Besluit aanwijzing rechtstreekse gemeenten en verdeelsleutel stedelijke vernieuwing

[Regeling vervallen per 28-04-2011 met terugwerkende kracht tot en met 01-01-2011.]
Geraadpleegd op 27-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2006.
Geldend van 01-01-2006 t/m 28-11-2006

Besluit van 22 november 2000, houdende de aanwijzing van de gemeenten waaraan door het Rijk investeringsbudget kan worden verstrekt en regels ter berekening van de uit 's-Rijks kas te verstrekken budgetten voor stedelijke vernieuwing (Besluit aanwijzing rechtstreekse gemeenten en verdeelsleutel stedelijke vernieuwing)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 14 juli 2000, nr. MJZ2000083080, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Gelet op de artikelen 5, tweede lid, en 6, tweede lid, van de Wet stedelijke vernieuwing;

De Raad van State gehoord (advies van 31 augustus 2000, nr. W08.000306/V);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 16 november 2000, nr. MJZ2000137869, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk 1. Begripsbepalingen

[Regeling vervallen per 28-04-2011 met terugwerkende kracht tot en met 01-01-2011]

Artikel 1

[Regeling vervallen per 28-04-2011 met terugwerkende kracht tot en met 01-01-2011]

In dit besluit wordt verstaan onder:

Hoofdstuk 2. De aanwijzing van gemeenten waaraan door het rijk investeringsbudget kan worden verstrekt

[Regeling vervallen per 28-04-2011 met terugwerkende kracht tot en met 01-01-2011]

Artikel 2

[Regeling vervallen per 28-04-2011 met terugwerkende kracht tot en met 01-01-2011]

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.

De gemeenten waaraan Onze Minister investeringsbudget kan verstrekken zijn:

  • a. Alkmaar,

  • b. Almelo,

  • c. Amersfoort,

  • d. Amsterdam,

  • e. Arnhem,

  • f. Breda,

  • g. Deventer,

  • h. Dordrecht,

  • i. Eindhoven,

  • j. Emmen,

  • k. Enschede,

  • l. 's-Gravenhage,

  • m. Groningen,

  • n. Haarlem,

  • o. Heerlen,

  • p. Helmond,

  • q. Hengelo,

  • r. 's-Hertogenbosch,

  • s. Leeuwarden,

  • t. Leiden,

  • u. Lelystad,

  • v. Maastricht,

  • w. Nijmegen,

  • x. Rotterdam,

  • y. Schiedam,

  • z. Tilburg,

  • aa. Utrecht,

  • bb. Venlo,

  • cc. Zaanstad en

  • dd. Zwolle.

Terugwerkende kracht

Stb. 2006, 581, datum inwerkingtreding 29-11-2006, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2006.

De gemeenten waaraan Onze Minister investeringsbudget kan verstrekken zijn:

  • a. Alkmaar,

  • b. Almelo,

  • c. Amersfoort,

  • d. Amsterdam,

  • e. Arnhem,

  • f. Breda,

  • g. Deventer,

  • h. Dordrecht,

  • i. Eindhoven,

  • j. Emmen,

  • k. Enschede,

  • l. 's-Gravenhage,

  • m. Groningen,

  • n. Haarlem,

  • o. Heerlen,

  • p. Helmond,

  • q. Hengelo,

  • r. 's-Hertogenbosch,

  • s. Leeuwarden,

  • t. Leiden,

  • u. Lelystad,

  • v. Maastricht,

  • w. Nijmegen,

  • x. Rotterdam,

  • y. Schiedam,

  • z. Sittard-Geleen,

  • aa. Tilburg,

  • bb. Utrecht,

  • cc. Venlo,

  • dd. Zaanstad en

  • ee. Zwolle.

Hoofdstuk 3. De berekening van de uit 's Rijks kas beschikbare middelen voor de uitvoering van het beleid inzake stedelijke vernieuwing

[Regeling vervallen per 28-04-2011 met terugwerkende kracht tot en met 01-01-2011]

Artikel 3

[Regeling vervallen per 28-04-2011 met terugwerkende kracht tot en met 01-01-2011]

  • 2 Onze Minister berekent voor de in artikel 2 genoemde gemeenten en voor de provincies de factor investeringspotentieel (I) met behulp van de formule:

    ((2 x ((1/((KOOPPRIJS + BAAN)/2))-1)) +1) x 0,9585592138,

    in welke formule voorstelt:

    KOOPPRIJS: de gemiddelde prijs van de door de Dienst voor het kadaster en de openbare registers geregistreerde verkochte woningen in de periode 1999 tot en met 2002 in een in artikel 2 genoemde gemeente of een provincie gedeeld door het Nederlands gemiddelde van die prijs, en

    BAAN: de toename van het aantal banen per inwoner in de periode 1992 tot en met 2001 in een in artikel 2 genoemde gemeente of een provincie gedeeld door het Nederlands gemiddelde daarvan.

