Uitvoeringsregeling willekeurige afschrijving 2001

Geraadpleegd op 26-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2010.
Geldend van 01-01-2010 t/m 17-03-2010

Uitvoeringsregeling willekeurige afschrijving 2001

De Staatssecretaris van Financiën;

Handelende in overeenstemming met de Minister van Economische Zaken, de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

Gelet op de artikelen 3.31, 3.34, 3.36, 3.38 en 3.52 van de Wet inkomstenbelasting 2001;

Besluit:

Hoofdstuk 2. Milieu-bedrijfsmiddelen

Artikel 2

  • 2 De in het eerste lid bedoelde termijn vangt aan:

    • a. met betrekking tot verplichtingen: bij het aangaan van de verplichting;

    • b. met betrekking tot voortbrengingskosten: bij de aanvang van het kalenderkwartaal volgend op dat waarin de kosten zijn gemaakt of, ingeval het bedrijfsmiddel ter zake waarvan de voortbrengingskosten zijn gemaakt in het kalenderkwartaal in gebruik is genomen, bij de ingebruikneming van het bedrijfsmiddel.

  • 3 Ingeval artikel 3.52, eerste lid, onderdeel a, van de wet toepassing vindt, vangt met betrekking tot voortbrengingskosten de termijn aan bij de inwerkingtreding van de ministeriële regeling indien dat leidt tot een aanmelding op een eerder tijdstip dan op grond van het eerste lid.

Artikel 3

De termijn bedoeld in artikel 3.31, vierde lid, van de wet waarbinnen het verzoek ter zake van een bedrijfsmiddel dat bestemd is om te worden gebruikt buiten Nederland, moet zijn ingediend, wordt gesteld op de in artikel 2 gestelde termijn. Bij dit verzoek worden tevens de aangegane verplichtingen of de gemaakte voortbrengingskosten ter zake van het bedrijfsmiddel aangemeld.

Artikel 4

De aanmelding van de aangegane verplichtingen en de gemaakte voortbrengingskosten en het verzoek met betrekking tot een bedrijfsmiddel dat bestemd is om te worden gebruikt buiten Nederland geschieden door middel van het door de inspecteur uitgereikte of toegezonden formulier. Ter zake wordt een ontvangstbewijs afgegeven.

Artikel 5

Met betrekking tot milieubedrijfsmiddelen die op grond van artikel 3.42a, zevende lid, van de wet worden aangemeld voor de milieu-investeringsaftrek en waarop de belastingplichtige tevens willekeurig wil afschrijven, kan de aanmelding voor willekeurige afschrijving, bedoeld in artikel 3.36, eerste lid, van de wet, worden opgenomen in de aanmelding voor de milieu-investeringsaftrek.

Hoofdstuk 4. Andere aangewezen bedrijfsmiddelen

Paragraaf 1. Investeringen door startende ondernemers

Artikel 7

  • 2 Voor de toepassing van het eerste lid worden bedrijfsmiddelen voor zover de belastingplichtige ter zake verplichtingen is aangegaan of voortbrengingskosten heeft gemaakt in een kalenderjaar en bij hem de zelfstandigenaftrek, bedoeld in artikel 3.76, eerste lid, van de wet in dat jaar niet van toepassing is en dat onmiddellijk voorafgaat aan een kalenderjaar waarin bij hem de verhoogde zelfstandigenaftrek van toepassing is, mede gerekend tot de bedrijfsmiddelen van het laatstgenoemde kalenderjaar.

  • 3 Het eerste lid is slechts van toepassing op bedrijfsmiddelen waarvan de aanschaffings- of voortbrengingskosten worden gemaakt in het kader van een onderneming waaruit de belastingplichtige als ondernemer winst geniet.

Artikel 8

Op de aanschaffings- of voortbrengingskosten, bedoeld in artikel 7, kan willekeurig worden afgeschreven voor zover het gezamenlijke bedrag van die kosten in het kalenderjaar niet uitgaat boven het in de tabel van artikel 3.41, tweede lid, van de wet opgenomen maximum bedrag waarover kleinschaligheidsinvesteringsaftrek kan worden verkregen. De eerste volzin vindt geen toepassing op de aanschaffings- of voortbrengingskosten van bedrijfsmiddelen waarop uit andere hoofde willekeurig wordt afgeschreven.

Artikel 9

De periode bedoeld in artikel 3.38 van de wet wordt gesteld op vijf jaar, aanvangende met het begin van het kalenderjaar waarin de verplichtingen zijn aangegaan of de voortbrengingskosten zijn gemaakt.

Paragraaf 2. Zeeschepen

Artikel 10

Als andere aangewezen bedrijfsmiddelen als bedoeld in artikel 3.34, tweede lid, van de wet worden voorts aangewezen: schepen die door de belastingplichtige worden geëxploiteerd op een wijze als bedoeld in artikel 3.22, vierde lid en vijfde lid, van de wet.

Artikel 11

De willekeurige afschrijving op bedrijfsmiddelen als bedoeld in artikel 10 bedraagt per kalenderjaar ten hoogste 20% van de af te schrijven aanschaffings- of voortbrengingskosten. De willekeurige afschrijving kan slechts worden toegepast voor zover de berekening van de winst uit zeescheepvaart bedoeld in 3.22, vierde lid en vijfde lid, van de wet zonder die afschrijving tot een positief bedrag leidt. Indien de afschrijving - willekeurig of op grond van artikel 3.30, eerste lid, van de wet - in een jaar minder bedraagt dan het bedrag dat op grond van de eerste volzin ten hoogste willekeurig kan worden afgeschreven, wordt het verschil toegevoegd aan het bedrag dat in het volgende jaar ten hoogste willekeurig kan worden afgeschreven.

Artikel 12

Met betrekking tot bedrijfsmiddelen als bedoeld in artikel 10 wordt de periode, bedoeld in artikel 3.38 van de wet, gesteld op tien jaar, aanvangende met het begin van het kalenderjaar waarin de verplichtingen zijn aangegaan of de voortbrengingingskosten zijn gemaakt.

Paragraaf 3. Investeringen in het belang van de bevordering van de economische ontwikkeling

[Vervallen per 01-01-2010]

Terugwerkende kracht

Voor deze paragraaf is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2010, 4089, datum inwerkingtreding 18-03-2010, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van deze paragraaf. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2010.

Investeringen in het belang van de bevordering van de economische ontwikkeling

Artikel 13

[Vervallen per 01-01-2010]

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2010, 4089, datum inwerkingtreding 18-03-2010, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2010.

1 Als andere aangewezen bedrijfsmiddelen als bedoeld in artikel 3.34, tweede lid, van de wet, worden voorts aangewezen: bedrijfsmiddelen die niet eerder in gebruik zijn genomen, voor zover de belastingplichtige ter zake van de aanschaffing verplichtingen is aangegaan of ter zake van de voortbrenging voortbrengingskosten heeft gemaakt in het kalenderjaar 2009 of 2010, en het bedrijfsmiddel vóór 1 januari 2012, onderscheidenlijk vóór 1 januari 2013, door hem in gebruik wordt genomen. Met betrekking tot een schip waarvoor verplichtingen zijn aangegaan of voortbrengingskosten zijn gemaakt in het kalenderjaar 2010, is de eerste volzin slechts van toepassing indien de winst met betrekking tot dit schip ten minste tot 1 januari 2020 niet wordt bepaald met toepassing van artikel 3.22 van de wet. De inspecteur kan voor situaties van een zakelijke vervreemding ontheffing van de toepassing van de tweede volzin verlenen.

