Besluit zeevisvaartbemanning

Geraadpleegd op 09-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-11-2004.
Geldend van 01-11-2004 t/m 31-12-2004

Besluit van 27 augustus 2001, houdende bepalingen omtrent de bemanning van vissersvaartuigen (Besluit zeevisvaartbemanning)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 10 januari 2001, kenmerk DGG/ J-01/005603, Directoraat-Generaal Goederenvervoer, Stafafdeling Wetgeving, Bestuurlijke en Juridische Zaken;

Gelet op de artikelen 16, 17, eerste lid, 18, derde, vierde, vijfde en zesde lid, 19, eerste lid, 25, eerste lid, 34, eerste lid, 36, 44, eerste lid, 64 en 71, eerste lid, van de Zeevaartbemanningswet; op Richtlijn nr. 92/29/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 31 maart 1992 betreffende de minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid ter bevordering van een betere medische hulpverlening aan boord van schepen (Pb EG L 113), op het op 27 juni 1946 te Seattle tot stand gekomen Verdrag No. 69 van de Internationale Arbeidsconferentie inzake het diploma van bekwaamheid als scheepskok, 1946 (Stb. I 328), het op 27 juni 1946 te Seattle tot stand gekomen Verdrag No. 73 van de Internationale Arbeidsconferentie inzake het geneeskundig onderzoek van zeelieden, 1946 (Stb. I 326) en het op 19 juni 1959 te Genève tot stand gekomen Verdrag No. 113 van de Internationale Arbeidsorganisatie betreffende het geneeskundig onderzoek van vissers (Trb. 1964, 44);

De Raad van State gehoord (advies van 23 februari 2001, nr. W09.01.0025/V);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 21 augustus 2001, kenmerk DGG/J-01/003057, Directoraat-Generaal Goederenvervoer, Stafafdeling Wetgeving, Bestuurlijke en Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk 1. Definities en reikwijdte

Artikel 1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a. lengte: de lengte van een vissersvaartuig die gelijk is aan 96 procent van de lengte van de lastlijn op 85 procent van de kleinste holte naar de mal gemeten vanaf de bovenzijde van de kielplaat, dan wel gelijk aan de lengte van de voorzijde van de voorsteven tot aan de hartlijn van de roerkoning gemeten op deze lastlijn, indien deze laatste lengte groter is. Bij vissersvaartuigen die met een stuurlast zijn ontworpen moet de lastlijn waarop deze lengte gemeten wordt, evenwijdig aan de constructiewaterlijn worden genomen.

  • b. voortstuwingsvermogen: het maximale vermogen, uitgedrukt in kiloWatt (kW), dat door de voortstuwingsmachines zonder overbelasting gedurende onbeperkte tijdsduur kan worden geleverd, zoals dat vermeld staat op het bemanningscertificaat.

  • c. vaargebied Ia: het gebied omvattende alle wateren tot 15 zeemijlen uit de Franse, Belgische, Nederlandse en Duitse kust, in het zuiden begrensd door de lijn Calais-Dover, in het oosten door de meridiaan van 8° Oosterlengte;

  • d. vaargebied I: het gebied omvattende alle wateren tot 30 zeemijlen uit de Franse, Belgische, Nederlandse, Duitse en Deense westkust, in het zuiden begrensd door de lijn Calais-Dover, in het noorden door de parallel van 57° Noorderbreedte;

  • e. vaargebied II: het gebied omvattende de Noordzee tot de 62e Noorderbreedtegraad tot de lijn die het punt, op 62° Noorderbreedte en 1° Westerlengte verbindt met Strathie Point (noordkust Schotland), het Kanaal, het Kanaal van Bristol, het St. George Kanaal en de Ierse Zee in het zuiden tot de lijn die Kaap St. Mathieu verbindt met Old Head of Kinsale (zuidkust Ierland) en in het noorden tot de lijn van Inishowen Head naar Islay (Ardmore Point), van Islay (Rhuda Mail) langs de oostkust van Colonsay naar Mull (Loch Buie) en van Mull (Java Point) naar Schotland (Barony Point), en de Oostzee;

  • f. schipper: een persoon met de vaarbevoegdheid als schipper zeevisvaart;

  • g. plaatsvervangend schipper: een persoon met de vaarbevoegdheid als plaatsvervangend schipper zeevisvaart;

  • h. stuurman-werktuigkundige: een persoon met de vaarbevoegdheid als stuurman-werktuigkundige zeevisvaart;

  • i. kennisbewijs: het diploma of certificaat afgegeven door een instelling als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs (Web) dan wel een getuigschrift of verklaring afgegeven door een instelling als bedoeld in de Wet Hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) of een certificaat afgeven door een door de Minister erkende opleiding waaruit blijkt dat een erkende opleiding met goed gevolg is afgesloten;

  • j. STCW-Verdrag: het op 7 juli 1978 te Londen tot stand gekomen Internationaal Verdrag betreffende de normen voor zeevarenden inzake opleiding, diplomering en wachtdienst, 1978 (Trb. 1981, 144);

  • k. STCW-Code de Code inzake opleiding, diplomering en wachtdienst van zeevarenden, behorend bij het STCW-Verdrag (Trb. 1996, 249);

  • l. geneeskundige verklaring: een verklaring als bedoeld in artikel 60;

  • m. wet: Zeevaartbemanningswet.

Hoofdstuk 2. Regels voor het geven van een ontheffing

Artikel 3

  • 1 Op verzoek van de scheepsbeheerder kan de inspecteur-generaal ontheffing verlenen van de verplichting om het vissersvaartuig te bemannen in overeenstemming met hoofdstuk 3, zoals vermeld op het bemanningscertificaat, indien blijkt dat:

    • a. korte tijd voor het vertrek van het vissersvaartuig uit de haven een of meer leden van de bemanning niet beschikbaar zijn;

    • b. dringende omstandigheden ertoe nopen het vertrek niet langer uit te stellen, en

    • c. met de aan boord aanwezige bemanning, gelet op de bijzonderheden van de reis, het vissersvaartuig zonder gevaar voor het vaartuig of andere zaken, voor personen, het milieu of de scheepvaart deze reis kan ondernemen.

  • 2 Op verzoek van de scheepsbeheerder kan de inspecteur-generaal een ontheffing als bedoeld in artikel 25 van de wet verlenen, indien:

    • a. er onvoldoende bemanningsleden voorhanden zijn in het bezit van de vereiste kwalificaties,

    • b. de ontheffing verleend wordt aan een bemanningslid dat in het bezit is van het vaarbevoegdheidsbewijs dat vereist is voor de relevante lagere functie, en

    • c. met de aan boord aanwezige bemanning, gelet op de bijzonderheden van de reis, het vissersvaartuig zonder gevaar voor het vaartuig of andere zaken, voor personen, het milieu of de scheepvaart deze reis kan ondernemen.

  • 3 Een ontheffing als bedoeld in artikel 25 van de wet wordt voor de functie van schipper of hoofdwerktuigkundige slechts gegeven in zeer bijzondere omstandigheden die niet het gevolg zijn van het handelen of het nalaten van handelen van de zijde van de scheepsbeheerder en indien de vervulling gedurende korte tijd van die functie door een bemanningslid met een lagere bevoegdheid noodzakelijk is voor de voortzetting van de reis, en de veiligheid van het vissersvaartuig en de opvarenden, de veilige vaart ter zee en de bescherming van het mariene milieu gewaarborgd zijn.

Artikel 4

  • 1 Bij regeling van Onze Minister kan voor bepaalde categorieën vissersvaartuigen met een lengte van minder dan 45 meter, waarvoor een certificaat van deugdelijkheid is afgegeven voor vaargebied I, vrijstelling worden verleend van het bepaalde in hoofdstuk 3.

  • 2 Bij het verlenen van een vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, kunnen beperkingen worden opgelegd.

Artikel 5

De in artikel 4, tweede lid, genoemde beperkingen zijn de weersomstandigheden waaronder mag worden gevaren, het te bevaren vaargebied, de categorie vissersvaartuigen en de maximale tijd die op zee mag worden doorgebracht.

Hoofdstuk 3. Regels met betrekking tot de vereiste bemanning van vissersvaartuigen

Artikel 6

Op een vissersvaartuig met een lengte van minder dan 24 meter en een voortstuwingsvermogen van minder dan 750 kW, waarvoor een certificaat van deugdelijkheid is afgegeven voor reizen die zich niet verder uitstrekken dan vaargebied I, doet ten minste de volgende bemanning dienst:

  • schipper 1

  • plaatsvervangend schipper 1

  • gezel 1

Artikel 7

Op een vissersvaartuig met een lengte van minder dan 24 meter en een voortstuwingsvermogen van minder dan 750 kW, waarvoor een certificaat van deugdelijkheid is afgegeven voor reizen in onbeperkt vaargebied, doet ten minste de volgende bemanning dienst:

  • schipper 1

  • plaatsvervangend schipper 1

  • gezellen 2

Artikel 8

Op een vissersvaartuig met een lengte van 24 meter of meer doch minder dan 45 meter en een voortstuwingsvermogen van 750 kW of meer doch minder dan 1125 kW, waarvoor een certificaat van deugdelijkheid is afgegeven voor reizen die zich niet verder uitstrekken dan vaargebied I, doet ten minste de volgende bemanning dienst:

  • schipper 1

  • plaatsvervangend schipper 1

  • gezellen 2

Artikel 9

Op een vissersvaartuig met een lengte van 24 meter of meer doch minder dan 45 meter en een voortstuwingsvermogen van 750 kW of meer doch minder dan 1125 kW, waarvoor een certificaat van deugdelijkheid is afgegeven voor reizen in onbeperkt vaargebied, doet ten minste de volgende bemanning dienst:

  • schipper 1

  • plaatsvervangend schipper 1

  • stuurman-werktuigkundige 1

  • gezellen 2

Artikel 10

Op een vissersvaartuig met een lengte van 24 meter of meer doch minder dan 45 meter en een voortstuwingsvermogen van 1125 kW of meer doch minder dan 3000 kW, waarvoor een certificaat van deugdelijkheid is afgegeven voor reizen in onbeperkt vaargebied, doet ten minste de volgende bemanning dienst:

  • schipper 1

  • plaatsvervangend schipper 1

  • stuurman/werktuigkundige 1

  • gezellen 3

Artikel 11

Op een vissersvaartuig met een lengte van 24 meter of meer doch minder dan 45 meter en een voortstuwingsvermogen van 3000 kW of meer doch minder dan 6000 kW, waarvoor een certificaat van deugdelijkheid is afgegeven voor reizen in onbeperkt vaargebied, doet ten minste de volgende bemanning dienst:

  • schipper 1

  • plaatsvervangend schipper 1

  • stuurman-werktuigkundige 1

  • gezellen 4

Artikel 12

Op een vissersvaartuig met een lengte van 45 meter of meer doch minder dan 60 meter en een voortstuwingsvermogen van 1500 kW of meer doch minder dan 3000 kW, waarvoor een certificaat van deugdelijkheid is afgegeven voor reizen in onbeperkt vaargebied, doet ten minste de volgende bemanning dienst:

  • schipper 1

  • plaatsvervangend schipper 1

  • stuurlieden-werktuigkundigen 2

  • gezellen 4

Artikel 13

Op een vissersvaartuig met een lengte van 45 meter of meer doch minder dan 60 meter en een voortstuwingsvermogen van 3000 kW of meer doch minder dan 6000 kW, waarvoor een certificaat van deugdelijkheid is afgegeven voor reizen in onbeperkt vaargebied, doet ten minste de volgende bemanning dienst:

  • schipper 1

  • plaatsvervangend schipper 1

  • stuurlieden-werktuigkundigen 2

  • gezellen 5

Artikel 14

Op een vissersvaartuig met een lengte van 60 meter of meer en een voortstuwingsvermogen van minder dan 3000 kW, waarvoor een certificaat van deugdelijkheid is afgegeven voor reizen in onbeperkt vaargebied, doet ten minste de volgende bemanning dienst:

  • schipper 1

  • plaatsvervangend schipper 1

  • stuurlieden-werktuigkundigen 2

  • gezellen 5

Artikel 15

Op een vissersvaartuig met een lengte van 60 meter of meer en een voortstuwingsvermogen van 3000 kW of meer, waarvoor een certificaat van deugdelijkheid is afgegeven voor reizen in onbeperkt vaargebied, doet ten minste de volgende bemanning dienst:

  • schipper 1

  • plaatsvervangend schipper 1

  • stuurlieden-werktuigkundigen 3

  • gezellen 5

Artikel 16

Bij regeling van Onze Minister kan aanvulling van het aantal bemanningsleden worden voorgeschreven indien de inrichting, de uitrusting, de lengte, het voortstuwingsvermogen, de wijze van voortstuwing of de bestemming van het vissersvaartuig hem daartoe aanleiding geven.