  • 3 Voor de niet in artikel 2 genoemde gemeenten wordt in het vierde, vijfde en zevende lid de factor investeringspotentieel gehanteerd die overeenkomstig het tweede lid is berekend voor de provincie waarin die gemeente is gelegen.

  • 4 Onze Minister berekent voor alle gemeenten in Nederland de uitkomst van de formule:

    Bijlage 109876.png

    in welke formule voorstelt:

    A: de uitkomst van de formule:

    157,14 x WON45 x wLI x wOAD x wKLREG +

    350,72 x MGW31 x wLI +

    56,81 x PANDEN x wLI +

    227,23 x MONUMENT x wLI +

    8695,48 x VESTIND x wLI x wOAD x wKLREG x (WON45/VOORRAAD) x wGSC,

    in welke formule voorstelt:

    WON45: het aantal in de gemeente aanwezige woningen dat voor 1 januari 1945 is gereedgekomen voor bewoning;

    wLI: een wegingsfactor, die wordt bepaald door de formule:

    (6 x ((1,14 x LI)/INWO)) + 0,04,

    in welke formule voorstelt:

    LI: het aantal binnen de gemeente aanwezige lage inkomens, bepaald overeenkomstig de maatstaf lage inkomens die van toepassing is bij de berekening van de bedragen die aan gemeenten worden uitgekeerd ingevolge artikel 6 en artikel 12 van de Financiële Verhoudingswet;

    INWO: het aantal inwoners binnen de gemeente;

    wOAD: een wegingsfactor, die wordt bepaald door de formule:

    (OAD/10000) + 0,75,

    in welke formule voorstelt:

    OAD: de op de gemeente van toepassing zijnde omgevingsadressendichtheid, bepaald overeenkomstig de wijze die van toepassing is bij de berekening van de bedragen die aan gemeenten worden uitgekeerd ingevolge artikel 6 en artikel 12 van de Financiële Verhoudingswet;

    wKLREG: een wegingsfactor, die wordt bepaald door de formule:

    (0,20 x (KLREG/INWO)) + 1,

    in welke formule voorstelt:

    KLREG: het op de gemeente van toepassing zijnde aantal potentiële regionale klanten, bepaald overeenkomstig de wijze die van toepassing is bij de berekening van de bedragen die aan gemeenten worden uitgekeerd ingevolge artikel 6 en artikel 12 van de Financiële Verhoudingswet;

    INWO: het aantal inwoners binnen de gemeente;

    MGW31: het aantal in de gemeente aanwezige meergezinswoningen dat voor 1 januari 1931 is gereedgekomen voor bewoning;

    PANDEN: het aantal in de gemeente aanwezige panden binnen een reeds aangewezen of nog aan te wijzen beschermd stads- of dorpsgezicht in de zin van de Monumentenwet 1988;

    MONUMENT: het aantal in de gemeente aanwezige beschermde monumenten in de zin van de Monumentenwet 1988;

    VESTIND: het aantal in de gemeente aanwezige bedrijfsvestigingen in de industrie met meer dan tien werkzame personen;

    VOORRAAD: het aantal in de gemeente aanwezige woningen;

    wGSC: een wegingsfactor die voor de gemeenten Amsterdam, Rotterdam, ’s-Gravenhage en Utrecht het getal twee bedraagt en voor de overige gemeenten het getal één;

    I: de factor investeringspotentieel, zoals die is vastgesteld ingevolge het tweede en derde lid, en

    BUDGET STADSVERNIEUWING: het in het budget voor stedelijke vernieuwing opgenomen deelbudget voor stadsvernieuwing.

