Wijzigingswet Woningwet (bouwvergunningprocedure en welstandstoezicht)

Geraadpleegd op 14-11-2024.
Geldend van 01-01-2003 t/m heden

Wet van 18 oktober 2001 tot wijziging van de Woningwet naar aanleiding van enerzijds de evaluatie van die wet en anderzijds het project Marktwerking, Deregulering en Wetgevingskwaliteit (bouwvergunningprocedure en welstandstoezicht)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Woningwet te verbeteren op enkele punten die naar voren zijn gekomen in het kader van de evaluatie van die wet en in het kader van het project Marktwerking, Deregulering en Wetgevingskwaliteit;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel V

Onze Minister zendt binnen drie jaar na afloop van de termijn, bedoeld in artikel VII, tweede lid, van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en effecten van hoofdstuk II, afdeling 3, van de Woningwet in de praktijk.

Artikel Vll

  • 1 Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen en onderdelen daarvan verschillend kan worden gesteld.

  • 2 Uiterlijk 18 maanden na de inwerkingtreding van artikel I, onderdeel F, maakt de gemeenteraad de welstandsnota bekend, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, van de Woningwet. Tot het tijdstip van die bekendmaking, doch uiterlijk tot en met 18 maanden na de inwerkingtreding van artikel I, onderdeel F, blijven de bepalingen in de bouwverordening die betrekking hebben op welstand, alsmede de artikelen 12, eerste lid, en 19 van de Woningwet, gelden zoals zij golden op de dag voor de inwerkingtreding van artikel I, onderdeel F.

  • 3 Tenzij artikel I, onderdeel N, ertoe leidt dat voor het bouwen geen bouwvergunning is vereist, is op een aanvraag om bouwvergunning als bedoeld in artikel 40, eerste lid, van de Woningwet of een melding als bedoeld in artikel 42, eerste lid, van de Woningwet die is ingediend vóór de inwerkingtreding van de desbetreffende bepaling van deze wet, alsmede op een voor dat tijdstip gedane aanschrijving als bedoeld in artikel 19 van de Woningwet of aanzegging tot het toepassen van bestuursdwang als bedoeld in artikel 26 van de Woningwet, het recht van toepassing zoals dat gold op de dag waarop die aanvraag of melding is ingediend, of dat de aanschrijving of aanzegging is bekendgemaakt.

  • 4 Rechten voor het in behandeling nemen van een aanvraag of melding als bedoeld in het derde lid, worden niet gerestitueerd louter omdat het betreffende bouwen vergunningsvrij wordt.

  • 5 Artikel 40, eerste lid, van de Woningwet blijft buiten toepassing ten aanzien van het bouwen waarmee reeds was aangevangen voor de inwerkingtreding van artikel I, onderdeel N, indien op het tijdstip waarop met dat bouwen is begonnen, geen bouwvergunning was vereist.

  • 6 De termijn van artikel 12b, vierde lid, eerste volzin, van de Woningwet vangt ten aanzien van een zittende voorzitter of een zittend lid van een welstandscommissie aan op het tijdstip van inwerkingtreding van dat artikel. Evenwel vervalt het lidmaatschap van een voorzitter die of een lid dat op het tijdstip van inwerkingtreding van dat artikel reeds drie jaar of meer zitting heeft in die commissie, drie jaar na dat tijdstip.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage, 18 oktober 2001

Beatrix

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. W. Remkes

Uitgegeven de achtste november 2001

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals