Stb. 2005, 686, datum inwerkingtreding 01-01-2006, bevat een wijziging met terugwerkende
kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2005.
Vermindering belasting bij buitenlands voordeel uit sparen en beleggen
1 De in artikel 22 bedoelde vrijstelling voor buitenlands voordeel uit sparen en beleggen
wordt toegepast door een vermindering te verlenen op de verschuldigde inkomstenbelasting.
2 De in het eerste lid bedoelde vermindering is gelijk aan het bedrag dat tot de belasting
die zonder de toepassing van dit besluit volgens de Wet inkomstenbelasting 2001 over
het belastbare inkomen uit sparen en beleggen verschuldigd zou zijn, in dezelfde verhouding
staat als het forfaitair rendement, bedoeld in artikel 5.2 van de Wet inkomstenbelasting
2001, van het gemiddelde van de rendementsgrondslag in het buitenland aan het begin
van het jaar (begindatum) en aan het einde van het jaar (einddatum) staat tot het
noemerinkomen. De vermindering kan, met inachtneming van de verminderingen volgens
andere regelen ter voorkoming van dubbele belasting, niet meer bedragen dan de belasting
die zonder de toepassing van dit besluit volgens de Wet inkomstenbelasting 2001 over
het belastbare inkomen uit sparen en beleggen verschuldigd zou zijn.
3 Indien de belastingplichtige niet het gehele jaar binnenlands belastingplichtige is,
wordt de naar tijdsgelang herleide waarde van de rendementsgrondslag in het buitenland
over de periode dat hij in Nederland woonde in aanmerking genomen. Gedeelten van kalendermaanden
worden hierbij verwaarloosd. Als noemerinkomen geldt de som van het naar tijdsgelang
herleide noemerinkomen over de periode dat de belastingplichtige in Nederland woonde
en het naar tijdsgelang herleide belastbare inkomen uit sparen en beleggen in Nederland
over de periode dat hij niet in Nederland woonde. De derde volzin vindt geen toepassing
bij de belastingplichtige die volgens artikel 2.5 van de Wet inkomstenbelasting 2001
kiest voor toepassing van de regels van die wet voor binnenlandse belastingplichtigen.
4 Indien de in artikel 23, tweede lid, genoemde zaken, rechten en schulden niet het
gehele jaar tot de rendementsgrondslag van de belastingplichtige behoren, wordt zowel
op de begindatum als op de einddatum de naar tijdsgelang herleide waarde hiervan als
rendementsgrondslag in het buitenland in aanmerking genomen, waarbij gedeelten van
kalendermaanden als volle maand worden beschouwd. Behoort de zaak, het recht of de
schuld op de begindatum of de einddatum tot de rendementsgrondslag van de belastingplichtige
dan wordt de waarde op dat tijdstip als basis genomen voor de toepassing van de eerste
volzin. Behoort de zaak, het recht of de schuld op geen van die tijdstippen tot de
rendementsgrondslag van de belastingplichtige, dan wordt uitgegaan van de waarde op
het tijdstip waarop de zaak, het recht of de schuld niet meer tot de rendementsgrondslag
behoort.
5 Onder de belasting die zonder de toepassing van dit besluit volgens de Wet inkomstenbelasting
2001 verschuldigd zou zijn over het belastbare inkomen uit sparen en beleggen wordt
verstaan: de over het kalenderjaar berekende belasting op het belastbare inkomen uit
sparen en beleggen, bedoeld in artikel 2.7, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van
de Wet inkomstenbelasting 2001.
6 Onder noemerinkomen wordt verstaan het belastbare inkomen uit sparen en beleggen verminderd
met het in artikel 5.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001 bedoelde forfaitair rendement
van de overeenkomstig artikel 5.3, derde lid, onder b, van die wet niet in aanmerking
genomen verplichtingen.
7 In afwijking van het zesde lid, wordt, indien het inkomen van een belastingplichtige
hoofdzakelijk uit een Mogendheid afkomstig is en die Mogendheid bij de belastingheffing
van het inkomen de persoonlijke- en gezinssituatie van de belastingplichtige volledig
in aanmerking neemt, of op grond van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap
gehouden is de persoonlijke- en gezinssituatie volledig in aanmerking te nemen, het
noemerinkomen vermeerderd met de op het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen
in het jaar in mindering gebrachte persoonsgebonden aftrek, alsmede met het forfaitair
rendement, bedoeld in artikel 5.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001, van het in aanmerking
genomen heffingvrije vermogen. De vorige volzin is van overeenkomstige toepassing
met betrekking tot een Mogendheid, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie,
die als zij een zodanige lidstaat zou zijn, gehouden zou zijn om op grond van het
Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap de persoonlijke- en gezinssituatie
volledig in aanmerking te nemen.