Met voortzetting van verblijf wordt hier gedoeld op het continueren van verblijf door
middel van (tijdige) verlenging of wijziging beperking. De bepalingen voor het verlenen
van verblijf onder de beperking ‘voortgezet verblijf’ zijn in hoofdstuk B16 opgenomen. Het mvv-vereiste is niet van toepassing op aanvragen om voortzetting van
het verblijf. Zie omtrent voortzetting van verblijf tevens B1/2.2, B1/3 en B1/2.3.2.
Tijdige indiening
De aanvraag tot het wijzigen of het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning,
bedoeld in artikel 14 Vw, is in ieder geval tijdig ingediend, indien deze is ontvangen uiterlijk op de dag
vóór de dag waarop de geldigheidsduur verstrijkt. De tijdig ingediende aanvraag tot
het verlenen, het verlengen of wijzigen van een verblijfsvergunning, wordt getoetst
aan de voorwaarden voor voortzetting van verblijf (zie artikel 3.80 Vb). Het mvv- vereiste blijft buiten toepassing. De verblijfsvergunning wordt verleend
met ingang van de dag waarop de vreemdeling heeft aangetoond dat hij aan de voorwaarden
voldoet, maar niet eerder dan de datum waarop de geldigheidsduur van de eerder verleende
verblijfsvergunning afloopt (zie artikel 26, tweede lid, Vw). Als de vreemdeling niet-toerekenbaar buiten staat was de gegevens waaruit blijkt
dat aan alle voorwaarden wordt voldaan tijdig te overleggen, kan aansluitend verblijfsrecht
worden verleend (zie artikel 26, derde lid, Vw).
Artikel 3.82, tweede lid, Vb is niet van toepassing op tijdig ingediende aanvragen tot het verlenen, het verlengen
of wijzigen van een verblijfsvergunning.
Niet-toerekenbaar te laat
Indien de aanvraag wordt ingediend nadat de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning
is verstreken, is toch sprake van een tijdig ingediende aanvraag als de te late ontvangst
van de aanvraag niet aan de vreemdeling is toe te rekenen (zie artikel 3.80, eerste lid, Vb). In deze gevallen wordt getoetst aan voortzetting van verblijf, zodat het mvv-vereiste
niet van toepassing is.
De vraag of de te late ontvangst van de aanvraag aan de vreemdeling is toe te rekenen,
wordt van geval tot geval beoordeeld. Daarbij geldt als uitgangspunt dat de vreemdeling
zelf de volledige verantwoordelijkheid draagt voor tijdige indiening van de verlengingsaanvraag,
desnoods door tussenkomst van derden. Om die reden zal niet snel sprake zijn van een
situatie waardoor te late indiening te wijten is aan omstandigheden die de vreemdeling
niet zijn toe te rekenen. Aan de omstandigheid dat de vreemdeling door de overheid
niet is gewezen op de omstandigheid dat zijn verblijfsvergunning binnenkort afloopt
en dat verlenging moet worden gevraagd, komt in dit verband geen betekenis toe. Bij
omstandigheden waardoor de te late indiening van de aanvraag niet aan de vreemdeling
toe te rekenen zou kunnen zijn, kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de situatie van
vrouwen en hun eventuele kinderen, die tegen hun wil en zonder identiteit- en verblijfsdocumenten
in het land van herkomst zijn achtergelaten. Omdat de omstandigheden van deze vrouwen
sterk uiteenlopen, kan geen algemene regel worden gegeven over de termijn waarbinnen
de achtergelaten vrouw een aanvraag moet hebben ingediend. Als de achtergelaten vrouw
zich zonder dralen tot de Nederlandse overheid (gemeente, ambassade, consulaat, IND
of Vreemdelingenpolitie) heeft gewend om naar Nederland te kunnen terugkeren, wordt
haar een te late indiening van de aanvraag niet toegerekend. Wat ‘zonder dralen’ is,
wordt van geval tot geval bezien; hierbij wordt rekening gehouden met de moeilijkheden
die de positie van de achtergelaten vrouw met zich mee heeft gebracht. Het is nadrukkelijk
de eigen verantwoordelijkheid van de vreemdelinge om bij het indienen van de aanvraag
om voortzetting van verblijf aan te geven dat er sprake is van achterlating, en de
omstandigheden waar een beroep op wordt gedaan met ter zake relevante gegevens en
bescheiden te onderbouwen. Indien het beroep op achterlating niet of niet afdoende
met terzake relevante gegevens en bescheiden is onderbouwd bij het indienen van de
aanvraag om voortzetting van verblijf, stelt de IND de vreemdelinge in de gelegenheid
dit gebrek te herstellen. In beginsel wordt hiertoe een termijn van vier weken gegund.