  • 5 Onze Minister berekent voor alle gemeenten in Nederland de uitkomst van de formule:

    Bijlage 109867.png

    in welke formule voorstelt:

    B: de uitkomst van de formule:

    6,93 x WON45 x wLI x wOAD x wKLREG +

    113,45 x MGW45 x wLI +

    113,45 x SHM45 x wLI +

    20,35 x WON4580 x wLI x wOAD x wKLREG +

    129,90 x MGW4580 x wLI x wOAD x wKLREG +

    129,90 x SHM4580 x wLI x wOAD x wKLREG,

    in welke formule voorstelt:

    WON45, wLI, wOAD en wKLREG: hetgeen daaronder in het vierde lid wordt verstaan;

    MGW45: het aantal in de gemeente aanwezige meergezinswoningen dat voor 1 januari 1945 is gereedgekomen voor bewoning;

    SHM45: het aantal in de gemeente aanwezige meergezinswoningen in bezit of eigendom van toegelaten instellingen dat voor 1 januari 1945 is gereedgekomen voor bewoning;

    WON4580: het aantal in de gemeente aanwezige woningen dat in de jaren 1945 tot en met 1980 is gereedgekomen voor bewoning, met dien verstande dat woningen die gereed gekomen zijn in de jaren 1945 tot en met 1959 tellen voor drie en woningen die gereed gekomen zijn in de jaren 1960 tot en met 1970 tellen voor twee;

    MGW4580: het aantal in de gemeente aanwezige meergezinswoningen dat in de jaren 1945 tot en met 1980 is gereedgekomen voor bewoning, met dien verstande dat woningen die gereed gekomen zijn in de jaren 1945 tot en met 1959 tellen voor drie en woningen die gereed gekomen zijn in de jaren 1960 tot en met 1970 tellen voor twee;

    SHM4580: het aantal in de gemeente aanwezige meergezinswoningen in bezit of eigendom van toegelaten instellingen dat in de jaren 1945 tot en met 1980 is gereedgekomen voor bewoning, met dien verstande dat woningen die gereed gekomen zijn in de jaren 1945 tot en met 1959 tellen voor drie en dat woningen die gereed gekomen zijn in de jaren 1960 tot en met 1970 tellen voor twee;

    I: de factor investeringspotentieel, zoals die is vastgesteld ingevolge het tweede en derde lid, en

    BUDGET HERSTRUCTURERING: het in het budget voor stedelijke vernieuwing opgenomen deelbudget voor herstructurering.

  • 6 Onze Minister berekent voor de in artikel 2 genoemde gemeenten de uitkomst van de formule:

    Bijlage 109868.png

    in welke formule voorstelt:

    C: de uitkomst van de formule:

    BUDGET GROOTSCHALIG GROEN/120 + (59,87 x RECR),

    in welke formule voorstelt:

    BUDGET GROOTSCHALIG GROEN: het in het budget voor stedelijke vernieuwing opgenomen deelbudget voor grootschalig groen;

    RECR: het percentueel aandeel van een gemeente in het in aantallen recreatieplaatsen uitgedrukte landelijk tekort aan recreatieve opvangcapaciteit voor wandelen en fietsen binnen tien kilometer vanaf de stadsrand in 1995;

    I: de factor investeringspotentieel, zoals die is vastgesteld ingevolge het tweede lid, en

    BUDGET GROOTSCHALIG GROEN: het in het budget voor stedelijke vernieuwing opgenomen deelbudget voor grootschalig groen.

  • 7 Onze Minister berekent voor alle gemeenten in Nederland de uitkomst van de formule:

    Bijlage 109869.png

    in welke formule voorstelt:

    D: de uitkomst van de formule:

    3,00 x (WON4570 + (2,00 x MGW4570)) +

    7,79 x BO1930 +

    0,012 x BELVEDERE x BUDGET +

    0,62 x KLREG,

    in welke formule voorstelt:

    WON4570: het aantal in de gemeente aanwezige woningen dat in de jaren 1945 tot en met 1970 is gereedgekomen voor bewoning;

    MGW4570: het aantal in de gemeente aanwezige meergezinswoningen dat in de jaren 1945 tot en met 1970 is gereedgekomen voor bewoning;

    BO1930: het aantal in de gemeente aanwezige historische woningen in gesloten nederzettingen (bewoonde oorden) van 500 woningen of meer, zoals vastgesteld bij de Volkstelling van 31 december 1930;

    BELVEDÈRE: een wegingsfactor die het getal één bedraagt als de gemeente voorkomt op de lijst van cultuurhistorisch belangrijke steden in de Nota Belvedère en in andere gevallen het getal nul;

    BUDGET: de voor de gemeente berekende som van de uitkomst van de formules:

    a.

