Bijlage 1. Performance toets
De performancetoets wordt als volgt uitgevoerd, waarbij het subscript j steeds het
jaar aangeeft:
1. Uitgaande van de normportefeuille worden twee percentages vastgesteld die de samenstelling
van de normportefeuille bepalen:
aj%: vastrentende waarden inclusief kasbeleggingen;
bj%: overige (zakelijke) beleggingen;
aj% en bj% zijn samen 100%.
2. Hieruit wordt jaarlijks de voor het bedrijfstakpensioenfonds geldende maat voor
de rendementsspreiding bepaald volgens de formule
Ej = [aj% * 0,6% + bj% * 2,6%].
3. Jaarlijks voor 1 april wordt over het daaraan voorafgaande jaar het feitelijke
rendement van het bedrijfstakpensioenfonds (Rfj) en het rendement van de gekozen normportefeuille (Rbj) op eenzelfde grondslag vastgesteld en gecontroleerd door een externe accountant
die voldoet aan artikel 393, lid 1, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Hierbij wordt bij het bepalen van het rendement gebruik gemaakt van daartoe opgestelde
richtlijnen van de Vereniging van Beleggingsanalisten.
4. Daarnaast worden de interne beleggingsuitvoeringskosten kj bepaald en uitgedrukt in een percentage van het gemiddelde van het begin- en eindvermogen
op actuele basis. Onder interne beleggingsuitvoeringskosten worden tevens begrepen
de door het bedrijfstakpensioenfonds te betalen beheerskosten aan externe vermogensbeheerders,
met inbegrip van kosten van bewaarneming en administratiekosten voor zover niet reeds
tot uitdrukking komend in de rendementsberekening over aangehouden eenheden of tegoeden
bij externe vermogensbeheerders.
5. Het verschil in rendement tussen Rfj en Rbj wordt gecorrigeerd voor (i) de beleggingskosten, waarbij het rendement van de normportefeuille
wordt gecorrigeerd voor beleggingskosten, die fictief zijn bepaald op basis van de
onderstaande staffel en (ii) voor de jaarlijkse maat voor de rendementsspreiding van
het fonds Ej.
Staffel voor de normkosten
Percentage zakelijke waarden (p)
|
normkosten
|
0 ≤ p < 10
|
0,10%
|
10 ≤ p < 20
|
0,11%
|
20 ≤ p < 30
|
0,12%
|
30 ≤ p < 35
|
0,13%
|
35 ≤ p < 40
|
0,14%
|
40 ≤ p < 45
|
0,15%
|
45 ≤ p < 50
|
0,16%
|
50 ≤ p < 55
|
0,17%
|
55 ≤ p < 60
|
0,18%
|
60 ≤ p < 70
|
0,19%
|
70 ≤ p < 80
|
0,20%
|
80 ≤ p < 90
|
0,21%
|
90 ≤ p <100
|
0,22%
|
Daartoe berekent men zj volgens de formule:
6. Op basis hiervan toetst men vanaf 2004 of over de afgelopen 5 jaar geldt dat:
z(j-5) + z(j-4) + z(j-3) + z(j-2) + z(j-1)≥ – 1,28
√ 5
7. In 2002 wordt getoetst of
z(1998) + z(1999) + z(2000) + z(2001)≥ – 1,28
√ 3,7
8. In 2003 wordt getoetst of
z(1998) + z(1999) + z(2000) + z(2001)+ z (2002) ≥ – 1,28
√ 4,7
9. Indien door het bestuur van het bedrijfstakpensioenfonds het beleggingsbeleid en
de normportefeuille in de loop van een jaar opnieuw zijn vastgesteld als bedoeld in
artikel 5, vierde lid, wordt bij de performancetoets over dat jaar naar rato van de periode waarvoor de
betreffende normportefeuille van toepassing was, met de betreffende normportefeuille
rekening gehouden. Dit betekent:
a. voor de toepassing van punt 1:
aperiode 1 % plus bperiode 1 % zijn samen 100%
Voor periode 2 geldt dezelfde formule, zij het dat het subscript «periode 2» wordt
genoteerd in plaats van «periode 1»;
b. voor de toepassing van punt 2:
Eperiode 1 = [aperiode 1 * 0,6 + bperiode 1 * 2,6]
Hierbij is aperiode 1 % het aandeel van de vastrentende waarden in de normportefeuille (en het beleggingsbeleid)
en bperiode 1 % het aandeel zakelijke waarden in periode 1.
Voor periode 2 geldt dezelfde formule, zij het dat het subscript «periode 2» genoteerd
staat in plaats van «periode 1»;
c. voor de toepassing van punt 5:
voor periode 1, en dezelfde formule voor periode 2, maar dan met subscript« periode
2»
Vervolgens worden de zperiode 1 en zperiode 2 teruggebracht worden naar één periode van een jaar, door de formule
zj = zperiode 1 + zperiode 2
De na deze berekening verkregen zj wordt in de formules van de punten 6, 7 en 8 verwerkt.