Artikel 17

  • 1 Aan boord van elk vissersvaartuig is een voldoende aantal geoefende bemanningsleden om de groepsreddingmiddelen en de tewaterlatingsvoorzieningen, die vereist zijn om alle opvarenden in geval van nood te ontschepen, te bedienen.

  • 2 Over elke te gebruiken reddingboot heeft een sloepsgast, in het bezit van het certificaat, bedoeld in artikel 44 de leiding; tevens is een plaatsvervanger, in het bezit van dit certificaat, aangewezen.

Hoofdstuk 4. Nadere regels met betrekking tot vaarbevoegdheidsbewijzen

§ 1. Algemene bepalingen

Artikel 18

Bij regeling van Onze Minister kunnen de volgende, nader te omschrijven aanvullingen, beperkingen of vaargebieden op vaarbevoegdheidsbewijzen voor de zeevisvaart worden aangebracht: de beperking in vaargebied, voortstuwingsvermogen, lengte, al dan niet in combinatie met een bepaald soort vissersvaartuigen.

Artikel 19

  • 1 Tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald wordt de ervaring of diensttijd uitgedrukt in jaren behaald aan boord van vissersvaartuigen, na de verkrijging van de bevoegdheid om tenminste als stuurman-werktuigkundige aan boord van een vissersvaartuig dienst te doen.

  • 2 Bij regeling van Onze Minister wordt bepaald welke ervaring, niet opgedaan aan boord van vissersvaartuigen, in aanmerking wordt genomen.

Artikel 20

Een vaarbevoegdheidsbewijs voor de zeevisvaart is geldig tot ten hoogste vijf jaar na de datum van afgifte.

Artikel 21

  • 1 Een vaarbevoegdheidsbewijs wordt afgegeven indien de aanvrager aantoont te voldoen aan de ingevolge dit besluit vereiste beroepsvereisten, ervaring en medische geschiktheid.

  • 2 Een vaarbevoegdheidsbewijs kan vernieuwd worden, indien de houder in de periode van vijf jaar voorafgaand aan de datum van de aanvraag tot vernieuwing ten minste 1 jaar heeft dienstgedaan in een naar het oordeel van de inspecteur-generaal relevante functie waarvoor een vaarbevoegdheid is vereist en die door de houder op grond van de aan hem toegekende vaarbevoegdheden mocht worden vervuld, dan wel in een andere, naar het oordeel van de inspecteur-generaal daarmee vergelijkbare functie.

  • 3 In het geval, genoemd in het tweede lid, wordt het vaarbevoegdheidsbewijs dat is vernieuwd ingenomen of zonodig ongeldig gemaakt.

  • 4 Een vaarbevoegdheidsbewijs, dat door verloop van de geldigheidsduur ongeldig is geworden, en dat niet op grond van het tweede lid kan worden vernieuwd, wordt op verzoek vernieuwd indien de aanvrager direct voorafgaande aan de aanvraag:

    • a. een daartoe door Onze Minister erkende opleiding heeft gevolgd en met succes heeft afgesloten;

    • b. gedurende drie maanden in een naar het oordeel van de inspecteur-generaal relevante functie boven de sterkte heeft gevaren, of

    • c. op grond van een ontheffing, gedurende ten minste drie maanden in een naar het oordeel van de inspecteur-generaal relevante, maar lagere functie heeft gevaren dan waarvoor zijn ongeldig geworden vaarbevoegdheidsbewijs gold.

  • 5 Een vaarbevoegdheidsbewijs dat verloren is gegaan kan worden vervangen door een duplicaat vaarbevoegdheidsbewijs, waarvan de einddatum overeenkomt met de einddatum van het originele document.

  • 6 Indien de aanvrager van een duplicaat aanspraak kan maken op vernieuwing van het vaarbevoegdheidsbewijs, wordt hem desgevraagd met inachtneming van het tweede lid een nieuw vaarbevoegdheidsbewijs afgegeven.

  • 7 Het vierde lid is van overeenkomstige toepassing indien de eerste aanvraag van een vaarbevoegdheidsbewijs niet is ingediend binnen vier jaar na de datum waarop het kennisbewijs van de opleiding is afgegeven.

  • 8 De kosten van de afgifte van een vaarbevoegdheidsbewijs of een duplicaat vaarbevoegdheidsbewijs worden bij de aanvraag voldaan.

  • 9 Onze Minister kan nadere regels stellen omtrent de eerste afgifte van vaarbevoegdheidsbewijzen voor de zeevisvaart.

Artikel 22

  • 1 Onze Minister kan een vaarbevoegdheidsbewijs, diploma of certificaat dat is afgegeven door een bevoegde autoriteit van een staat, niet zijnde een Lidstaat van de Europese Unie of een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte erkennen, indien de beroepsvereisten, de wijze van opleiding en examinering en de opgedane ervaring tenminste gelijkwaardig zijn aan die in Nederland.

  • 2 Indien een vaarbevoegdheidsbewijs, diploma of certificaat wordt erkend als gelijkwaardig aan een Nederlands vaarbevoegdheidsbewijs, wordt aan de aanvrager het overeenkomstige Nederlandse vaarbevoegdheidsbewijs van erkenning afgegeven.

  • 3 Voor de afgifte van een vaarbevoegdheidsbewijs van erkenning als schipper zeevisvaart of plaatsvervangend schipper zeevisvaart, legt de aanvrager het bewijs over dat hij de door Onze Minister erkende opleidingsmodule wetgeving met gunstig gevolg heeft afgesloten.

Artikel 23

§ 2. Algemene bepalingen inzake kennisbewijzen

Artikel 24

  • 1 De kennisbewijzen voor de afgifte van een vaarbevoegdheidsbewijs om daarmee dienst te doen aan boord van vissersvaartuigen in de functie van schipper, plaatsvervangend schipper, stuurman-werktuigkundige, stuurman zeevisvaart of werktuigkundige zeevisvaart zijn in neerdalende lijn:

    • a. stuurman-werktuigkundige voor de zeevisvaart SW 4;

    • b. stuurman zeevisvaart S IV-v, respectievelijk werktuigkundige zeevisvaart W IV-v;

    • c. stuurman-werktuigkundige voor de zeevisvaart SW 5;

    • d. stuurman-werktuigkundige voor de zeevisvaart SW 6.

  • 2 De diploma's als bedoeld in de Wet op de zeevischvaartdiploma's, Stb. 1935, 455 voor de afgifte van een vaarbevoegdheidsbewijs om daarmee dienst te doen aan boord van vissersvaartuigen in de functie van schipper, plaatsvervangend schipper, stuurman-werktuigkundige, stuurman zeevisvaart of werktuigkundige zeevisvaart zijn in neerdalende lijn:

    • a. het diploma voor de zeevisvaart S IV-v;

    • b. het diploma voor de zeevisvaart W IV-v;

    • c. het diploma voor de zeevisvaart SW V;

    • d. het diploma voor de zeevisvaart SW VI.

  • 3 Met het diploma voor de zeevisvaart S IV-v wordt in deze paragraaf gelijkgesteld: het diploma als stuurman voor de zeevisvaart tezamen met het aanvullingsdiploma voor de zeevisvaart;

  • 4 Met het diploma voor de zeevisvaart SW V wordt in deze paragraaf gelijkgesteld het diploma als stuurman voor de zeevisvaart;

  • 5 Met het diploma voor de zeevisvaart W IV-v worden, in deze paragraaf, uitsluitend voor een functie als werktuigkundige aan boord van vissersvaartuigen, gelijkgesteld het diploma als motordrijver voor de zeevisvaart alsmede het diploma als motordrijver, of een diploma van een hogere rangorde, uitgereikt krachtens de Wet op de zeevaartdiploma's.

§ 3. Vereiste kennisbewijzen en ervaring algemeen

Artikel 25

Voor de afgifte van een vaarbevoegdheidsbewijs als schipper zeevisvaart aan boord van vissersvaartuigen op reizen in onbeperkt vaargebied, is ten minste vereist:

  • a. het kennisbewijs stuurman voor de zeevisvaart S IV-v dan wel het diploma voor de zeevisvaart S IV-v,

  • b. het algemeen certificaat maritieme radiocommunicatie,

  • c. het certificaat sloepsgast;

  • d. het certificaat radarnavigator, en

  • e. een diensttijd van drie jaren aan boord van vissersvaartuigen met een lengte van 24 meter of meer, waarvan tenminste een jaar als plaatsvervangend schipper.

Artikel 26

Voor de afgifte van een vaarbevoegdheidsbewijs als schipper zeevisvaart aan boord van vissersvaartuigen met een lengte van minder dan 60 meter met een voortstuwingsvermogen van minder dan 3000 kW, op reizen in onbeperkt vaargebied, is ten minste vereist:

  • a. het kennisbewijs stuurman-werktuigkundige voor de zeevisvaart SW 5 dan wel het diploma voor de zeevisvaart SW V,

  • b. het algemeen certificaat maritieme radiocommunicatie,

  • c. het certificaat radarnavigator, en

  • d. een diensttijd van drie jaren, waarvan tenminste een jaar als plaatsvervangend schipper.

Artikel 27

Voor de afgifte van een vaarbevoegdheidsbewijs als schipper zeevisvaart aan boord van vissersvaartuigen met een lengte van minder dan 45 meter en een voortstuwingsvermogen van minder dan 1125 kW, op reizen binnen vaargebied I, is ten minste vereist

  • a. het kennisbewijs stuurman-werktuigkundige voor de zeevisvaart SW 6 dan wel het diploma voor de zeevisvaart SW VI,

  • b. het beperkte certificaat maritieme radiocommunicatie,

  • c. een diensttijd van twee jaar.

Artikel 28

Voor de afgifte van een vaarbevoegdheidsbewijs als schipper zeevisvaart aan boord van vissersvaartuigen met een lengte van minder dan 24 meter en een voortstuwingsvermogen van minder dan 750 kW, op reizen in onbeperkt vaargebied, is ten minste vereist:

  • a. het kennisbewijs stuurman-werktuigkundige voor de zeevisvaart SW 6 dan wel het diploma voor de zeevisvaart SW VI,

  • b. het algemeen certificaat maritieme radiocommunicatie,

  • c. het certificaat radarwaarnemer, en

  • d. een diensttijd van drie jaren.

Artikel 29

Voor de afgifte van een vaarbevoegdheidsbewijs als schipper zeevisvaart aan boord van vissersvaartuigen met een lengte van minder dan 24 meter en een voortstuwingsvermogen van minder dan 750 kW, op reizen binnen vaargebied I, is ten minste vereist:

  • a. het kennisbewijs stuurman-werktuigkundige voor de zeevisvaart SW 6 dan wel het diploma voor de zeevisvaart SW VI,

  • b. het beperkte certificaat maritieme radiocommunicatie,

  • c. een diensttijd van een jaar.