Zie ten aanzien van achtergelaten vrouwen tevens B1/5.3.2, B1/7, B16 en B2/10.2.4.
Aangezien het merendeel van de achtergelaten vreemdelingen vrouw is, wordt in de voorgaande
passage gerept van achtergelaten vrouwen. Vanzelfsprekend kunnen ook mannen en minderjarigen
een beroep doen op de omstandigheid dat zij zijn achtergelaten. Bij omstandigheden
waardoor de te late indiening van de aanvraag niet aan de vreemdeling toe te rekenen
zou kunnen zijn, kan tevens worden gedacht aan de situatie waarbij de vreemdeling
met terugwerkende kracht een verblijfsvergunning wordt verleend, waarbij de geldigheidsduur
van de vergunning op het moment dat de inwilligende beschikking bekend wordt gemaakt
reeds is geëindigd, omdat geen gebruik gemaakt kon worden van de met artikel 3.67, tweede lid, Vb gegeven bevoegdheid. Indien de vreemdeling in dit geval de aanvraag indient binnen
zes maanden nadat de inwilligende beschikking bekend is gemaakt, kan de vreemdeling
niet worden toegerekend dat hij de aanvraag niet heeft ingediend voordat de geldigheidsduur
van de verblijfsvergunning eindigde. Uiteraard zijn de twee hiervoor genoemde voorbeelden
niet de enige situaties waarin sprake is van omstandigheden waardoor de te late indiening
van de aanvraag niet aan de vreemdeling toe te rekenen zou kunnen zijn. De aanvraag
tot het verlenen, het verlengen of wijzigen van een verblijfsvergunning die is ontvangen
nadat de geldigheidsduur van de eerdere verblijfsvergunning is afgelopen dan wel nadat
de eerdere verblijfsvergunning is ingetrokken dan wel nadat het verblijf als Nederlander
is geëindigd, maar waarbij sprake is van feiten en omstandigheden waardoor de te late
indiening van de aanvraag niet aan de vreemdeling is toe te rekenen, wordt getoetst
aan de voorwaarden voor voortzetting van verblijf (zie artikel 3.80, eerste lid, Vb). De vergunning kan met terugwerkende kracht worden verleend (zie artikel 26, derde lid, Vw).
Niet-tijdig, maar binnen de redelijke termijn
De aanvraag tot het verlenen, het verlengen of het wijzigen van een verblijfsvergunning
die is ontvangen nadat de geldigheidsduur van de eerdere verblijfsvergunning is afgelopen
dan wel nadat de eerdere verblijfsvergunning is ingetrokken dan wel nadat het verblijf
als Nederlander is geëindigd, maar die nog wel is ontvangen binnen de redelijke termijn
van zes maanden, wordt getoetst aan de voorwaarden voor voortzetting van verblijf
(zie artikel 3.82, eerste lid, Vb). De redelijke termijn van zes maanden vangt aan op de dag waarop het rechtmatig
verblijf, bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vw, of als Nederlander is geëindigd. De vergunning wordt in dit geval niet met terugwerkende
kracht verleend. De vergunning zal worden verleend met als ingangsdatum de datum van
aanvraag, of zo veel later als de vreemdeling heeft aangetoond dat aan alle voorwaarden
wordt voldaan (zie artikel 26 Vw). Er ontstaat derhalve een onderbreking in het verblijfsrecht van de vreemdeling,
hetgeen gevolgen heeft voor de opbouw van verdere verblijfsrechten (een verblijfsvergunning
voor onbepaalde tijd, optie of naturalisatie). Dit is slechts anders als sprake is
van feiten en omstandigheden die de vreemdeling niet toe te rekenen zijn.
Niet-tijdig en niet binnen een redelijke termijn
Een aanvraag tot het verlenen, verlengen of wijzigen van het verblijfsdoel van een
verblijfsvergunning die meer dan zes maanden na afloop van de geldigheidsduur van
de eerdere verblijfsvergunning is ontvangen, wordt in beginsel aangemerkt als een
aanvraag om eerste toelating (zie artikel 3.80, tweede lid, Vb). Het mvv-vereiste is in deze gevallen onverkort van toepassing.