    Bijlage 109870.png

    in welke formule voorstelt:

    A en BUDGET STADSVERNIEUWING: hetgeen daaronder in het vierde lid wordt verstaan, en

    b.

    Bijlage 109871.png

    in welke formule voorstelt:

    B en BUDGET HERSTRUCTURERING: hetgeen daaronder in het vijfde lid wordt verstaan;

    KLREG: hetgeen daaronder in het vierde lid wordt verstaan;

    I: de factor investeringspotentieel, zoals die is vastgesteld ingevolge het tweede en derde lid, en

    BUDGET CULTUURIMPULS: het in het budget voor stedelijke vernieuwing opgenomen deelbudget voor cultuurimpulsen.

  • 8

    • a. Onze Minister berekent voor gemeenten in Nederland met op 1 januari 2005 ten hoogste tien in het kader van geluidhinder te saneren woningen, de uitkomst van de formule:

      E x Z,

      in welke formule voorstelt:

      E: het aantal per 1 januari 2005 in een zodanige gemeente in het kader van geluidhinder nog te saneren woningen, welk aantal wordt bepaald door de som van het aantal voor die gemeente op de A-lijst voorkomende woningen en het aantal voor die gemeente op de Raillijst voorkomende woningen, beide naar de stand op 1 januari 2002, te verminderen met het aantal woningen waarvoor tot 1 januari 2005 door die gemeente rijksbijdragen in de kosten van sanering zijn ontvangen of konden worden ontvangen, en

      Z: de voor een zodanige gemeente berekende gemiddelde kosten van sanering per woning, welke kosten worden bepaald door de voor die gemeente totaal geraamde uitvoeringskosten, vermeerderd met 10%, te delen door de som van het aantal voor die gemeente op de A-lijst voorkomende woningen en het aantal voor die gemeente op de Raillijst voorkomende woningen.

    • b. Onze Minister berekent voor gemeenten in Nederland met per 1 januari 2005 meer dan tien in het kader van geluidhinder te saneren woningen de uitkomst van de formule:

      Bijlage 109874.png

      in welke formule voorstelt:

      Y: de voor een gemeente, met per 1 januari 2005 meer dan tien in het kader van geluidhinder te saneren woningen, berekende gemiddelde kosten van sanering per woning, welke kosten worden bepaald door de voor die gemeente totaal geraamde uitvoeringskosten, vermeerderd met 10%, te delen door de som van het aantal voor die gemeente op de A-lijst voorkomende woningen en het aantal voor die gemeente op de Raillijst voorkomende woningen.

      E: hetgeen daaronder in onderdeel a wordt verstaan;

      BUDGET GELUIDHINDER: het in het budget voor stedelijke vernieuwing opgenomen deelbudget voor geluidhinder, en

      G: de uitkomsten per gemeente, berekend ingevolge onderdeel a.

    • c. De bedragen die ingevolge de onderdeel a of b voor een gemeente zijn berekend, worden afgerond op het dichtstbijzijnde duizendtal.

    • d. Onze Minister telt voor elke provincie de bedragen op die ingevolge onderdeel a of b en onderdeel c zijn berekend voor de in die provincie gelegen gemeenten die niet zijn genoemd in artikel 2.

  • 9

    • a. Onze Minister berekent voor de in artikel 2 genoemde gemeenten de uitkomst van de formule:

      Bijlage 109875.png

      in welke formule voorstelt:

      F: de voor een gemeente geldende rekengrootheid per klasse als bedoeld in de linkerkolom van onderstaande tabel, welke rekengrootheid volgens die tabel wordt bepaald door het aantal meters plandrempeloverschrijding in die gemeente te relateren aan een klasse en het aantal gemeenten per klasse te vermenigvuldigen met de bij die klasse behorende wegingsfactor:

      klasse

      aantal meters

      plandrempeloverschrijding

      wegingsfactor

      1

      2

      3

      50 t/m 250

      251 t/m 500

      501 t/m 1.000

      10

      12

      16

      4

      5

      6

      1.001 t/m 1.500

      1.501 t/m 2.000

      2.001 t/m 3.000

      22

      30

      40

      7

      8

      9

      3.001 t/m 4.000

      4.001 t/m 5.000

      5.001 en meer

      52

      66

      84

      AANTAL GEMEENTEN: het aantal gemeenten per klasse, zoals dat aantal voor die gemeente is gehanteerd bij het bepalen van de rekengrootheid F in de formule, en

      BUDGET LUCHTKWALITEIT: het in het budget voor stedelijke vernieuwing opgenomen deelbudget voor luchtkwaliteit.

