Om in aanmerking te komen voor teruggaaf dient een verzoek te worden ingediend bij
de bevoegde inspecteur: het Centraal bureau motorrijtuigenbelasting. Voor dit verzoek
is een speciaal formulier ontworpen.
Bij het verzoek om teruggaaf dient ter zake van elke rit die in het kader van het
gecombineerd vervoer is verricht, een verklaring van de terminalhouder te worden overgelegd.
Ingevolge artikel 3a, derde lid, van de uitvoeringsregeling dient deze verklaring
de volgende gegevens te bevatten:
-
a. de naam, de locatie en het registratienummer van het station van inlading of het station
van uitlading.
Dit betreft (uiteraard) de in Nederland gevestigde terminal;
-
b. de datum waarop de vrachtwagen, de aanhangwagen, de oplegger met of zonder trekker,
de wissellaadbak of de container van 20 voet of meer op het hiervoor bedoelde station
werd in- of uitgeladen, alsmede het kenteken van het motorrijtuig waarmee het betreffende
vervoer naar of van dat station heeft plaatsgevonden.
Dit is de datum waarop in Nederland de overslag naar of van het spoor, het binnenschip
of het zeeschip heeft plaatsgevonden;
-
c. de plaats waar het vervoer van de vrachtwagen, de aanhangwagen, de oplegger met of
zonder trekker, de wissellaadbak of de container van 20 voet of meer naar het meer
bedoelde station van inlading is aangevangen, alsmede de plaats waar het vervoer van
de vrachtwagen, de aanhangwagen, de oplegger met of zonder trekker, de wissellaadbak
of de container van 20 voet of meer vanaf het station van uitlading zal eindigen.
Dit is de plaats in Nederland vanwaar het vervoer over de weg naar de terminal is
gestart (plaats van belading van het vervoermiddel) of de plaats in Nederland waar
het vervoer vanaf de terminal zal eindigen (plaats van lossing van het vervoermiddel);
-
d. de plaats waar het vervoer per spoor, over de binnenwateren of over zee zal eindigen
ingeval dat vervoer in Nederland is aangevangen, of de plaats waar het vervoer per
spoor, over zee of over de binnenwateren is aangevangen ingeval dat vervoer in Nederland
wordt beëindigd.
Om te kunnen beoordelen of er sprake is van vervoer tussen lidstaten, is het van belang
te weten welk traject exact per spoor of over water is afgelegd; in dit kader moet
feitelijk de begin- en eindterminal worden aangegeven; beide terminals dienen in de
Europese Unie te zijn gevestigd;
-
e. of de vrachtwagen, de aanhangwagen, de oplegger met of zonder trekker, de wissellaadbak
of de container van 20 voet of meer vanaf het station van inlading over zee of over
binnenwater zal worden vervoerd, dan wel over zee of over binnenwater naar het station
van uitlading is vervoerd.
Bij vervoer over zee of over binnenwateren gelden nadere voorwaarden met betrekking
tot de afstand die over water moet worden afgelegd (bij zeevervoer tenminste 100 km)
en maximale afstand die over de weg mag worden afgelegd in het voor- of natraject
(zowel bij vervoer over zee als over binnenwateren maximaal 150 km);
-
f. het kenteken, of bij het ontbreken daarvan, het unieke identificatienummer van de
vrachtwagen, de aanhangwagen, de oplegger met of zonder trekker, de wissellaadbak
of de container van 20 voet of meer die op het station is in- of uitgeladen.
Dit is niet noodzakelijk het trekkende voertuig; het kenteken daarvan is reeds vereist
ingevolge onderdeel b in de eerste alinea van dit onderdeel. In dit geval betreft
het het vervoermiddel (container, oplegger en dergelijke) dat daadwerkelijk via het
spoor, de zee of de binnen wateren is vervoerd.
-
– Vervoer over de weg van Barendrecht naar Rotterdam alwaar de oplegger op het spoor
wordt overgeslagen en via het spoor wordt vervoerd naar Hamburg in de Bondsrepubliek
Duitsland vanwaar de oplegger over de weg naar de plaats van bestemming in Duitsland
wordt gebracht.