Uitzonderingen
Ten aanzien van aanvragen om verlenging dan wel wijziging van het verblijfsdoel van
de verblijfsvergunning, die zijn ingediend na afloop van de eerder verleende vergunning,
zijn uitzonderingen opgenomen in artikel 3.82, tweede lid, Vb. Als de vreemdeling onder deze uitzonderingen valt, is artikel 3.81, eerste lid, Vb niet van toepassing. Dit betekent dat – indien de vreemdeling niet vóór het einde
van de geldigheidsduur van de eerder verleende verblijfsvergunning de aanvraag om
verlenging van de geldigheidsduur of wijziging van de vergunning indient – het mvv-vereiste
onverkort van toepassing is, ook al is de aanvraag ingediend binnen een redelijke
termijn. In artikel 3.82, tweede lid, aanhef en onder c, Vb is een specifieke bepaling opgenomen voor de vreemdeling die in Nederland wil verblijven
als geestelijk voorganger of godsdienstleraar. Deze uitzondering wordt gemaakt in
het belang van het toezicht op vreemdelingen en de openbare orde. Ten aanzien van
deze groep wordt vooraf een onderzoek ingesteld of er vanuit het oogpunt van de openbare
orde en openbare rust bedenkingen bestaan tegen het verblijf van de desbetreffende
vreemdeling, en of de groepering op wier verzoek de desbetreffende vreemdeling als
godsdienstig functionaris zijn werkzaamheden zal uitoefenen, haar wens tot het aanstellen
van de vreemdeling handhaaft. Dat geldt zowel indien de vreemdeling niet tijdig heeft
verzocht om verlenging, als ook indien hij voor een andere groepering wil werken.
Echter, indien de vreemdeling, die aanvankelijk een verblijfsvergunning had onder
de beperking verblijf als geestelijk voorganger of godsdienstleraar, wijziging naar
een geheel ander verblijfsdoel (niet zijnde als geestelijk voorganger of godsdienstleraar)
wenst, geldt het reguliere beleid ten aanzien van aanvragen om wijziging van het verblijfsdoel.
Ten overvloede zij er hierbij op gewezen dat een ieder verbindende bepaling van een
verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie zich tegen (al dan niet
tijdelijke) verblijfsbeëindiging kan verzetten, waarbij in dit verband met name kan
worden gedacht aan het Associatiebesluit 1/80. Indien niet wordt voldaan aan de voorwaarde
dat de vreemdeling aantoonbaar zijn hoofdverblijf in Nederland heeft gehouden, geldt
het mvv-vereiste onverkort.
Op het punt van het beleid ten aanzien van de openbare orde of de nationale veiligheid
wordt uitgegaan van voortzetting van verblijf, omdat er sprake is van ononderbroken
hoofdverblijf in Nederland.
Voortzetting van verblijf en verlies Nederlanderschap
In de artikelen 14, 15 en 15a Rwn is een aantal verliesgronden opgenomen voor het Nederlanderschap van meerderjarigen.
De aanvraag van de vreemdeling die het Nederlanderschap heeft verloren op grond van
de artikelen 14, 15 en 15a Rwn wordt ingevolge artikel 3.82, eerste lid, Vb gelijkgesteld met de niet-tijdig ingediende aanvraag en is daarmee vrijgesteld van
het mvv-vereiste, indien de aanvraag binnen een redelijke termijn van zes maanden
is ontvangen (zie B4/2.2.3). De uitzonderingsgronden van artikel 3.82, tweede lid, Vb zijn onverkort van toepassing.
De termijn van zes maanden vangt aan:
-
– op de dag waarop de beschikking, strekkende tot intrekking van het Nederlanderschap,
bekend wordt gemaakt (zie artikel 14 Rwn);
-
– op de dag waarop van rechtswege het verlies van het Nederlanderschap intreedt vanwege
de vrijwillige verkrijging van de andere nationaliteit (zie artikel 15, eerste lid, aanhef en onder a, Rwn);
-
– op de dag van het afleggen van de verklaring van afstand van de Nederlandse nationaliteit
(zie artikel 15, eerste lid, onder b, Rwn);
-
– op de dag waarop het verlies wegens langdurig verblijf in het buitenland van rechtswege
is ingetreden (zie artikel 15, eerste lid, onder c, Rwn);
-
– op de dag waarop de beschikking, strekkende tot intrekking van het Nederlanderschap,
bekend wordt gemaakt (zie artikel 15, eerste lid, onder d, Rwn);
-
– op de dag waarop van rechtswege het verlies van het Nederlanderschap intreedt wegens
vrijwillige krijgsdienst bij een staat die betrokken is bij gevechtshandelingen tegen
Nederland dan wel een bondgenootschap waarvan Nederland lid is (zie artikel 15, eerste lid, aanhef en onder e, Rwn);
-
– op de dag waarop van rechtswege het verlies van het Nederlanderschap intreedt doordat
de meerderjarige de nationaliteit verkrijgt van een Staat die partij is bij het Nationaliteitenverdrag
(zie artikel 15a, aanhef en onder a, Rwn);
-
– op de dag waarop van rechtswege het verlies van het Nederlanderschap intreedt doordat
de meerderjarige ingevolge de Toescheidingsovereenkomst Nederland-Suriname de Surinaamse
nationaliteit verkrijgt (zie artikel 15a, aanhef en onder b, Rwn).