    • b. Het aantal meters plandrempeloverschrijding als bedoeld in onderdeel a betreft slechts niet-rijkswegen en daarvan slechts die weggedeelten, en per weggedeelte naar boven afgerond op vijftigtallen meters, waarlangs zich de volgende gevoelige bestemmingen bevinden:

      • 1°. woningen of bouwwerken die voor bewoning worden gebruikt;

      • 2°. sportterreinen;

      • 3°. gebouwen voor gezondheidszorginstellingen;

      • 4°. gebouwen voor onderwijsinstellingen, of

      • 5°. gebouwen voor kinderopvanginstellingen.

  • 10

    • a. Onze Minister berekent voor de in artikel 2 genoemde gemeenten en voor de provincies een bedrag dat gelijk is aan 30% van het bedrag dat aan een in artikel 2 genoemde gemeente, respectievelijk aan een provincie voor de op haar grondgebied gelegen niet in artikel 2 genoemde gemeenten, ten behoeve van bodemsanering is verstrekt voor het eerste investeringstijdvak stedelijke vernieuwing (2000–2004).

    • b. Onze Minister berekent voor de in artikel 2 genoemde gemeenten en voor de provincies, met uitzondering van de gemeente Lelystad en de provincie Flevoland, de uitkomst van de formule:

      Bijlage 109877.png

      in welke formule voorstelt:

      G: de werkvoorraad landbodems stedelijk gebied in die gemeente of provincie;

      I: de factor investeringspotentieel, berekend met behulp van de formule:

      ((2 x ((1/((KOOPPRIJS + BAAN)/2))-1)) +1) x V,

      in welke formule voorstelt:

      KOOPPRIJS: hetgeen daaronder in het tweede lid wordt verstaan;

      BAAN: hetgeen daaronder in het tweede lid wordt verstaan;

      V: een wegingsfactor om de som van de correcties voor investeringspotentieel op nul te laten uitkomen, en

      BUDGET LANDBODEMS STEDELIJK GEBIED: het in het budget voor stedelijke vernieuwing opgenomen deelbudget voor sanering van landbodems in stedelijk gebied, verminderd met de som van de bedragen die ingevolge onderdeel a zijn berekend.

    • c. Onze Minister telt voor elk van de gemeenten en de provincies die het betreft, de bedragen op die ingevolge de onderdelen a en b voor die gemeente of provincie zijn berekend.

  • 11 Ter bepaling van het budget stedelijke vernieuwing per in artikel 2 genoemde gemeente telt Onze Minister voor elk van die gemeenten de bedragen op die voor die gemeenten berekend zijn overeenkomstig het vierde tot en met tiende lid. Het per gemeente berekende bedrag wordt afgerond op het dichtstbijzijnde duizendtal.

  • 12

    • a. Onze Minister telt voor elke provincie de bedragen op die overeenkomstig het vierde, vijfde en zevende lid zijn berekend voor de in die provincie gelegen gemeenten die niet zijn genoemd in artikel 2, welke uitkomsten worden vermeerderd met de bedragen die overeenkomstig het achtste lid, onderdeel d, voor de provincies zijn berekend.

    • b. Onze Minister berekent voor elke provincie het percentuele aandeel van die provincie in de som van de voor de provincies berekende bedragen ingevolge onderdeel a.

    • c. Onze Minister telt voor elke provincie de bedragen op die overeenkomstig het vierde en vijfde lid zijn berekend voor de in die provincie gelegen gemeenten die niet zijn genoemd in artikel 2.

    • d. Onze Minister vermindert de som van de bedragen die overeenkomstig onderdeel c zijn berekend met € 10 miljoen, welke vermindering over de provincies wordt verdeeld naar rato van het voor de provincie berekende percentuele aandeel als bedoeld in onderdeel b.