Deze vervoerbeweging wordt aangemerkt als gecombineerd vervoer in de zin van artikel
14a van de Wet en er bestaat recht op teruggaaf van de belasting die is betaald voor
de vrachtwagen die de oplegger heeft vervoerd van de plaats van lading in Barendrecht
naar Rotterdam;
-
– Vervoer over de weg van Barendrecht naar Utrecht alwaar de oplegger op het spoor wordt
overgeslagen en via het spoor wordt vervoerd naar Hamburg in de Bondsrepubliek Duitsland
vanwaar de oplegger over de weg naar de plaats van bestemming in Duitsland wordt gebracht.
Omdat in dit geval geen gebruik is gemaakt van de dichtstbijzijnde terminal kan deze
vervoerbeweging niet worden aangemerkt als gecombineerd vervoer in de zin van artikel
14a van de Wet en bestaat er derhalve geen recht op teruggaaf van de belasting die
is betaald voor de vrachtwagen die de oplegger heeft vervoerd van de plaats van lading
in Barendrecht naar Utrecht;
-
– Vervoer over de weg van Barendrecht naar Rotterdam alwaar de oplegger op het spoor
wordt overgeslagen en via het spoor wordt vervoerd naar Bazel in Zwitserland vanwaar
de oplegger over de weg naar de plaats van bestemming in Zwitserland wordt gebracht.
Er is hier sprake van vervoer naar een derde land en dus niet tussen lidstaten, waardoor
niet wordt voldaan aan de voorwaarden voor gecombineerd vervoer in de zin van artikel
14a van de Wet. Er bestaat derhalve geen recht op teruggaaf van de belasting die is
betaald voor de vrachtwagen die de oplegger heeft vervoerd van de plaats van lading
in Barendrecht naar Rotterdam;
-
– Een vrachtwagen (met oplegger) komt vanuit Harwich (Verenigd Koninkrijk) met de ferry
aan in Hoek van Holland en rijdt vandaar naar Rotterdam alwaar de goederen worden
gelost.
Hier is geen sprake van gecombineerd vervoer in de zin van artikel 14a van de Wet,
omdat er voor het vervoer over zee geen alternatief over de weg voorhanden is. Uiteraard
is er om dezelfde redenen ook in de omgekeerde beweging geen sprake van gecombineerd
vervoer;
-
– Een container is geladen en verscheept in de Verenigde Staten van Amerika en wordt
van het zeeschip gelost in Rotterdam. Deze container wordt vervolgens over de weg
naar Utrecht vervoerd om aldaar te worden gelost.
Het zeevervoer heeft betrekking op vervoer tussen een derde land en de Europese Unie
en dus niet tussen lidstaten, zodat hier geen sprake is van gecombineerd vervoer in
de zin van artikel 14a van de Wet.
-
– Een container is geladen en verscheept in de Verenigde Staten van Amerika en wordt
van het zeeschip gelost in Rotterdam. Deze container wordt vervolgens per spoor vervoerd
naar Groningen en vandaar over de weg naar Delfzijl vervoerd.
Hier telt het zeevervoer niet mee voor de vraag of er sprake is van gecombineerd vervoer
in de zin van artikel 14a van de Wet. Voor de vrachtwagen die de container van Groningen
naar Delfzijl vervoert, kan echter geen teruggaaf worden verleend omdat hier – ondanks
het feit dat het vervoer deels per spoor en deels over de weg plaatsvindt – geen sprake
is van vervoer tussen lidstaten, het vervoer per spoor begint en eindigt immers binnen
Nederland;
-
– Een container is geladen en verscheept in de Verenigde Staten van Amerika en wordt
van het zeeschip gelost in Rotterdam. Deze container wordt vervolgens per spoor vervoerd
naar Hamburg en vandaar over de weg naar een bestemming in de Bondsrepubliek Duitsland
vervoerd.
In dit geval is de vraag of er sprake is van gecombineerd vervoer in de zin van artikel
14a van de Wet niet van belang. Zo daar al sprake van zou zijn, dan kan geen teruggaaf
worden verleend omdat de terminal vanwaar het wegvervoer start, is gelegen buiten
Nederland;
-
– Een container is geladen en verscheept in Hamburg in de Bondsrepubliek Duitsland,
wordt over zee naar Rotterdam en na lossing over de weg naar Breda vervoerd.
Hier is sprake van gecombineerd vervoer in de zin van artikel 14a van de Wet. Voor
de belasting die is betaald voor de vrachtwagen die het vervoer van Rotterdam naar
Breda heeft verricht, kan teruggaaf worden verleend.