Indien de vreemdeling niet aantoont wanneer de redelijke termijn van zes maanden is
aangevangen, dan wordt aangenomen dat deze termijn reeds verstreken is. Indien het
Nederlanderschap is ingetrokken op grond van artikel 14 Rwn, dan is het volgende van belang. Er is sprake van de situatie bedoeld in artikel 3.82, tweede lid, aanhef en onder b, Vb, indien:
-
– het geven van een valse verklaring of het bedrog, dan wel het verzwijgen van enig
voor de verkrijging of verlening van het Nederlanderschap relevant feit, voorafgaand
aan de verkrijging of verlening van het Nederlanderschap heeft plaatsgevonden in een
aanvraag tot het verlenen, wijzigen of verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning;
en
-
– de betreffende gegevens of feiten tot afwijzing van de oorspronkelijke verblijfsaanvraag
tot het verlenen of verlengen zouden hebben geleid.
In deze situaties wordt de aanvraag niet op grond van artikel 3.82, eerste lid, Vb vrijgesteld van het mvv-vereiste. Artikel 3.71 Vb is onverkort van toepassing.
Voortzetting verblijf na intrekking verblijfsvergunning
De aanvraag van de vreemdeling wiens verblijfsvergunning is ingetrokken (al dan niet
met terugwerkende kracht), maar waarbij de aanvraag nog wel is ontvangen binnen de
redelijke termijn van zes maanden na de datum waarop de intrekkingsbeschikking is
bekendgemaakt, wordt getoetst aan de voorwaarden voor voortzetting van verblijf. De
aanvraag is dan namelijk ingediend binnen een redelijke termijn nadat de eerdere verblijfsvergunning
is ingetrokken (zie hierboven bij ‘Niet-tijdig maar binnen de redelijke termijn’ ).
Dit geldt uiteraard niet indien sprake is van de uitzonderingssituaties bedoeld in
artikel 3.82, tweede lid, Vb:
-
– als de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht is ingetrokken en sprake is van
omstandigheden bedoeld in artikel 3.82, tweede lid, Vb, dan geldt dat de aanvraag slechts tijdig is ingediend indien deze is ingediend vóór
het tijdstip tot wanneer de verblijfsvergunning is ingetrokken. Alleen in die gevallen
is betrokkene immers in het bezit van een geldige verblijfsvergunning op het moment
dat de verlengingsaanvraag wordt ingediend.
-
– als de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht is ingetrokken en sprake is van
omstandigheden bedoeld in artikel 3.82, tweede lid, Vb, en betrokkene de aanvraag heeft ingediend ná het tijdstip tot wanneer de verblijfsvergunning
is ingetrokken, is geen sprake van een tijdig ingediende aanvraag. Betrokkene was
immers formeel niet meer in het bezit van een geldige verblijfsvergunning op het moment
dat de verlengingsaanvraag werd ingediend; dat betrokkene nog wel in het bezit was
van een verblijfsdocument, doet daaraan niet af. Als betrokkene formeel nimmer in
het bezit is geweest van een verblijfsvergunning, omdat deze is ingetrokken tot en
met de datum waarop zij verleend werd, kan betrokkene gelet op het voorgaande per
definitie niet tijdig een verlengingsaanvraag indienen. De verlengingsaanvraag wordt
in deze gevallen aangemerkt als een aanvraag om eerste toelating (zie artikel 3.80, tweede lid, Vb). Het mvv-vereiste is dan onverkort van toepassing.
Opschortende werking
Ingevolge artikel 73 Vw wordt de werking van het besluit tot afwijzing van de aanvraag of de intrekking van
de verblijfsvergunning opgeschort totdat de termijn voor het maken van bezwaar of
het instellen van administratief beroep is verstreken of, indien bezwaar is gemaakt
of administratief beroep is ingesteld, totdat op het bezwaar of administratief beroep
is beslist. Afwijking van deze hoofdregel geldt evenwel indien de aanvraag is afgewezen
wegens onder andere het ontbreken van een mvv (zie artikel 73, tweede lid, onder a, Vw). De rechtsgevolgen zoals neergelegd in artikel 27 Vw treden onverkort in werking.