2 Tot de bedrijfsmiddelen, bedoeld in het eerste lid, behoren niet:

  • a. gebouwen;

  • b. woonschepen;

  • c. bromfietsen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, van de Wegenverkeerswet 1994;

  • d. motorrijwielen als bedoeld in artikel 4, eerste en tweede lid, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992;

  • e. personenauto’s als bedoeld in artikel 3 van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992, die niet zijn bestemd voor het beroepsvervoer over de weg, en met uitzondering van zeer zuinige personenauto’s als bedoeld in het vierde lid;

  • f. immateriële activa;

  • g. dieren;

  • h. voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen en paden, daaronder begrepen de in die wegen en paden liggende bruggen, viaducten, duikers en tunnels;

  • i. bedrijfsmiddelen die zijn bestemd om – direct of indirect – hoofdzakelijk ter beschikking te worden gesteld aan derden, uitgezonderd bedrijfsmiddelen die zijn bestemd om voor korte duur te worden verhuurd aan opeenvolgende huurders;

  • j. bedrijfsmiddelen waarop uit anderen hoofde willekeurig wordt afgeschreven.

3 De in het eerste lid genoemde datum van 1 januari 2012, onderscheidenlijk 1 januari 2013, waarvoor de ingebruikneming van het bedrijfsmiddel dient plaats te vinden, wordt verschoven, indien de belastingplichtige aannemelijk maakt dat de ingebruikneming door bijzondere omstandigheden is vertraagd. De verschuiving bedraagt zoveel dagen als door die omstandigheden wordt gerechtvaardigd.

4 Voor de toepassing van het tweede lid, onderdeel e, wordt onder een zeer zuinige personenauto verstaan een personenauto met een CO2-uitstoot als bedoeld in artikel 3.20, zesde lid, van de wet van niet meer dan:

  • a. 95 gram per kilometer bij een auto die wordt aangedreven door een motor met een compressieontsteking, en

  • b. 110 gram per kilometer bij een auto die niet wordt aangedreven door een motor met compressieontsteking.

Artikel 14

[Vervallen per 01-01-2010]

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2010, 4089, datum inwerkingtreding 18-03-2010, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2010.

De willekeurige afschrijving op bedrijfsmiddelen, bedoeld in artikel 13, kan alleen plaatsvinden bij de bepaling van de winst over het jaar waarin de verplichting is aangegaan of de voortbrengingskosten zijn gemaakt en bij de bepaling van de winst over het onmiddellijk daaropvolgende jaar, en bedraagt per jaar ten hoogste 50% van de af te schrijven aanschaffings- of voortbrengingskosten.

Stcrt. 2010, 7724, datum inwerkingtreding 20-05-2010, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2009.

De willekeurige afschrijving op bedrijfsmiddelen, bedoeld in artikel 13, bedraagt in het jaar waarin de verplichting is aangegaan of de voortbrengingskosten zijn gemaakt ten hoogste 50% van de af te schrijven aanschaffings- of voortbrengingskosten.

Artikel 15

[Vervallen per 01-01-2010]

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2010, 4089, datum inwerkingtreding 18-03-2010, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2010.

1 Voor de toepassing van artikel 3.38 van de wet, eindigt de periode waarbinnen het bedrijfsmiddel in gebruik genomen moet zijn op 31 december 2011, onderscheidenlijk op 31 december 2012. Ingeval met betrekking tot het bedrijfsmiddel artikel 13, derde lid, toepassing vindt, wordt die periode verlengd met het aantal dagen van de aldaar bedoelde verschuiving.

2 Ingeval met betrekking tot een in artikel 13, eerste lid, tweede volzin, bedoeld schip vanaf enig moment vóór 1 januari 2020 de winst wordt bepaald met toepassing van artikel 3.22 van de wet, vindt artikel 3.38 van de wet toepassing voordat artikel 3.23, tweede lid, van de wet toepassing vindt.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 20 december 2000

De Staatssecretaris van Financiën,

W. J. Bos.