Artikel 30

Voor de afgifte van een vaarbevoegdheidsbewijs als plaatsvervangend schipper zeevisvaart aan boord van vissersvaartuigen op reizen in onbeperkt vaargebied is ten minste vereist:

  • a. het kennisbewijs stuurman-werktuigkundige voor de zeevisvaart SW 4 dan wel het diploma voor de zeevisvaart S IV-v,

  • b. het algemeen certificaat maritieme radiocommunicatie;

  • c. het certificaat sloepsgast;

  • d. het certificaat radarnavigator, en

  • e. een diensttijd van twee jaren.

Artikel 31

Voor de afgifte van een vaarbevoegdheidsbewijs als plaatsvervangend schipper zeevisvaart aan boord van vissersvaartuigen met een lengte van minder dan 60 meter, met een voortstuwingsvermogen van minder dan 3000 kW, op reizen in onbeperkt vaargebied, is ten minste vereist:

  • a. het kennisbewijs stuurman-werktuigkundige voor de zeevisvaart SW 5 dan wel het diploma voor de zeevisvaart SW V,

  • b. het algemeen certificaat maritieme radiocommunicatie,

  • c. het certificaat radarwaarnemer; en

  • d. een diensttijd van een jaar.

Artikel 32

Voor de afgifte van een vaarbevoegdheidsbewijs als plaatsvervangend schipper zeevisvaart aan boord van vissersvaartuigen met een lengte van minder dan 45 meter en een voortstuwingsvermogen van minder dan 1500 kW, op reizen in onbeperkt vaargebied, is ten minste vereist:

  • a. het kennisbewijs stuurman-werktuigkundige voor de zeevisvaart SW 6 dan wel het diploma voor de zeevisvaart SW VI;

  • b. het algemeen certificaat maritieme radiocommunicatie;

  • c. het certificaat radarwaarnemer, en

  • d. een diensttijd van een jaar.

Artikel 33

Voor de afgifte van een vaarbevoegdheidsbewijs als plaatsvervangend schipper zeevisvaart aan boord van vissersvaartuigen met een lengte van minder dan 45 meter, en een voortstuwingsvermogen van minder dan 1125 kW, op reizen binnen vaargebied I, is ten minste vereist:

  • a. het kennisbewijs stuurman-werktuigkundige voor de zeevisvaart SW 6, dan wel het diploma voor de zeevisvaart SW VI,

  • b. het beperkte certificaat maritieme radiocommunicatie, en

  • c. een leeftijd van 18 jaar

Artikel 34

Voor de afgifte van een vaarbevoegdheidsbewijs als stuurman-werktuigkundige zeevisvaart aan boord van vissersvaartuigen met een lengte van 24 meter of meer en een voortstuwingsvermogen van minder dan 3000 kW, op reizen in onbeperkt vaargebied, is ten minste vereist:

  • a. het kennisbewijs stuurman-werktuigkundige voor de zeevisvaart SW 6, dan wel het diploma voor de zeevisvaart SW VI;

  • b. het algemeen certificaat maritieme radiocommunicatie,

  • c. het certificaat radarwaarnemer, en

  • d. een leeftijd van 18 jaar.

Artikel 35

Voor de afgifte van een vaarbevoegdheidsbewijs als werktuigkundige zeevisvaart aan boord van vissersvaartuigen op reizen in onbeperkt vaargebied is ten minste vereist:

  • a. het kennisbewijs werktuigkundige voor de zeevisvaart W IV-v dan wel het diploma voor de zeevisvaart W IV-v,

  • b. een diensttijd van twee jaren aan boord van vissersvaartuigen met een lengte van 24 meter of meer, en

  • c. een leeftijd van 18 jaar.

§ 4. Vaarbevoegdheidsbewijzen op grond van Dienstdiploma's

Artikel 36

Een vaarbevoegdheidsbewijs als schipper zeevisvaart aan boord van vissersvaartuigen met een lengte van minder dan 24 meter, op reizen binnen vaargebied II, wordt afgegeven aan de houder van het diploma SW V met aantekening, uitgereikt krachtens artikel 2 van het Dienstdiplomareglement zeevisvaart.

Artikel 37

Een vaarbevoegdheidsbewijs als schipper zeevisvaart aan boord van vissersvaartuigen met een lengte van minder dan 45 meter, op reizen binnen vaargebied II, wordt afgegeven aan de houder van het diploma SW V met aantekening, uitgereikt krachtens artikel 2 van het Dienstdiplomareglement zeevisvaart.

§ 5. Overgangsbepalingen vaarbevoegdheden

Artikel 38

Een vaarbevoegdheid als stuurman zeevisvaart aan boord van vissersvaartuigen met een lengte van niet meer dan 45 meter wordt afgegeven aan de houder van het Bewijs van bekendheid met de bepalingen ter voorkoming van aanvaringen op zee, dan wel aan de houder van het Bewijs van bekendheid met de Bepalingen ter Voorkoming van Aanvaringen op Zee S VII.

Hoofdstuk 5. Beroepsvereisten voor de zeevisvaart

§ 1. Algemeen

Artikel 39

  • 1 Een kennisbewijs wordt afgegeven door:

    • a. een instelling als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs (Web) die beroepsopleidingen voor de visserij op zee verzorgt waarvoor door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, in overeenstemming met Onze Minister, eindtermen zijn vastgesteld zoals bedoeld in artikel 7.2.4, eerste lid, van die wet; of

    • b. een door Onze Minister erkende opleiding of exameninstelling.

  • 2 Een certificaat wordt afgegeven door het bevoegd gezag van een door Onze Minister erkende opleiding, training, exameninstelling of een certificerende instelling op het gebied van persoonscertificatie

§ 2. Beroepsvereisten zeevisvaart

Artikel 40

Voor het verkrijgen van het kennisbewijs stuurman-werktuigkundige voor de zeevisvaart SW4 of SW5 heeft betrokkene:

  • 1. met goed gevolg examen afgelegd ter afsluiting van een opleiding die ten minste voldoet aan de syllabus opgenomen in Bijlage I;

  • 2. deelgenomen aan een goedgekeurde cursus brandbestrijding voor gevorderden; en

  • 3. een goedgekeurde stage aan boord van vissersvaartuigen van ten minste één jaar als onderdeel van vorenbedoelde opleiding vervuld, onder het bijhouden van een goedgekeurd stageboek, of anders een goedgekeurde diensttijd van ten minste twee jaar aan boord van vissersvaartuigen, en heeft gedurende deze stage of diensttijd buitengaats wachtdienst op de brug gelopen onder toezicht van de schipper of van een daartoe bevoegd bemanningslid, gedurende een periode van ten minste zes maanden, en heeft gedurende ten minste zes maanden dienstgedaan in de machinekamer.

Artikel 41

Voor het verkrijgen van het kennisbewijs stuurmanwerktuigkundige voor de zeevisvaart SW6 heeft betrokkene:

  • 1. met goed gevolg examen afgelegd ter afsluiting van een opleiding die ten minste voldoet aan de syllabus opgenomen in Bijlage II;

  • 2. deelgenomen aan een goedgekeurde cursus brandbestrijding voor gevorderden, en

  • 3. een goedgekeurde stage aan boord van vissersvaartuigen van ten minste zes maanden als onderdeel van vorenbedoelde opleiding vervuld, onder bijhouding van een goedgekeurd stageboek, of anders een goedgekeurde diensttijd van ten minste twee jaar aan boord van zeevisservaartuigen, en heeft gedurende deze stage of diensttijd buitengaats wachtdienst op de brug gelopen onder toezicht van de schipper of van een daartoe bevoegd bemanningslid, gedurende een periode van ten minste drie maanden, en heeft gedurende ten minste drie maanden dienstgedaan in de machinekamer.

Artikel 42

  • 1 Voor het verkrijgen van het kennisbewijs stuurman zeevisvaart S IV-v is de betrokkene in het bezit van het kennisbewijs stuurman-werktuigkundige voor de zeevisvaart SW V en heeft hij met goed gevolg examen afgelegd ter verkrijging van de verklaring voor de zeevisvaart S IV-v als bedoeld in artikel 2, onderdeel d, van het Examenreglement zeevisvaart.

  • 2 Voor het verkrijgen van het kennisbewijs werktuigkundige zeevisvaart W IV-v is de betrokkene in het bezit van het kennisbewijs stuurman-werktuigkundige voor de zeevisvaart SW V en heeft hij met goed gevolg examen afgelegd ter afsluiting van een opleiding die ten minste voldoet aan de eisen ter verkrijging van de verklaring voor de zeevisvaart W IV-v» als bedoeld in artikel 2, onderdeel e, van het Examenreglement zeevisvaart.

Artikel 43

  • 1 Voor de afgifte van het certificaat radarnavigator heeft de aanvrager met goed gevolg examen afgelegd ter afsluiting van een door Onze Minister erkende opleiding en training die voldoet aan:

    • sectie A-II/3 van de STCW-Code, en

    • sectie B-1/12, de paragrafen 18 tot en met 35 van de STCW-Code.

  • 2 Voor de afgifte van het certificaat radarwaarnemer heeft de aanvrager met goed gevolg examen afgelegd ter afsluiting van een door Onze Minister erkende opleiding en training die voldoet aan:

    • sectie A-II/3 van de STCW-Code, en

    • sectie B-1/12, de paragrafen 2 tot en met 17 van de STCW-Code.

§ 3. Beroepsvereisten ten aanzien van veiligheidstrainingen

Basis veiligheidstraining.

Artikel 44

Voor het verkrijgen van het certificaat basis veiligheidstraining vissersvaartuigen is met goed gevolg een door Onze Minister erkende opleiding afgerond die ten minste de volgende onderdelen omvat:

  • 1. persoonlijke overlevingstechnieken inclusief het gebruik van reddingsgordels en overlevingspakken;

  • 2. brandbescherming en brandbestrijding;

  • 3. noodprocedures;

  • 4. de beginselen van eerste hulp bij ongevallen;

  • 5. voorkoming van verontreiniging op zee; en

  • 6. voorkoming van ongevallen aan boord.

Sloepsgast.

Artikel 45

Voor het verkrijgen van het certificaat sloepsgast is met goed gevolg een door Onze Minister erkende opleiding en training afgerond die voldoet aan:

  • voorschrift VI/2, paragraaf 1, van de bijlage bij het STCW Verdrag, en

  • sectie A-VI/2, paragraaf 1 tot en met 4 van de STCW-Code.

Brandbestrijding voor gevorderden.

Artikel 46

Voor de afgifte van het certificaat brandbestrijding voor gevorderden heeft de aanvrager met goed gevolg een door Onze Minister erkende opleiding en training afgerond die voldoet aan:

  • voorschrift VI/3, van de bijlage bij het STCW Verdrag, en

  • sectie A-VI/3 van de STCW-Code.

§ 4. Beroepsvereisten ten aanzien van overige diploma's en certificaten

Scheepsgezondheidszorg.

Artikel 47

  • 1 Voor de afgifte van het certificaat scheepsgezondheidszorg B (Beperkt), heeft de aanvrager met goed gevolg een door Onze Minister erkende training en opleiding afgerond die voldoet aan Richtlijn nr. 92/29/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 31 maart 1992 betreffende de minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid ter bevordering van een betere medische hulpverlening aan boord van schepen (Pb EG L 113; deze opleiding omvat in elk geval:

    • a. kennis van de beginselen van de fysiologie, van de ziekteverschijnselen en van de therapie;

    • b. elementaire kennis op het gebied van de preventieve gezondheidszorg, waaronder begrepen de hygiëne;

    • c. elementaire kennis van profylactische maatregelen;

    • d. praktische kennis van elementaire medische handelingen;

    • e. kennis van de wijze van evacuatie van patiënten;

    • f. kennis van de wijze waarop de middelen voor medische consultatie op afstand moeten worden gebruikt.

  • 2 Voor de afgifte van een certificaat scheepsgezondheidszorg O voldoet de aanvrager aan het bepaalde in het eerste lid en heeft ter verwerving van praktische kennis van elementaire medische handelingen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, een praktijk stage vervuld op een afdeling voor spoedeisende hulp in een algemeen ziekenhuis van een bij regeling van Onze Minister vast te stellen duur, dan wel met goed gevolg een vergelijkbare training voltooid die voldoet aan bij regeling van Onze Minister vast te stellen eisen.

  • 3 Voor de afgifte van een verlenging van de geldigheidsduur van het certificaat scheepsgezondheidszorg B heeft de aanvrager met goed gevolg een door Onze Minister erkende bijscholingscursus gevolgd die tenminste de in het eerste lid genoemde onderdelen a tot en met f omvat.

  • 4 Voor de afgifte van een verlenging van de geldigheidsduur van het certificaat scheepsgezondheidszorg O voldoet de aanvrager aan het bepaalde in het derde lid en heeft een herhalingsstage vervuld op een afdeling voor spoedeisende hulp in een algemeen ziekenhuis van een bij regeling van Onze Minister vast te stellen duur, dan wel met goed gevolg een vergelijkbare training voltooid die voldoet aan bij regeling van Onze Minister te stellen eisen.

Scheepskok.

Artikel 48

Voor het verkrijgen van het diploma als scheepskok heeft de aanvrager:

  • 1. met goed gevolg een door Onze Minister erkende opleiding en training afgerond die tenminste de volgende aspecten bevat:

    • a. het bereiden van maaltijden;

    • b. het bakken van brood;

    • c. het behandelen van vlees

    • d. de kennis van de voedingswaarden van voedingsmiddelen;

    • e. het opstellen van goed samengestelde en gevarieerde menu's;

    • f. behandelen en opbergen van levensmiddelen;

    • g. kennis van hygiëne met betrekking tot de kombuis;

    • h. kennis van proviand administratie;

    • i kennis van buitenlandse maten en gewichten; en

  • 2. een diensttijd behaald van ten minste 6 maanden in de kombuis van een zeeschip, waar de kok bij diens werkzaamheden werd bijgestaan.

  • 3. in afwijking van het eerste en tweede lid kan het Hoofd van de Scheepvaart-inspectie een diploma als scheepskok afgeven aan een aanvrager die aantoont dat hij op 1 augustus 1986 als scheepskok voer of als zodanig bij een rederij in dienst was en gedurende de daaraan voorafgaande periode een dienstverband van tenminste drie jaren als scheepskok heeft gehad met een Nederlandse zeewerkgever, en op die datum 23 jaar of ouder was.

Hoofdstuk 6. Nadere regels aangaande de monsterrol en het monsterboekje

§ 1. De monsterrol

Artikel 49

  • 1 Bij regeling van Onze Minister wordt het model van de monsterrol vastgesteld.

  • 2 Op de monsterrol worden naast de gegevens, genoemd in artikel 33 van de wet, voor ieder bemanningslid aangetekend:

    • a. de plaats en de dag van aanmonstering en de plaats en de dag van afmonstering;

    • b. de geboortedatum;

    • c. het nummer van het monsterboekje;

    • d. de naam en roepletters van het vissersvaartuig

  • 3 Bij regeling van Onze Minister kan worden bepaald dat andere gegevens in de monsterrol worden vermeld.

Artikel 50

  • 1 Alvorens een schip voor de eerste maal naar zee vertrekt en vervolgens met tussenpozen van niet meer dan twaalf maanden wordt een monsterrol opgemaakt.

  • 2 Van elke wijziging in de bemanningssamenstelling wordt een wijziging in de monsterrol opgemaakt.

  • 3 Ter uitvoering van het gestelde in artikel 34, eerste lid, onderdeel d, van de wet zendt de schipper binnen een week dan wel in de eerstvolgende haven de opgemaakte monsterrol dan wel de wijzigingen in de monsterrol aan de scheepsbeheerder.

  • 4 De scheepsbeheerder houdt aantekening van de datum van ontvangst van ontvangen monsterrollen of ontvangen wijzigingen in de monsterrollen.

Artikel 51

  • 1 De scheepsbeheerder stelt de inspecteur-generaal telkenmale schriftelijk in kennis van het feit dat hij een opgemaakte monsterrol dan wel een wijziging in enige monsterrol van de schipper heeft ontvangen.

  • 2 Bij regeling van Onze Minister worden nadere regels gesteld met betrekking tot het, door de scheepsbeheerder, in kennis stellen van de inspecteur-generaal van opgemaakte monsterrollen en wijzigingen in de monsterrol voor het houden van toezicht op:

    • a. de naleving van de wettelijke bepalingen inzake de bevoegdheden van de bemanningsleden;

    • b. de bemanningssamenstelling;

    • c. de verleende ontheffingen;

    • d. de toepassing van andere wet- en regelgeving waarbij de samenstelling van de bemanning van belang is.

  • 3 De opgemaakte monsterrollen en de wijzigingen in de monsterrollen worden ten kantore van de scheepsbeheerder in Nederland bewaard en ter beschikking gehouden van de inspecteur-generaal.

Artikel 52

De scheepsbeheerder bewaart een monsterrol, nadat zij is vervangen of nadat de geldigheidsduur is verstreken, gedurende drie jaren na de vervangingsdatum of geldigheidsdatum.

§ 2. Het monsterboekje

Artikel 53

  • 1 De inspecteur-generaal geeft een monsterboekje af aan degene die bij de aanvraag voldoet aan het bepaalde in het tweede lid.

  • 2 Voor de afgifte van een monsterboekje komt uitsluitend in aanmerking:

    • a. degene die aantoont dat met een scheepsbeheerder of zeewerkgever een arbeidsovereenkomst voor de vaart ter zee is aangegaan of zal worden aangegaan dan wel degene die een schriftelijke maatschapsovereenkomst in het kader van de zeevisserij heeft aangegaan of zal aangaan;

    • b. degene die aantoont een opleiding te volgen voor een beroep waarvoor een vaarbevoegdheidsbewijs vereist is;

    • c. degene die behoort tot een andere, door Onze Minister aan te wijzen categorie personen, of

    • d. degene die het monsterboekje naar het oordeel van de inspecteur-generaal ten behoeve van zijn beroepsuitoefening nodig heeft.

Artikel 54

  • 1 Bij het verzoek om afgifte van een monsterboekje worden de volgende bescheiden overgelegd:

    • a. een geldig paspoort of ander geldig nationaliteitsbewijs van de houder;

    • b. twee identieke, recente, goedgelijkende pasfoto's van de aanvrager, zo mogelijk zonder hoofddeksel, van ongeveer 4 cm hoogte en 3 cm breedte, zodanig dat de afbeelding voor ongeveer drievierde de ene gelaatshelft en voor ongeveer éénvierde de andere weergeeft; de pasfoto's vertonen geen beschadigingen en zijn aan de achterzijde voorzien van de naam van de aanvrager;

    • c. een niet langer dan 6 maanden voor de aanvraag afgegeven, de aanvrager betreffend gewaarmerkt afschrift van de benodigde gegevens uit de basisadministratie persoonsgegevens van de gemeente waar de aanvrager is ingeschreven;

    • d. de bewijsstukken, waardoor wordt aangetoond dat de aanvrager aan artikel 53 voldoet;

    • e. zo nodig aanvullende informatie, die nodig is om de gegevens, bedoeld in artikel 55, eerste lid, in het monsterboekje te kunnen opnemen.

  • 2 De aanvraag wordt niet in behandeling genomen dan nadat de kosten voor de afgifte van het monsterboekje zijn voldaan.

  • 3 In plaats van de in het eerste lid, onderdeel a, genoemde documenten kunnen daarvan kopieën worden overgelegd, die door de ambtenaar van de afdeling bevolking van de gemeente waar de aanvrager is ingeschreven zijn gewaarmerkt of door een andere door de inspecteur-generaal geaccepteerde autoriteit.

  • 4 In plaats van het in het eerste lid, onderdeel c, genoemde afschrift kan, indien de aanvrager zijn hoofdverblijf niet in Nederland heeft, worden volstaan met documenten die in het land van herkomst gebruikelijk zijn.

  • 5 De inspecteur-generaal bepaalt de wijze van afgifte van het monsterboekje.

Artikel 55

  • 1 Alvorens het monsterboekje af te geven tekent de inspecteur-generaal in elk geval de volgende gegevens erin aan:

    • a. van de houder:

      • 1°. naam en voornamen;

      • 2°. plaats en datum van geboorte;

      • 3°. nationaliteit, en

      • 4°. het waladres of het adres in noodgevallen;

    • b. de plaats en datum van afgifte;

    • c. de datum, waarop de geldigheid vervalt.

  • 3 De gegevens, genoemd in het eerste en het tweede lid, met uitzondering van de gegevens, genoemd in het eerste lid, onderdeel a ten 4°, worden niet gewijzigd.

  • 4 Een monsterboekje is slechts geldig indien het de handtekening van de houder bevat.

Artikel 56

  • 1 Bij de aanvraag van een monsterboekje wegens verlies van het reeds afgegeven monsterboekje legt de aanvrager behalve de in artikel 54, eerste lid, onderdelen a en b genoemde bescheiden, een verklaring over waaruit blijkt dat de aanvrager van de vermissing van het monsterboekje aangifte heeft gedaan dan wel andere bewijsstukken met betrekking tot het verlies.

  • 2 Bij de aanvraag van een monsterboekje ter vernieuwing van het monsterboekje, respectievelijk het verlopen van de geldigheidsduur of het onbruikbaar worden van het monsterboekje legt de aanvrager het oude, respectievelijk onbruikbaar geworden monsterboekje over, alsmede twee pasfoto's als bedoeld in artikel 54, eerste lid, onderdeel b.

Artikel 57

  • 1 Onverminderd artikel 53, tweede lid, kan in de volgende gevallen een voorlopig monsterboekje worden afgegeven:

    • a. indien de aanvrager niet tijdig in Nederland een monsterboekje kan aanvragen;

    • b. op verzoek van de zeevarende die aantoont het monsterboekje niet langer dan drie maanden nodig te hebben voor zijn werkzaamheden aan boord; of

    • c. indien naar het oordeel van de inspecteur-generaal niet zeker is dat de aanvrager een arbeidsovereenkomst met de scheepsbeheerder of de zeewerkgever zal kunnen sluiten dan wel een schriftelijke maatschapsovereenkomst in het kader van de zeevisserij zal aangaan.

  • 2 In het geval, genoemd in het eerste lid, onderdeel a, wordt het monsterboekje ingevuld en afgegeven door de schipper.

  • 3 In de gevallen, genoemd in het eerste lid, onderdelen b en c, wordt het monsterboekje ingevuld en afgegeven door de inspecteur-generaal.

Artikel 58

De artikelen 53, tweede lid, 54 en 55 zijn van overeenkomstige toepassing bij de afgifte van een vervangend monsterboekje of een voorlopig monsterboekje.

Artikel 59

  • 1 Bij regeling van Onze Minister wordt bepaald welke personen naast de inspecteur-generaal en de schipper bevoegd zijn tot het maken van de daarbij genoemde aanvullende aantekeningen of van wijzigingen in een monsterboekje of een voorlopig monsterboekje.

  • 2 Een monsterboekje of een voorlopig monsterboekje, waarin een ander dan een van de in het eerste lid bedoelde personen de daarbij genoemde aantekeningen of wijzigingen heeft aangebracht, is ongeldig.

  • 3 Degene, die onbevoegd aantekeningen of wijzigingen heeft aangebracht in een monsterboekje, draagt de kosten van de vervanging van dat monsterboekje.

Hoofdstuk 7. Nadere regels aangaande de medische geschiktheid van bemanningsleden van vissersvaartuigen

Artikel 60

  • 1 Alle bemanningsleden aan boord van Nederlandse vissersvaartuigen zijn voorzien van een geldige geneeskundige verklaring van algemene lichamelijke geschiktheid voor de zeevaart.

  • 2 De bemanningsleden aan wie het houden van uitkijk dan wel de wacht op de brug of in de ruimte voor de machines kan worden opgedragen, zijn in het bezit van geldige geneeskundige verklaringen betreffende het gezichtsorgaan en het gehoororgaan.

  • 3 Bij regeling van Onze Minister worden de modellen van de geneeskundige verklaringen vastgesteld.

Artikel 61

  • 1 Ten behoeve van de afgifte van een in artikel 60, eerste of tweede lid, genoemde geneeskundige verklaring worden de bemanningsleden aan een daarop gericht medisch onderzoek onderworpen.

  • 2 een geneeskundige verklaring

    • a. van algemene lichamelijke geschiktheid voor de zeevaart wordt afgegeven door een aangewezen geneeskundige;

    • b. betreffende het gezichtsorgaan wordt afgegeven door een aangewezen medisch specialist op het gebied van de oogheelkunde;

    • c. betreffende het gehoororgaan wordt afgegeven door een aangewezen medisch specialist op het gebeid van de keel-, neus- en oorheelkunde, die heeft vastgesteld dat de onderzochte voldoet aan de voor die verklaring van toepassing zijnde medische eisen, bedoeld in het eerste lid.

  • 3 Indien de gekeurde gebruik wenst te maken van zijn recht om opnieuw te worden onderzocht, wordt hij onderzocht door een ingevolge artikel 42, eerste lid, van de wet als scheidsrechter aangewezen geneeskundige dan wel medisch specialist op het gebied van de oogheelkunde, onderscheidenlijk van de keel-, neusen oorheelkunde.

  • 4 De in dit besluit bedoelde onderzoeken worden verricht door geneeskundigen of medisch specialisten die niet de behandelend arts of specialist van de onderzochte zijn.

Artikel 62

  • 1 Bij regeling van Onze Minister worden de medische eisen vastgesteld waaraan de aanvrager moet voldoen om in aanmerking te komen voor elk van de geneeskundige verklaringen, genoemd in artikel 61.

  • 2 Bij regeling van Onze Minister worden de procedures en andere voorschriften vastgesteld die in acht worden genomen bij elk van de onderzoeken, bedoeld in artikel 61.

  • 3 Bij de vaststelling van medische eisen wordt bepaald ten aanzien van welke nieuwe medische eisen een ontheffing als bedoeld in artikel 44, tweede lid, van de wet kan worden verleend.

  • 4 In afwijking van het bepaalde in artikel 61, tweede lid, wordt de desbetreffende geneeskundige verklaring, indien ontheffing wordt gegeven van een bepaalde medische eis, afgegeven door de medisch adviseur van de inspecteur-generaal.

Artikel 63

  • 1 Een medisch onderzoek naar de algemene lichamelijke geschiktheid wordt voorafgegaan door een onderzoek op tuberculose door middel van een Mantoux-onderzoek of een röntgenologisch onderzoek van de borstorganen. Dit onderzoek wordt verricht door een daartoe bevoegde geneeskundige.

  • 2 Indien de uitslag van het Mantoux-onderzoek of het röntgenologisch onderzoek gunstig is, plaatst de geneeskundige een voor dat doel bestemd stempel op de daarvoor bestemde bladzijde van het monsterboekje van de gekeurde, dan wel op diens bewijs van inschrijving aan een erkende opleiding voor zeevarenden.

  • 3 Indien de uitslag van het Mantoux-onderzoek of het röntgenologisch onderzoek niet gunstig is, wordt geen stempelafdruk geplaatst. De geneeskundige geeft in dat geval een verklaring aan de gekeurde mee ten behoeve van degeneeskundige die de algemene lichamelijke keuring verricht, waarin de gevonden afwijking wordt aangegeven.

  • 4 Indien sinds het onderzoek op tuberculose, bedoeld in het eerste lid, meer dan een jaar is verstreken, wordt dat onderzoek opnieuw verricht.

Artikel 64

  • 1 De geldigheid van de onderscheiden geneeskundige verklaringen van geschiktheid voor de zeevaart vervalt na verloop van de volgende termijnen na de datum van afgifte ervan:

    • a. de geneeskundige verklaring van algemene lichamelijke geschiktheid voor de zeevaart: één jaar;

    • b. de geneeskundige verklaring van geschiktheid betreffende het gezichtsorgaan: zes jaar, waarbij de geldigheid elke twee jaar wordt bevestigd;

    • c. de geneeskundige verklaring van geschiktheid betreffende het gehoororgaan: zes jaar, waarbij de geldigheid elke twee jaar wordt bevestigd.

  • 2 Ten behoeve van de bevestiging, bedoeld in het eerste lid, onderdelen b en c, worden het gezichtsorgaan en het gehoororgaan elke twee jaar onderzocht als onderdeel van het onderzoek naar de algemene lichamelijke geschiktheid.

  • 3 In afwijking van het in het eerste lid bepaalde blijft een geneeskundige verklaring bij overschrijding van de genoemde termijnen aan boord in elk geval geldig zolang de zeevarende aan boord van het zeeschip blijft, en zich nog geen gelegenheid tot keuring door een aangewezen geneeskundige of medisch specialist heeft voorgedaan.

  • 4 Op medische gronden kan de geneeskundige een geneeskundige verklaring van geschiktheid voor de zeevaart als bedoeld in artikel 104, eerste lid, onderscheidenlijk het tweede lid, afgeven voor een kortere duur dan die, genoemd in het eerste lid.

Artikel 65

  • 1 De geneeskundige kan de gekeurde tijdelijk, voorlopig of blijvend ongeschikt voor de zeevaart verklaren.

  • 2 De gekeurde is

    • a. tijdelijk ongeschikt, indien op medische gronden wordt verwacht dat hij niet langer dan 42 dagen voor de zeevaart ongeschikt zal zijn;

    • b. voorlopig ongeschikt, indien op medische gronden wordt verwacht dat hij langer dan 42 dagen en niet langer dan 3 jaar voor de zeevaart ongeschikt zal zijn;

    • c. blijvend ongeschikt, indien op medische gronden wordt verwacht dat hij langer dan 3 jaar voor de zeevaart ongeschikt zal zijn.

Artikel 66

De geneeskundige, medisch specialist of als scheidsrechter aangewezen geneeskundige of medisch specialist die het onderzoek uitvoert, neemt de in artikel 60, eerste lid, bedoelde medische eisen, de in artikel 60, tweede lid, bedoelde procedures en, voor zover van toepassing, de artikelen 61 en 62 in acht.

Artikel 67

Onze Minister zendt aan de geneeskundige of medisch specialist die is aangewezen om de onderzoeken als bedoeld in artikel 62 te verrichten als keurend arts of als scheidsrechter de geldende medische eisen en procedures, bedoeld in artikel 63, alsmede de wijzigingen van die medische eisen en procedures.

Artikel 68

  • 1 Een geneeskundige of medisch specialist kan Onze Minister verzoeken hem aan te wijzen als keurend arts of als scheidsrechter.

  • 2 Bij het verzoek worden documenten en andere bewijsstukken van de volgende gegevens, dan wel gewaarmerkte afschriften ervan, overgelegd:

  • 3 Indien het verzoek is ingediend door een geneeskundige of medisch specialist die in het buitenland zijn praktijk houdt, kan in plaats van de bewijsstukken, genoemd in het tweede lid, onderdelen d en e, volstaan worden met een ander document, waaruit de bevoegdheid blijkt tot uitoefening van de geneeskunst en waaruit de datum blijkt van het behalen ervan.

  • 4 Bij het besluit van Onze Minister over de aanwijzing kunnen in aanmerking worden genomen het aantal reeds aangewezen geneeskundigen of medisch specialisten, hun specialisme en de spreiding van de aangewezen geneeskundigen en medische specialisten over het land in relatie tot de regionale of plaatselijke behoefte.

  • 5 Onze Minister gaat niet over tot aanwijzing van een geneeskundige, medisch specialist of scheidsrechter indien diens onafhankelijkheid ten opzichte van werkgevers, werknemers of hun organisaties niet gewaarborgd is.

Artikel 69

Onze Minister trekt een aanwijzing in indien is gebleken dat de aangewezen geneeskundige of medisch specialist:

  • a. de algemeen geldende medische of ethische normen niet in acht neemt;

  • b. zich bij herhaling niet aan de procedures, bedoeld in artikel 62, tweede lid, houdt;

  • c. valse of vervalste verklaringen heeft afgegeven;

  • d. niet meer in het betrokken register vermeld is als arts of als medisch specialist;

  • e. onder curatele is gesteld wegens geestelijke stoornis;

  • f. anderszins niet meer gerechtigd is de geneeskunst uit te oefenen;

  • g. een daartoe strekkend verzoek heeft ingediend;

  • h. diens onafhankelijkheid ten opzichte van werkgevers, werknemers of hun organisaties niet langer gewaarborgd is; of

  • i. niet meer werkzaam is in de patiëntenzorg en een te gering aantal keuringen heeft verricht om door praktische ervaring zijn bekwaamheid als keuringsarts op peil te houden.

Artikel 70

  • 1 De medisch adviseur van de inspecteur-generaal kan geneeskundige verklaringen, afgegeven op grond van medische eisen die naar zijn oordeel ten minste gelijkwaardig zijn aan het geheel van de medische eisen, die krachtens dit besluit worden gesteld, gelijkstellen met een of meer krachtens dit besluit afgegeven geneeskundige verklaringen van geschiktheid voor de zeevaart.

  • 2 Een in het eerste lid bedoelde geneeskundige verklaring mag niet langer dan 1 jaar voor de beoordeling zijn afgegeven.

Artikel 71

  • 1 De kosten van een geneeskundig of specialistisch onderzoek of heronderzoek als bedoeld in de artikelen 40 en 42 van de wet komen voor rekening van de scheepsbeheerder of werkgever.

  • 2 Voor zover er geen scheepsbeheerder of werkgever is aan te wijzen worden de kosten, bedoeld in het eerste lid, gedragen door degene die opdracht heeft gegeven voor het onderzoek.

  • 4 De kosten van een heronderzoek of een aanvullend specialistisch onderzoek, bedoeld in de artikelen 40 en 42 van de wet kunnen worden gedragen door her Rijk, voor zover zij naar het oordeel van de inspecteur-generaal redelijkerwijs niet voor rekening van de gekeurde behoren te komen.

Hoofdstuk 8. Bijzondere bepalingen met betrekking tot de bemanning van vissersvaartuigen

Artikel 72

  • 1 Bemanningsleden aan wie in de alarmrol van het vissersvaartuig een veiligheidstaak wordt opgedragen dan wel een taak ten aanzien van het voorkomen van verontreiniging van de zee hebben, zijn in het bezit van een certificaat waaruit blijkt dat zij met goed gevolg een door Onze Minister erkende training en opleiding «basis veiligheid» als bedoeld in artikel 44 hebben gevolgd.

  • 2 Voor bemanningsleden met de functie van ten minste stuurman zeevisvaart, werktuigkundige zeevisvaart of stuurman-werktuigkundige, geldt het geldige vaarbevoegdheidsbewijs als het certificaat, bedoeld in het eerste lid.

  • 3 Overige bemanningsleden, die niet vallen onder het eerste of tweede lid, krijgen voordat zij hun taken aan boord beginnen voldoende informatie en instructie ten einde:

    • a. met de overige opvarenden over elementaire veiligheidszaken te kunnen spreken, begrip te hebben van de veiligheidssymbolen en de alarmseinen te kennen;

    • b. te weten wat te doen indien: – iemand over boord valt; vuur of rook wordt ontdekt; het sein «brandalarm» of «schip verlaten» wordt gegeven;

    • c. te weten waar de reddingsgordels zich bevinden en hoe deze om te doen;

    • d. alarm te slaan en bekend te zijn met het gebruik van handbrandblussers;

    • e. te weten wat te doen bij een ongeluk voordat hulp wordt ingeroepen;

    • f. de brand- en waterdichte deuren, met uitzondering van die ter afsluiting van openingen in de romp, te kunnen sluiten en openen.

Artikel 73

  • 1 De schipper en het bemanningslid aan wie, onder de verantwoordelijkheid van de schipper, de zorg voor het gebruik en het beheer van de medische uitrusting is overgedragen zijn in het bezit van het certificaat scheepsgezondheidszorg O (Onbeperkt), bedoeld in artikel 47, tweede lid, of , wanneer aan het vissersvaartuig een certificaat van deugdelijkheid is afgegeven voor een beperkt vaargebied dat zich niet verder uitstrekt dan vaargebied II, van het certificaat scheepsgezondheidszorg B (Beperkt), bedoeld in artikel 47, eerste lid.

  • 2 Voor de toepassing van het eerste lid worden bezitters van het kennisbewijs SW 4, SW 5 en het diploma SIV-v geacht in het bezit te zijn van het certificaat scheepsgezondheidszorg B.

  • 3 De in het eerste lid bedoelde personen volgen ten minste eenmaal in de vijf jaar een bijscholingscursus als bedoeld in artikel 47, derde lid, die voor personen aan boord van vissersvaartuigen waarvoor een certificaat van deugdelijkheid is afgegeven voor onbeperkt vaargebied mede een herhalingsstage als bedoeld in artikel 47, vierde lid, omvat.

  • 4 Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld ter uitvoering van dit artikel.

Artikel 74

  • 1 Op een vissersvaartuig dat op een internationaal traject van meer dan drie dagen vaart, met een bemanning en overig personeel van honderd personen of meer die, in welke hoedanigheid ook, aan boord ten behoeve van het schip in dienst of tewerkgesteld zijn, inclusief stagiairs en leerlingen alsmede personen die werkzaam zijn als loods, is een arts aanwezig.

  • 2 Indien aan het bepaalde in het eerste lid is voldaan, kan in afwijking van het bepaalde in artikel 73, eerste lid, voor de schipper en het bemanningslid aan wie, onder verantwoordelijkheid van de schipper het beheer van de medische uitrusting is overgedragen, op vissersvaartuigen in onbeperkt vaargebied worden volstaan met het bezit van het certificaat scheepsgezondheidszorg B, bedoeld in artikel 47, eerste lid.

  • 3 Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere eisen worden gesteld ten aanzien van de bekwaamheid van de in het eerste lid genoemde arts.

Artikel 75

  • 1 Aan boord van een vissersvaartuig waarvan de voorgeschreven bemanning uit meer dan 9 personen bestaat, moet daarboven een gediplomeerde scheepskok belast zijn met de bereiding van de voeding.

  • 2 Onder een gediplomeerde scheepskok wordt verstaan een persoon van 18 jaar of ouder in het bezit van een door de Minister erkend diploma als scheepskok als bedoeld in artikel 48.

  • 3 Onze Minister kan diploma's, door bevoegde autoriteiten in andere landen afgegeven op grond van het Verdrag betreffende het diploma van bekwaamheid als scheepskok, 1946 als gelijkwaardig aan Nederlandse diploma's erkennen.

  • 4 De inspecteur-generaal kan op een daartoe strekkend verzoek van de scheepsbeheerder voor een bepaalde tijd ontheffing van het in het eerste lid bepaalde met betrekking tot het gediplomeerd zijn van de scheepskok, indien er naar zijn redelijk oordeel een onvoldoend aantal gediplomeerde scheepskoks ter beschikking staat.

  • 5 Aan een in het vijfde lid bedoelde ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden. Indien de voorschriften niet worden nageleefd kan de inspecteur-generaal een verleende ontheffing tussentijds intrekken.

Artikel 76

  • 1 Aan boord van een vissersvaartuig is op elke zeewacht naast de chef van de wacht tenminste een gezel aan dek op wacht die de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt en tenminste zes maanden diensttijd aan boord van schepen heeft behaald. Gedurende de tijd dat de automatische stuurinrichting in bedrijf is kan worden volstaan met uitsluitend de chef van de wacht.

  • 2 De eerste lid bedoelde chef van de wacht is in het bezit van een vaarbevoegdheidsbewijs als schipper zeevisvaart, plaatsvervangend schipper zeevisvaart, stuurman-werktuigkundige zeevisvaart dan wel stuurman zeevisvaart.

Artikel 77

  • 1 Aan boord van een vissersvaartuig dat reizen onderneemt buiten het zeegebied A1, zoals omschreven in artikel 2 van bijlage V van het Schepenbesluit 1965, is ten minste één persoon die als chef van de wacht op de brug kan optreden, in het bezit van een algemeen certificaat maritieme radiocommunicatie, afgegeven in overeenstemming met het bepaalde bij of krachtens het Besluit radio-elektrische inrichtingen; deze persoon is door de schipper aangewezen als de verantwoordelijke persoon voor de afhandeling van radioberichtgeving tijdens noodgevallen. Alle andere personen die als chef van de wacht op de brug kunnen optreden zijn in het bezit zijn van het beperkt certificaat maritieme radiocommunicatie.

  • 2 Aan boord van een vissersvaartuig dat uitsluitend reizen onderneemt in zeegebied A1, is ten minste één der personen die als chef van de wacht op de brug kunnen optreden in het bezit van het beperkt certificaat maritieme radiocommunicatie, afgegeven in overeenstemming met het bepaalde bij of krachtens het Besluit radio-elektrische inrichtingen.

Artikel 78

Bij regeling van Onze Minister kunnen, ter uitvoering van Verdragen of van besluiten van volkenrechtelijke organisaties, nadere regels worden gesteld met betrekking tot de in dit besluit geregelde onderwerpen.

Hoofdstuk 9. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 79

De op het tijdstip van inwerkingtreding van de wet ten behoeve van de medische of scheidsrechterlijke keuring van zeevarenden aangewezen artsen en medisch specialisten blijven aangewezen tot het tijdstip dat de aanwijzing met inachtneming van dit besluit wordt ingetrokken.

Artikel 80

Tot vijf jaar na inwerkingtreding van dit besluit behoeven houders van diploma's afgegeven ingevolge de Wet op de Zeevischvaartdiploma's, Stb. 1935, 455, niet in het bezit te zijn een vaarbevoegdheidsbewijs indien overigens wordt voldaan aan de verplichtingen genoemd in paragraaf 3 van hoofdstuk 4 van dit besluit, en de betreffende bemanningsleden bevoegd zijn voor de functie waarin wordt dienstgedaan.

Artikel 81

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 27 augustus 2001

Beatrix

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

T. Netelenbos

Uitgegeven de vierentwintigste januari 2002

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Bijlage I

Syllabus voor het verkrijgen van het kennisbewijs stuurman-werktuigkundige voor de zeevisvaart SW4 of SW5

1.

Navigatie en plaatsbepaling

1.1

Reisvoorbereiding en navigatie onder alle omstandigheden:

1.1.1

met behulp van aanvaardbare methoden voor het bepalen van de route met inbegrip van oceaan oversteken

1.1.2

in beperkt vaarwater;

1.1.3

in ijs;

1.1.4

bij beperkt zicht;

1.1.5

in verkeersscheidingsstelsels;

1.1.6

in gebieden met getijden en zeestromen.

1.2

Plaatsbepaling in zicht van de kust en kustnavigatie

1.2.1

Grondige kennis van en bekwaamheid in het gebruik van kaarten en boekwerken zoals zeilaanwijzingen, getij-tafels, berichten aan zeevarenden en radio waarschuwingen voor de navigatie.

1.2.2

Vaardigheid in het bepalen van de positie van het vaartuig door het bijhouden van het gegist bestek, rekening houdend met de invloed van de wind, de getijstromen, de zeestromen, de vaart van het vaartuig aan de hand van de omwentelingen per minuut van de schroef of volgens de log.

1.2.3

Vaardigheid in het bepalen van de positie van het vaartuig door middel van peilingen op landmerken en andere hulpmiddelen voor de navigatie, zoals vuurtorens, bakens en boeien, tezamen met de juiste kaarten, berichten aan zeevarenden en andere publikaties om de nauwkeurigheid van de plaatsbepaling te beoordelen.

1.3

Astronomische plaatsbepaling

1.3.1

Het gebruik van hemellichamen, met name de zon en de sterren,voor het bepalen van de positie van het vaartuig.

   

1.4

Electronische plaatsbepaling en navigatie

1.4.1

Vaardigheid in het bepalen van de positie van het vaartuig door gebruikmaking van electronische hulpmiddelen voor de navigatie zoals geplaatst aan boord van vissersvaartuigen met speciale aandacht voor de kennis van de principes van de werking, de beperkingen, de oorzaken van fouten, het ontdekken van onjuiste weergave van gegevens en correctie methoden om een nauwkeurige plaatsbepaling te verkrijgen.

   

2.

Wachtdienst

2.1

Aantonen dat men grondige kennis bezit van de inhoud, toepassing en strekking van de Internationale bepalingen ter voorkoming van aanvaringen op zee, 1972, met name de bijlagen II en IV betreffende de veilige navigatie.

2.2

Aantonen dat men grondige kennis bezit van de Voorschriften voor de wachtdienst als bedoeld in Bekendmaking aan de Zeevisvaart Nr 61/1989

3.

Radarnavigatie

3.1

Aantonen, met behulp van een radarsimulator, dat men kennis bezit van de principes en werking van de radar, en bekwaamheid heeft in het gebruik van radar en in de interpretatie en analyse van de daarmee verkregen gegevens, waaronder:

3.1.1

factoren die de juiste werking en de nauwkeurigheid beïnvloeden;

3.1.2

instellen en instandhouden van het beeld;

3.1.3

vaststellen van een onjuiste weergave van gegevens, valse echo's, zee-echo's, enz.;

3.1.4

afstand en peiling;

3.1.5

identificatie van kritische echo's;

3.1.6

de koers en vaart van andere schepen;

3.1.7

de tijd en afstand van dichtste nadering van kruisende, tegemoet komende of oplopende schepen;

3.1.8

het opmerken van wijzigingen in de koers en vaart van andere schepen;

3.1.9

het effect van wijzigingen in de koers of vaart van het eigen schip of in deze beide;

3.1.10

de toepassing van de Internationale bepalingen ter voorkoming van aanvaringen op zee, 1972.

4.

Magnetische- en gyro-kompassen

4.1

Zorg voor en gebruik van kompassen en bijbehorende uitrusting.

4.2

Vaardigheid in het gebruik van merklijnen en hemellichamen, met name de zon en de sterren, voor het bepalen van fouten in de aanwijzing van magnetische- en gyro-kompassen en het toepassen hiervan op koersen en peilingen.

5.

Meteorologie en oceanografie

5.1

Kennis van de meteorologische instrumenten aan boord en het gebruik daarvan.

5.2

Vaardigheid in het gebruik van beschikbare meteorologische informatie.

5.3

Kennis van de kenmerken van de verschillende weersystemen met inbegrip van tropische orkanen en het vermijden van stormcentra en de gevaarlijke sectoren.

5.4

Kennis van weersomstandigheden, zoals mist, die gevaarlijk voor het vaartuig kunnen zijn.

5.5

Vaardigheid in het gebruik van alle terzake dienende zeevaartkundige publicaties over getijden en stromingen.

5.6

Vaardigheid in het berekenen van de tijden van hoog en laag water en het schatten van de richting en de snelheid van de stroom.

6.

Het manoeuvreren met en de bediening van vissersvaartuigen

6.1

Het manoeuvreren met en de bediening van het vaartuig onder alle omstandigheden, met inbegrip van het volgende:

6.1.1

meren, ontmeren en ankermanoeuvres onder verschillende omstandigheden van wind en stroom.

6.1.2

manoeuvreren in ondiep water.

6.1.3

behandeling en bediening van vissersvaartuigen tijdens slecht weer met inbegrip van het aanpassen van de snelheid bij een van achterkomende zee, het verlenen van hulp aan een schip of vliegtuig in nood en de manieren om te voorkomen dat een onhandelbaar vaartuig dwarszees valt en het verminderen van drift.

6.1.4

het manoeuvreren met het vaartuig tijdens de vangst met speciale aandacht voor omstandigheden die de veiligheid van het vaartuig nadelig kunnen beïnvloeden tijdens deze werkzaamheden.

6.1.5

voorzorgsmaatregelen bij het manoeuvreren bij het te water laten van hulpverleningsboten en groepsreddingmiddelen tijdens slecht weer.

6.1.6

methoden om overlevenden aan boord te nemen vanuit hulpverleningsboten of groepsreddingmiddelen.

6.1.7

practische maatregelen die moeten worden genomen wanneer wordt gevaren in ijs, nabij ijsbergen of ingeval van ijsafzetting aan boord van het vaartuig.

6.1.8

het gebruik van en het manoeuvreren in verkeersscheidingsstelsels.

6.1.9

het belang van het navigeren met verminderde vaart om schade te voorkomen ten gevolge van de boeg- of hekgolf van het eigen vaartuig.

6.1.10

het op volle zee overzetten van vis op fabrieksschepen of andere vaartuigen.

6.1.11

het bunkeren op zee

7.

De bouw van vissersvaartuigen en stabiliteit

7.1

Algemene kennis van de belangrijkste constructie-elementen van een vissersvaartuig en de juiste benaming van de verschillende onderdelen.

7.2

Kennis van de theorieën en factoren die de trim en de stabiliteit beïnvloeden en de noodzakelijke maatregelen om een veilige trim en stabiliteit in stand te houden.

7.3

Het aantonen van de vaardigheid in het gebruik van de stabiliteitsgegevens, de stabiliteits- en trimtabellen en de berekende operationele omstandigheden.

7.4

Kennis van de effecten van vrije vloeistof oppervlakken en ijsafzetting.

7.5

Kennis van de effecten van water aan dek.

7.6

Kennis van het belang van weer- en waterdichte integriteit.

8.

De behandeling en stuwage van de vangst

8.1

De stuwage en het vastzetten van de vangst aan boord van vissersvaartuigen met inbegrip van het vistuig.

8.2

Laad- en losoperaties met speciale aandacht voor het hellend moment veroorzaakt door het laadgerei en de vangst.

9.

Het voorkomen van brand en de brandweer uitrusting

9.1

Het organiseren van de brandrol en instructie.

9.2

Brandtypen en scheikundige verschijnselen bij brand.

9.3

Brandbestrijdingssystemen.

9.4

Kennis van voorschriften inzake brandbestrijdingsuitrusting.

10.

Noodsituaties

10.1

Voorzorgsmaatregelen bij het op het strand zetten van een vaartuig.

10.2

Te nemen maatregelen voor en na het aan de grondlopen.

10.3

Te nemen maatregelen wanneer het vistuig vast komt te zitten aan de grond of ander obstakel.

10.4

Het vlot brengen van een aan de grond gelopen vaartuig met en zonder hulp.

10.5

Te nemen maatregelen na een aanvaring.

10.6

Het tijdelijk dichten van lekken.

10.7

Maatregelen voor de bescherming en veiligheid van de bemanning in noodsituaties.

10.8

Het beperken van de schade en het bergen van het vaartuig na een brand of ontploffing.

10.9

Schip verlaten.

10.10

Sturen met, en het aanbrengen en gebruik van noodstuurgerei en de wijze van aanbrengen van een noodroer, wanneer dat mogelijk is.

10.11

Het redden van personen vanaf een schip in nood of van een wrak.

10.12

Handelingen bij man-over-boord.

10.13

Slepen en gesleept worden.

11.

Medische verzorging

11.1

Kennis van eerste hulp bij ziekten en ongelukken.

11.2

Kennis van de procedures voor het verkrijgen van radio medisch advies.

11.3

Grondige kennis in het gebruik van de volgende boekwerken:

11.3.1

International Medical Guide for Ships of gelijkwaardige publicatie;

11.3.2

de medische afdeling van het Internationale Seinboek.

12.

Scheepvaartwetten

12.1

Kennis van de internationale scheepvaartwetgeving als neergelegd in internationale overeenkomsten en verdragen voor zover deze betrekking hebben op de bijzondere verplichtingen en verantwoordelijkheden van de schipper, met name die inzake de veiligheid en de bescherming van het mariene milieu. Speciale aandacht dient besteed te worden aan de volgende onderwerpen:

12.1.1

certificaten en andere documenten waarvan de aanwezigheid aan boord verplicht is krachtens internationale verdragen, hoe zij kunnen worden verkregen en hun wettelijke geldigheidsduur;

12.1.2

verantwoordelijkheden op grond van de desbetreffende vereisten van het Torremolinos Protocol van 1993;

12.1.3

verantwoordelijkheden op grond van de desbetreffende vereisten van hoofdstuk V van het Internationale Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee, 1974

12.1.4

verantwoordelijkheden op grond van de desbetreffende vereisten van Bijlage I en Bijlage V van het Internationale Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen, 1973 zoals verbeterd door het Protocol van 1978 daarop;

12.1.5

maritieme gezondheidsverklaringen en de vereisten neergelegd in de Internationale Gezondheidsvoorschriften;

12.1.6

verantwoordelijkheden op grond van het Verdrag inzake Internationale Bepalingen ter voorkoming van aanvaringen op zee, 1972; en

12.1.7

verantwoordelijkheden onder andere internationale instrumenten met betrekking tot de veiligheid van het vaartuig en de bemanning.

12.2

Kennis van de Nederlandse scheepvaartwetgeving, met name de implementatie van internationale besluiten en verdragen.

13.

Engelse taal

13.1

Toereikende kennis van de Engelse taal waardoor de candidaat in staat is kaarten en andere nautische boekwerken te gebruiken, meteorologische informatie en berichten met betrekking tot de veiligheid en bedrijfsvoering van het vaartuig te begrijpen, en te communiceren met andere schepen of kuststations. Bekwaamheid om de Standard Marine Communication Phrases van de IMO te begrijpen en te gebruiken

14.

Communicatie

14.1

De kennis benodigd voor de verkrijging van het Algemeen certificaat voor maritieme radiocommunicatie (MARCOM-A).

14.2

In aanvulling van het bepaalde in paragraaf 14.1 heeft de kandidaat kennis van:

14.2.1

de voorziening van radio diensten in noodgevallen;

14.2.2

radiocommunicatie ten behoeve van opsporing en redding op zee met inbegrip van de procedures beschreven in het Merchant Ship Search and Rescue Manual (MERSAR);

14.2.3

de middelen om het uitzenden van valse noodberichten te voorkomen en de maatregelen om de effecten van uitgezonden valse noodberichten te verminderen;

14.2.4

scheepsrapporterinssystemen;

14.2.5

radio medische diensten;

14.2.6

het gebruik van het Internationaal Seinboek en de Standard Marine Communication Phrases; en

14.2.7

preventieve maatregelen voor de veiligheid van het schip en het personeel in verband met de gevaren die voortkomen uit het gebruik van de radio uitrusting met inbegrip van electrische en niet ioniserende stralingsbronnen.

15.

Reddingmiddelen

15.1

Grondige kennis van de redding- en tewaterlatingsmiddelen.

15.2

Grondige kennis van noodprocedures, de sloepenrol en oefeningen.

16.

Opsporing en redding op zee

16.1

Grondige kennis van het Merchant Ship Search and Rescue Manual(MERSAR) van de IMO.

17.

De FAO/ILO/IMO Code betreffende de veiligheid aan boord van vissersvaartuigen

17.1

Kennis van deel A van de FAO/ILO/IMO Code betreffende de veiligheid aan boord van vissersvaartuigen.

18.

Scheepswerktuigkunde

18.1

Iedere kandidaat moet voldoende elementaire theoretische kennis bezitten om de grondbeginselen inzake de volgende onderwerpen te begrijpen:

18.1.1

verbrandingsprocessen;

18.1.2

warmte overdracht;

18.1.3

mechanica en hydromechanica;

18.1.4

scheepsdieselmotoren;

18.1.5

scheepsgasturbine-installaties;

18.1.6

stuurgerei en stuurmachines;

18.1.7

eigenschappen van brandstoffen en smeermiddelen;

18.1.8

eigenschappen van materialen;

18.1.9

brandblusmiddelen;

18.1.10

elektrische uitrusting aan boord van schepen;

18.1.11

automatisering, instrumentatie en meet- en regelsystemen;

18.1.12

hulpsystemen; en

18.1.13

koel en vriessystemen.

18.2

Iedere kandidaat moet toereikende practische kennis bezitten van ten minste de volgende onderwerpen:

18.2.1

werking en onderhoud van:

18.2.1.1

scheepsdieselmotoren;

18.2.2

werking en onderhoud van hulpwerktuigen met inbegrip van stuurmachineinstallaties;

18.2.3

werking, beproeving en onderhoud van de electrische uitrusting en meet- en regelsystemen;

18.2.4

onderhoud van het vistuig en van de dekwerktuigen.

18.2.5

het onderkennen van het slecht functioneren van werktuigen, het opsporen van fouten en maatregelen ter voorkoming van schade.

18.2.6

het opstellen van procedures voor het veilig onderhoud en reparatie van de installatie.

18.2.7

methoden en hulpmiddelen voor het voorkomen, opsporen en blussen van brand.

18.2.8

in acht te nemen voorschriften ten aanzien van operationele en ongewilde verontreiniging van het mariene milieu en methoden en hulpmiddelen ter voorkoming van zodanige verontreiniging.

18.2.9

eerste hulp met betrekking tot verwondingen die zich kunnen voordoen in de machinekamer en gebruik van de eerste hulp uitrusting.

18.2.10

te nemen maatregelen met betrekking tot schade aan het schip met name in het geval van het binnendringen van zeewater in de machinekamer; en

18.2.11

het veilig werken aan boord

19.

Personeelsbeleid en verantwoordelijkheid inzake opleiding

19.1

Kennis van personeelsbeleid en de organisatie en opleiding van het personeel aan boord van vissersvaartuigen.

Bijlage II

Syllabus voor het verkrijgen van het kennisbewijs stuurman-werktuigkundige voor de zeevisvaart SW6

1.

Navigatie en plaatsbepaling

1.1

Reisvoorbereiding en navigatie onder alle omstandigheden:

1.1.1

met behulp van aanvaardbare methoden voor het bepalen van de route;

1.1.2

in beperkt vaarwater;

1.1.3

in ijs;

1.1.4

bij beperkt zicht;

1.1.5

in verkeersscheidingsstelsels;

1.1.6

in gebieden met getijden en zeestromen.

1.2

Plaatsbepaling in zicht van de kust en kustnavigatie

1.2.1

Grondige kennis van en bekwaamheid in het gebruik van kaarten en boekwerken zoals zeilaanwijzingen, getijtafels, berichten aan zeevarenden en radio waarschuwingen voor de navigatie.

1.2.2

Vaardigheid in het bepalen van de positie van het vaartuig door het bijhouden van het gegist bestek, rekening houdend met de invloed van de wind, de getijstromen, de zeestromen, de vaart van het vaartuig aan de hand van de omwentelingen per minuut van de schroef of volgens de log.

1.2.3

Vaardigheid in het bepalen van de positie van het vaartuig door middel van peilingen op landmerken en andere hulpmiddelen voor de navigatie, zoals vuurtorens, bakens en boeien, tezamen met de juiste kaarten, berichten aan zeevarenden en andere publikaties om de nauwkeurigheid van de plaatsbepaling te beoordelen.

1.3

Electronische plaatsbepaling en navigatie

1.3.1

Vaardigheid in het bepalen van de positie van het vaartuig door gebruikmaking van electronische hulpmiddelen voor de navigatie zoals geplaatst aan boord van vissersvaartuigen

2.

Wachtdienst

2.1

Aantonen dat men grondige kennis bezit van de inhoud, toepassing en strekking van de Internationale bepalingen ter voorkoming van aanvaringen op zee, 1972, met name de bijlagen II en IV betreffende de veilige navigatie.

2.2

Aantonen dat men grondige kennis bezit van de Voorschriften voor de wachtdienst als bedoeld in Bekendmaking aan de zeevisvaart Nr.61/1989

3.

Radarnavigatie

3.1

Aantonen, met behulp van een radarsimulator, dat men kennis bezit van de principes en werking van de radar, en bekwaamheid heeft in het gebruik van radar en in de interpretatie en analyse van de daarmee verkregen gegevens, waaronder:

3.1.1

factoren die de juiste werking en de nauwkeurigheid beïnvloeden;

3.1.2

instellen en instandhouden van het beeld;

3.1.3

vaststellen van een onjuiste weergave van gegevens, valse echo's, zee-echo's, enz.;

3.1.4

afstand en peiling;

3.1.5

identificatie van kritische echo's;

3.1.6

de koers en vaart van andere schepen;

3.1.7

de tijd en afstand van dichtste nadering van kruisende, tegemoet komende of oplopende schepen;

3.1.8

het opmerken van wijzigingen in de koers en vaart van andere schepen;

3.1.9

het effect van wijzigingen in de koers of vaart van het eigen schip of in deze beide;

3.1.10

de toepassing van de Internationale bepalingen ter voorkoming van aanvaringen op zee, 1972

4.

Magnetische- en gyro-kompassen

4.1

Zorg voor en gebruik van kompassen en bijbehorende uitrusting.

4.2

Vaardigheid in het bepalen van fouten in de aanwijzing van magnetische- en gyro-kompassen en het toepassen hiervan op koersen en peilingen.

5.

Meteorologie en oceanografie

5.1

Kennis van de meteorologische instrumenten aan boord en het gebruik daarvan.

5.2

Vaardigheid in het gebruik van beschikbare meteorologische informatie.

5.3

Kennis van de kenmerken van de verschillende weersystemen.

5.4

Kennis van weersomstandigheden, zoals mist, die gevaarlijk voor het vaartuig kunnen zijn.

5.5

Vaardigheid in het gebruik van alle terzake dienende zeevaartkundige publicaties over getijden en stromingen.

6.

Het manoeuvreren met en de bediening van vissersvaartuigen

6.1

Het manoeuvreren met en de bediening van het vaartuig onder alle omstandigheden, met inbegrip van het volgende:

6.1.1

meren, ontmeren en ankermanoeuvres onder verschillende omstandigheden van wind en stroom.

6.1.2

manoeuvreren in ondiep water.

6.1.3

behandeling en bediening van vissersvaartuigen tijdens slecht weer met inbegrip van het aanpassen van de snelheid bij een van achterkomende zee, het verlenen van hulp aan een schip of vliegtuig in nood en de manieren om te voorkomen dat een onhandelbaar vaartuig dwarszees valt en het verminderen van drift.

6.1.4

het manoeuvreren met het vaartuig tijdens de vangst metspeciale aandacht voor omstandigheden die de veiligheid van het vaartuig nadelig kunnen beïnvloeden tijdens deze werkzaamheden.

6.1.5

voorzorgsmaatregelen bij het manoeuvreren bij het te water laten van hulpverleningsboten en groepsreddingmiddelen tijdens slecht weer.

6.1.6

methoden om overlevenden aan boord te nemen vanuit hulpverleningsboten of groepsreddingmiddelen.

6.1.7

practische maatregelen die moeten worden genomen wanneer wordt gevaren in ijs, nabij ijsbergen of ingeval van ijsafzetting aan boord van het vaartuig.

6.1.8

het gebruik van en het manoeuvreren in verkeersscheidingsstelsels.

6.1.9

het belang van het navigeren met verminderde vaart om schade te voorkomen ten gevolge van de boeg- of hekgolf van het eigen vaartuig.

6.1.10

het op volle zee overzetten van vis op fabrieksschepen of andere vaartuigen.

7.

De bouw van vissersvaartuigen en stabiliteit

7.1

Algemene kennis van de belangrijkste constructie-elementen van een vissersvaartuig en de juiste benaming van de verschillende onderdelen.

7.2

Kennis van de theorieën en factoren die de trim en de stabiliteit beïnvloeden en de noodzakelijke maatregelen om een veilige trim en stabiliteit in stand te houden.

7.3

Het aantonen van de vaardigheid in het gebruik van de stabiliteitsgegevens, de stabiliteits- en trimtabellen en de berekende operationele omstandigheden.

7.4

Kennis van de effecten van vrije vloeistof oppervlakken en ijsafzetting.

7.5

Kennis van de effecten van water aan dek.

7.6

Kennis van het belang van weer- en waterdichte integriteit.

8.

De behandeling en stuwage van de vangst

8.1

De stuwage en het vastzetten van de vangst aan boord van vissersvaartuigen met inbegrip van het vistuig.

8.2

Laad- en losoperaties met speciale aandacht voor het hellend moment veroorzaakt door het laadgerei en de vangst.

9.

Het voorkomen van brand en de brandweer uitrusting

9.1

Het organiseren van de brandrol en instructie.

9.2

Brandtypen en scheikundige verschijnselen bij brand.

9.3

Brandbestrijdingssystemen.

9.4

Kennis van voorschriften inzake brandbestrijdingsuitrusting.

10.

Noodsituaties

10.1

Voorzorgsmaatregelen bij het op het strand zetten van een vaartuig.

10.2

Te nemen maatregelen voor en na het aan de grond lopen.

10.3

Te nemen maatregelen wanneer het vistuig vast komt te zitten aan de grond of ander obstakel.

10.4

Het vlot brengen van een aan de grond gelopen vaartuig met en zonder hulp.

10.5

Te nemen maatregelen na een aanvaring.

10.6

Het tijdelijk dichten van lekken.

10.7

Maatregelen voor de bescherming en veiligheid van de bemanning in noodsituaties.

10.8

Het beperken van de schade en het bergen van het vaartuig na een brand of ontploffing.

10.9

Schip verlaten.

10.10

Sturen met, en het aanbrengen en gebruik van noodstuurgerei en de wijze van aanbrengen van een noodroer, wanneer dat mogelijk is.

10.11

Het redden van personen vanaf een schip in nood of van een wrak.

10.12

Handelingen bij man-over-boord.

10.13

Slepen en gesleept worden.

11.

Medische verzorging

11.1

Kennis van eerste hulp bij ziekten en ongelukken.

11.2

Het praktisch gebruik van het medisch handboek en het toepasen van verkregen radio medisch advies, met inbegrip van de vaardigheid doeltreffend te kunnen optreden in geval van ongelukken of ziekten aan boord, op basis van de daarvoor benodigde kennis.

12.

Scheepvaartwetten

12.1

Kennis van de internationale scheepvaartwetgeving als neergelegd in internationale overeenkomsten en verdragen voor zover dezebetrekking hebben op de bijzondere verplichtingen en verantwoordelijkheden van de schipper, met name die inzake de veiligheid en de bescherming van het mariene milieu.

12.2

Kennis van de Nederlandse scheepvaartwetgeving, met name de implementatie van internationale besluiten en verdragen.

13.

Communicatie

13.1

De kennis benodigd voor de verkrijging van het Beperkt certificaat voor maritieme radiocommunicatie (MARCOM-B).

13.2

In aanvulling van het bepaalde in paragraaf 14.1 heeft de kandidaat kennis van:

13.2.1

de voorziening van radio diensten in noodgevallen;

13.2.2

radiocommunicatie ten behoeve van opsporing en redding op zee met inbegrip van de procedures beschreven in het Merchant Ship Search and Rescue Manual (MERSAR);

13.2.3

de middelen om het uitzenden van valse noodberichten te voorkomen en de maatregelen om de effecten van uitgezonden valse noodberichten te verminderen;

13.2.4

scheepsrapporteringssystemen;

13.2.5

radio medische diensten;

13.2.6

het gebruik van het Internationaal Seinboek en de Standard Marine Communication Phrases, en

13.2.7

preventieve maatregelen voor de veiligheid van het schip en het personeel in verband met de gevaren die voortkomen uit het gebruik van de radio uitrusting met inbegrip van electrische en niet ioniserende stralingsbronnen.

14.

Reddingmiddelen

14.1

Kennis van de redding- en tewaterlatingsmiddelen aan boord van vissersvaartuigen.

14.2

Het organiseren van de sloepenrol en het gebruik van de uitrusting.

15.

Opsporing en redding op zee

15.1

Kennis de procedures bij opsporings- en reddingsacties op zee.

16.

De FAO/ILO/IMO Code betreffende de veiligheid aan boord van vissersvaartuigen

16.1

Kennis van deel A van de FAO/ILO/IMO Code betreffende de veiligheid aan boord van vissersvaartuigen.

17.

Scheepswerktuigkunde

17.1

Iedere kandidaat moet voldoende elementaire theoretische kennis bezitten om de grondbeginselen inzake de volgende onderwerpen tebegrijpen:

17.1.1

verbrandingsprocessen;

17.1.2

warmte overdracht;

17.1.3

mechanica en hydromechanica;

17.1.4

scheepsdieselmotoren;

17.1.5

stuurgerei en stuurmachines;

17.1.6

eigenschappen van brandstoffen en smeermiddelen;

17.1.7

eigenschappen van materialen;

17.1.8

brandblusmiddelen;

17.1.9

elektrische uitrusting aan boord van schepen;

17.1.10

automatisering, instrumentatie en meet- en regelsystemen;

17.1.11

hulpsystemen; en

17.1.12

koel en vriessystemen.

17.2

Iedere kandidaat moet toereikende practische kennis bezitten van ten minste de volgende onderwerpen:

17.2.1

werking en onderhoud van:

17.2.1.1

scheepsdieselmotoren;

17.2.2

werking en onderhoud van hulpwerktuigen met inbegrip van stuurmachineinstallaties;

17.2.3

werking, beproeving en onderhoud van de electrische uitrusting en meet- en regelsystemen;

17.2.4

onderhoud van het vistuig en van de dekwerktuigen.

17.2.5

het onderkennen van het slecht functioneren van werktuigen, het opsporen van fouten en maatregelen ter voorkoming van schade.

17.2.6

het opstellen van procedures voor het veilig onderhoud en reparatie van de installatie.

17.2.7

methoden en hulpmiddelen voor het voorkomen, opsporen en blussen van brand.

17.2.8

in acht te nemen voorschriften ten aanzien van operationele en ongewilde verontreiniging van het mariene milieu en methoden en hulpmiddelen ter voorkoming van zodanige verontreiniging.

17.2.9

eerste hulp met betrekking tot verwondingen die zich kunnen voordoen in de machinekamer en gebruik van de eerste hulp uitrusting.

17.2.10

te nemen maatregelen met betrekking tot schade aan het schip met name in het geval van het binnendringen van zeewater in de machinekamer; en

17.2.11

het veilig werken aan boord

18.

Personeelsbeleid en verantwoordelijkheid inzake opleiding

18.1

Kennis van personeelsbeleid en de organisatie en opleiding van het personeel aan boord van vissersvaartuigen.