Voortzetting verblijf: niet toerekenbare termijnoverschrijding
Indien voor het verstrijken van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning niet
zowel de verlengingsaanvraag en de gegevens en bescheiden waarmee is aangetoond dat
aan de voorwaarden wordt voldaan, zijn ontvangen, zal het verblijfsrecht van de vreemdeling
niet aaneengesloten zijn. Dat heeft gevolgen voor de opbouw van rechten (bijvoorbeeld
voor de latere verlening van de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd of naturalisatie).
Het is derhalve van belang dat de vreemdeling de aanvraag en de gegevens tijdig indient.
Ingevolge artikel 26, derde lid, Vw kan de verblijfsvergunning echter worden verlengd met ingang van de dag na die waarop
de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning waarvoor verlenging is gevraagd afloopt,
indien de vreemdeling de aanvraag tot verlenging dan wel de gegevens waaruit blijkt
dat aan de voorwaarden wordt voldaan niet tijdig heeft ingediend en hem dit niet is
toe te rekenen.
Indien de te late indiening van de aanvraag of de te late verstrekking van de noodzakelijke
gegevens of bescheiden de vreemdeling niet is toe te rekenen, wordt gebruik gemaakt
van de bevoegdheid om de verblijfsvergunning te verlengen in aansluiting op de verlopen
vergunning.
Omstandigheden die een te late indiening niet verschonen, zijn in ieder geval vakantie,
detentie, nonchalance of het niet hebben ontvangen of gelezen van de rappelbrief.
In deze gevallen ontstaat er een gat in het verblijfsrecht (zie artikel 3.80 en 3.81 Vb). In gevallen waarin de vreemdeling een aanvraag om verlenging van de verblijfsvergunning
heeft ingediend, maar blijkt dat niet langer aan de daaraan verbonden beperking wordt
voldaan, althans een ander verblijfsdoel wordt nagestreefd, wordt daarom niet (alsnog)
ambtshalve aan de voorwaarden voor het nieuwe doel getoetst.
In die gevallen wordt de vreemdeling er bij de beschikking op de voorliggende aanvraag
op gewezen dat het nieuwe verblijfsdoel niet is meegewogen bij de beslissing op de
aanvraag, althans dat ter zake van dat nieuwe verblijfsdoel een aanvraag tot het wijzigen
van een verblijfsvergunning bij de burgemeester van de gemeente waar de vreemdeling
woon- of verblijfplaats heeft, kan worden ingediend. Uiteraard geldt dit niet indien
de wijziging dermate gering is dat redelijkerwijs niet meer van een wijziging kan
worden gesproken, met name in het geval de vreemdeling verlenging heeft gevraagd van
de verblijfsvergunning die hem is verleend voor verblijf bij partner en hij inmiddels
met die partner is gehuwd.
Van de bevoegdheid om een verblijfsvergunning ambtshalve te wijzigen wordt echter
wel gebruik gemaakt indien intrekking van een verleende verblijfsvergunning voor bepaalde
tijd aan de orde is wegens het verstrekken van onjuiste gegevens, maar internationale
verplichtingen aan verblijfsbeëindiging in de weg staan, als bedoeld in B1/5.3.3.
Gelijktijdige aanvragen om verlenging en wijziging
Er wordt geen toepassing gegeven aan de bevoegdheid neergelegd in artikel 3.67, eerste lid, aanhef en onder a, Vb wanneer er sprake is van een aanvraag tot wijziging van de beperking waaronder de
vergunning is verleend. Deze aanvragen worden immers beoordeeld op de voet van de
regelgeving ten aanzien van aanvragen om verlening van een vergunning. De verlenging
met een duur van vijf jaren is aan de orde wanneer reeds verblijf was toegestaan in
het kader van hetzelfde verblijfsdoel gedurende minimaal een jaar. Wanneer het verblijfsdoel
gewijzigd wordt, dient de vreemdeling eerst gedurende een periode van minimaal een
jaar in het bezit te zijn geweest van een verblijfsvergunning op grond van een huwelijk,
geregistreerd partnerschap of een relatie, voordat verlenging met een duur van vijf
jaren aan de orde kan zijn.
Alleen als de aanvraag om wijziging van de vergunning wordt afgewezen, maar de tegelijkertijd
ingediende aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur van de vergunning wel wordt
ingewilligd, kan toepassing worden gegeven aan artikel 3.67, eerste lid, aanhef en onder a, Vb.