt geplaatst na 1 januari 2000 wordt uitgegeven, in dat besluit bepaald wordt dat artikel VII, onderdelen B, D, onder 3, N, O, onder 2, P, R, S, onder 1, en X, onder 2, terugwerken tot en met 1 januari 2000.

  • 6 In afwijking van het eerste lid treden de artikelen IX en X in werking met ingang van 1 mei 2000.

  • 8 In afwijking van het eerste lid werkt artikel XVIII terug tot en met 1 januari 1999.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage, 22 december 1999

Beatrix

De Minister van Financiën,

G. Zalm

De Staatssecretaris van Financiën,

W. A. F. G. Vermeend

Uitgegeven de achtentwintigste december 1999

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals