Stb. 2010, 885, datum inwerkingtreding 01-01-2011, bevat een wijziging met terugwerkende
kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2010.
2 De in het eerste lid bedoelde vermindering is gelijk aan het bedrag dat tot de belasting
die zonder de toepassing van dit besluit volgens de Wet inkomstenbelasting 2001 over
het belastbare inkomen uit sparen en beleggen verschuldigd zou zijn, in dezelfde verhouding
staat als het forfaitair rendement, bedoeld in artikel 5.2 van de Wet inkomstenbelasting
2001, van de rendementsgrondslag in het buitenland staat tot het noemerinkomen. De
vermindering kan, met inachtneming van de verminderingen volgens andere regelen ter
voorkoming van dubbele belasting, niet meer bedragen dan de belasting die zonder de
toepassing van dit besluit volgens de Wet inkomstenbelasting 2001 over het belastbare
inkomen uit sparen en beleggen verschuldigd zou zijn.
3 Indien de belastingplichtige niet het gehele jaar binnenlands belastingplichtige is,
wordt voor de in het tweede lid bedoelde vermindering het naar tijdsgelang herleide
forfaitaire rendement, bedoeld in artikel 5.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001,
van de rendementsgrondslag in het buitenland over de periode dat hij in Nederland
woonde in aanmerking genomen. Gedeelten van kalendermaanden worden hierbij verwaarloosd.
Als noemerinkomen geldt de som van het naar tijdsgelang herleide noemerinkomen over
de periode dat de belastingplichtige in Nederland woonde en het naar tijdsgelang herleide
belastbare inkomen uit sparen en beleggen in Nederland over de periode dat hij niet
in Nederland woonde. De derde volzin vindt geen toepassing bij de belastingplichtige
die volgens artikel 2.5 van de Wet inkomstenbelasting 2001 kiest voor toepassing van
de regels van die wet voor binnenlandse belastingplichtigen.
4 Onder de belasting die zonder de toepassing van dit besluit volgens de Wet inkomstenbelasting
2001 verschuldigd zou zijn over het belastbare inkomen uit sparen en beleggen wordt
verstaan: de over het kalenderjaar berekende belasting op het belastbare inkomen uit
sparen en beleggen, bedoeld in artikel 2.7, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van
de Wet inkomstenbelasting 2001.
5 Onder noemerinkomen wordt verstaan het belastbare inkomen uit sparen en beleggen.
6 In afwijking van het zesde lid, wordt, indien het inkomen van een belastingplichtige
hoofdzakelijk uit een Mogendheid afkomstig is en die Mogendheid bij de belastingheffing
van het inkomen de persoonlijke- en gezinssituatie van de belastingplichtige volledig
in aanmerking neemt, of op grond van het Verdrag betreffende de werking van de Europese
Unie gehouden is de persoonlijke- en gezinssituatie volledig in aanmerking te nemen,
het noemerinkomen vermeerderd met de op het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen
in het jaar in mindering gebrachte persoonsgebonden aftrek, alsmede met het forfaitair
rendement, bedoeld in artikel 5.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001, van het in aanmerking
genomen heffingvrije vermogen. De vorige volzin is van overeenkomstige toepassing
met betrekking tot een Mogendheid, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie,
die als zij een zodanige lidstaat zou zijn, gehouden zou zijn om op grond van het
Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie de persoonlijke- en gezinssituatie
volledig in aanmerking te nemen.