    • e. Ter bepaling van het budget stedelijke vernieuwing per provincie telt Onze Minister per provincie de bedragen op die ingevolge onderdeel d per provincie zijn berekend en de bedragen die overeenkomstig het zevende lid zijn berekend voor de in die provincie gelegen gemeenten die niet zijn genoemd in artikel 2, welke uitkomsten worden vermeerderd met de bedragen die overeenkomstig het achtste en tiende lid voor die provincie zijn berekend. Het per provincie berekende bedrag wordt afgerond op het dichtstbijzijnde duizendtal.

Artikel 3a

[Regeling vervallen per 28-04-2011 met terugwerkende kracht tot en met 01-01-2011]

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.

In afwijking van artikel 3, eerste lid, bedraagt het door Onze Minister aan de gemeente Sittard-Geleen te verstrekken budget voor de periode van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2009 een bedrag van € 10.130.989 en wordt het aan de provincie Limburg te verstrekken budget, zoals dat op voet van de artikelen 3 en 4 is berekend voor de periode van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2009, met een bedrag van € 9.251.553 verminderd.

Terugwerkende kracht

Stb. 2006, 581, datum inwerkingtreding 29-11-2006, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2006.

Dit onderdeel is nieuw toegevoegd.

Hoofdstuk 4. Grondslag voor de verdelingsnormen

[Regeling vervallen per 28-04-2011 met terugwerkende kracht tot en met 01-01-2011]

Artikel 4

[Regeling vervallen per 28-04-2011 met terugwerkende kracht tot en met 01-01-2011]

  • 1 Aan de bij het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer daaromtrent beschikbare gegevens naar de stand op 1 januari 2002 worden ontleend:

    • a. het aantal in een gemeente aanwezige woningen (VOORRAAD);

    • b. het aantal in een gemeente aanwezige woningen dat voor 1 januari 1945 is gereedgekomen voor bewoning (WON45);

    • c. het aantal in een gemeente aanwezige meergezinswoningen dat voor 1 januari 1945 is gereedgekomen voor bewoning (MGW45);

    • d. het aantal in een gemeente aanwezige meergezinswoningen dat voor 1 januari 1931 is gereedgekomen voor bewoning (MGW31);

    • e. het aantal in een gemeente aanwezige meergezinswoningen in bezit of eigendom van toegelaten instellingen dat voor 1 januari 1945 is gereedgekomen voor bewoning (SHM45);

    • f. het aantal in een gemeente aanwezige woningen dat in de jaren 1945 tot en met 1980 is gereedgekomen voor bewoning (WON4580);

    • g. het aantal in een gemeente aanwezige meergezinswoningen dat in de jaren 1945 tot en met 1980 is gereedgekomen voor bewoning (MGW4580);

    • h. het aantal in een gemeente aanwezige meergezinswoningen in bezit of eigendom van toegelaten instellingen dat in de jaren 1945 tot en met 1980 is gereedgekomen voor bewoning (SHM4580);

    • i. het aantal in een gemeente aanwezige woningen dat in de jaren 1945 tot en met 1970 is gereedgekomen voor bewoning (WON4570) en

    • j. het aantal in een gemeente aanwezige meergezinswoningen dat in de jaren 1945 tot en met 1970 is gereedgekomen voor bewoning (MGW4570).

  • 2 Het aantal binnen een gemeente aanwezige bedrijfsvestigingen in de industrie met meer dan tien werkzame personen (VESTIND) wordt ontleend aan de bij het handelsregister, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Handelsregisterwet 1996, daaromtrent beschikbare gegevens naar de stand op 1 januari 2002.

  • 3 Het aantal in een gemeente aanwezige panden binnen een beschermd stads- of dorpsgezicht in de zin van de Monumentenwet 1988 (PANDEN) wordt ontleend aan de in de bij de Rijksdienst voor de Monumentenzorg beschikbare publicatie «Historische factor verdeelsleutel stadsvernieuwingsfonds», RDMZ 1984, vermelde gegevens omtrent aangewezen of nog aan te wijzen beschermde stads- of dorpsgezichten.

  • 4 Het aantal in een gemeente aanwezige beschermde monumenten in de zin van de Monumentenwet 1988 (MONUMENT) wordt ontleend aan de bij de Rijksdienst voor de Monumentenzorg daaromtrent beschikbare gegevens naar de stand op 1 januari 1988.

  • 5 De gegevens die benodigd zijn voor het bepalen van de op een gemeente van toepassing zijnde omgevingsadressendichtheid (OAD) en het op een gemeente van toepassing zijnde aantal potentiële regionale klanten (KLREG) worden ontleend aan de gegevens die ten grondslag liggen aan de berekening van de bedragen die aan gemeenten worden uitgekeerd ingevolge artikel 6 en artikel 12 van de Financiële Verhoudingswet naar de stand op 1 januari 2002.

  • 6 De gegevens die benodigd zijn voor het bepalen van het aantal binnen een gemeente aanwezige lage inkomens (LI) worden ontleend aan de gegevens die ten grondslag liggen aan de berekening van de bedragen die aan gemeenten worden uitgekeerd ingevolge artikel 6 en artikel 12 van de Financiële Verhoudingswet naar de stand op 1 januari 2002.

  • 7 De gegevens die benodigd zijn voor het bepalen van het aantal inwoners binnen een gemeente (INWO) worden ontleend aan de bij het Centraal Bureau voor de Statistiek daaromtrent beschikbare gegevens, naar de stand op 1 januari 2002.

  • 8 De gegevens die benodigd zijn voor het bepalen van de toename van het aantal banen per inwoner in een gemeente of een provincie in de periode 1992 tot en met 2001 en het bepalen van het Nederlands gemiddelde daarvan (BAAN) worden ontleend aan de «Enquête werkgelegenheid en lonen» van het Centraal Bureau voor de Statistiek naar de stand op 30 september 1992 en 31 december 2001.

  • 9 De gegevens die benodigd zijn voor het bepalen van de gemiddelde prijs van de door het Kadaster geregistreerde verkochte woningen in een gemeente of een provincie in de periode 1999 tot en met 2002 (KOOPPRIJS) worden ontleend aan de bij de Dienst voor het kadaster en de openbare registers daaromtrent beschikbare gegevens.

  • 10 De gegevens die benodigd zijn voor het bepalen van het percentueel aandeel van een gemeente in het in aantallen recreatieplaatsen uitgedrukte landelijk tekort aan recreatieve opvangcapaciteit voor wandelen en fietsen binnen tien kilometer vanaf de stadsrand in 1995 (RECR) worden ontleend aan de bij het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit beschikbare gegevens.

  • 11 De gegevens die benodigd zijn voor het bepalen van het aantal in een gemeente aanwezige historische woningen in gesloten nederzettingen (bewoonde oorden) van 500 woningen of meer (BO1930) worden ontleend aan de Volkstelling van 31 december 1930.

  • 12 De gegevens die benodigd zijn voor het bepalen van het voorkomen van een gemeente op de lijst van cultuurhistorisch belangrijke steden in de Nota Belvedère (BELVEDERE) worden ontleend aan de «Nota Belvedère» van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, juli 1999.

  • 13 De gegevens die benodigd zijn voor het bepalen van het aantal per 1 januari 2005 in het kader van geluidhinder te saneren woningen in een gemeente (E), worden ontleend aan de bij het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer daaromtrent beschikbare gegevens.

  • 14 De gegevens die benodigd zijn voor het bepalen voor het aantal meters plandrempeloverschrijding in een gemeente worden ontleend aan de bij het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer daaromtrent beschikbare gegevens naar de stand op 10 maart 2004.

  • 15 De gegevens die benodigd zijn voor het bepalen van de werkvoorraad landbodems stedelijk gebied in een gemeente of een provincie (G) worden ontleend aan de bij het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer daaromtrent beschikbare gegevens naar de stand op 1 november 2004.

Hoofdstuk 5. Slotbepalingen

[Regeling vervallen per 28-04-2011 met terugwerkende kracht tot en met 01-01-2011]

Artikel 5

[Regeling vervallen per 28-04-2011 met terugwerkende kracht tot en met 01-01-2011]

Dit besluit treedt in werking op het tijdstip waarop het bij koninklijke boodschap van 13 november 1999 ingediende voorstel van wet ter stimulering van integrale stedelijke vernieuwing (Wet stedelijke vernieuwing) (kamerstukken I 1999/2000, 26 884, nr. 277), na tot wet te zijn verheven, in werking treedt, en werkt terug tot en met 1 januari 2000.

Artikel 6

[Regeling vervallen per 28-04-2011 met terugwerkende kracht tot en met 01-01-2011]

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit aanwijzing rechtstreekse gemeenten en verdeelsleutel stedelijke vernieuwing.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 22 november 2000

Beatrix

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. W. Remkes

Uitgegeven de dertigste november 2000

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals