Voorschriften die opgenomen worden in vergunningen voor inrichtingen voor het opslaan,
bewerken, verwerken, vernietigen of overslaan van autowrakken
A. Bodembeschermende voorzieningen en maatregelen
In onderdeel A wordt onder «vloeistoffen» verstaan vloeistoffen die de bodem kunnen
verontreinigen.
1. Op de plaatsen in een inrichting waar handelingen plaatsvinden met vloeistoffen
of vloeistof bevattende onderdelen is een vloeistofdichte vloer of voorziening aangebracht
die bestand is tegen inwerking van de desbetreffende vloeistoffen en tegen krachten
die op de desbetreffende vloer of voorziening worden uitgeoefend. Dit geldt in ieder
geval voor de gedeelten van een inrichting die bestemd zijn voor:
-
– het opslaan van autowrakken die nog niet zijn ontdaan van vloeistoffen of vloeistof
bevattende onderdelen;
-
– het aftappen van vloeistoffen of het demonteren van vloeistof bevattende onderdelen;
-
– het opslaan van vloeistoffen of vloeistof bevattende onderdelen.
2. Het aftappen van vloeistoffen en het demonteren van vloeistof bevattende onderdelen,
alsmede het opslaan van afgetapte vloeistoffen en gedemonteerde vloeistof bevattende
onderdelen geschiedt onder een overkapping of een gelijkwaardige voorziening die de
vloeistofdichte vloer of voorziening afdoende tegen het inregenen beschermt.
3. Vloeistoffen worden opgeslagen in gesloten vloeistofdichte verpakkingen of opslagmiddelen
die bestand zijn tegen de desbetreffende vloeistoffen. Deze verpakkingen of opslagmiddelen
worden opgesteld in een vloeistofdichte lekbak met voldoende opvangcapaciteit.
4. Oliefilters, accu's en PCB/PCT-houdende condensatoren, worden opgeslagen in vloeistofdichte
verpakkingen of opslagmiddelen die bestand zijn tegen de in die onderdelen aanwezige
vloeistoffen. Accu's en PCB/PCT-houdende condensatoren worden rechtop opgeslagen.
5. De vloeistofdichte vloeren en voorzieningen worden goed onderhouden en regelmatig
geïnspecteerd.
6. Vloeistoffen die uit autowrakken of vloeistof bevattende onderdelen daarvan lekken,
worden terstond opgevangen en opgeslagen in een opslagmiddel als bedoeld in voorschrift
A.3. Daartoe zijn voldoende opvangvoorzieningen aanwezig.
7. Gemorste of gelekte vloeistoffen worden terstond opgeruimd. Daartoe zijn op de
plaatsen in een inrichting waar zodanige vloeistoffen vrijkomen of worden opgeslagen
voldoende absorptiemiddelen aanwezig.
8. De op de vloeistofdichte vloer of voorziening gelekte of gemorste vloeistoffen,
alsmede bedrijfsafvalwater en regenwater dat met de vloeistofdichte vloer of voorziening
in aanraking is gekomen, worden op milieuverantwoorde wijze afgevoerd.
B. Opslag en overslag van autowrakken vóór bewerking
1. Autowrakken die nog niet zijn ontdaan van de in voorschrift C.1 genoemde stoffen,
preparaten of andere producten worden direct bij binnenkomst in een inrichting en
in afwachting van de verdere bewerking op een specifiek daarvoor aangewezen gedeelte
van de inrichting opgeslagen en worden niet gestapeld.
2. Een autowrak mag vóór bewerking uitsluitend worden overgedragen aan een inrichting
voor het opslaan van vijf of meer autowrakken of aan een inrichting voor het bewerken,
verwerken, vernietigen of overslaan van autowrakken, niet zijnde een inrichting die
uitsluitend vanwege de aanwezigheid van een shredderinstallatie als een zodanige inrichting
is aan te merken, indien de in de voorschriften C.1 en C.6 bedoelde stoffen, preparaten
of andere producten nog niet zijn afgetapt of gedemonteerd.
C. Bewerking van autowrakken
1. Zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen 10 werkdagen, na de ontvangst van het
autowrak worden de volgende stoffen, preparaten of andere producten, indien aanwezig,
uit het autowrak afgetapt of gedemonteerd en vervolgens opgeslagen:
-
– motorolie;
-
– transmissieolie;
-
– versnellingsbakolie;
-
– olie uit het differentieel;
-
– hydraulische olie;
-
– remvloeistoffen;
-
– koelvloeistoffen;
-
– ruitensproeiervloeistoffen;
-
– airconditioningsvloeistoffen;
-
– benzine;
-
– diesel;
-
– LPG-tank, inclusief LPG;
-
– accu, inclusief accuzuren;
-
– oliefilter;
-
– PCB/PCT-houdende condensatoren;
-
– batterijen.
2. Restanten van vloeistoffen worden zo goed mogelijk uit leidingen afgetapt. De aftappunten
worden na het aftappen weer afgesloten.
3. Indien dat noodzakelijk is voor het producthergebruik van gedemonteerde onderdelen
worden de oliën niet uit de desbetreffende onderdelen afgetapt of wordt het oliefilter
teruggeplaatst.
4. Het demonteren van een LPG-tank geschiedt in de open lucht of in een goed geventileerde
ruimte. Het aftappen van LPG uit een LPG-tank geschiedt in een inrichting waarvoor
een vergunning is verleend die op het tijdstip dat die handeling plaatsvindt geldig
is.
5. Het aftappen van airconditioningvloeistof geschiedt overeenkomstig de voorschriften
die terzake zijn opgenomen in paragraaf 6 van de bij de Regeling lekdichtheidsvoorschriften koelinstallaties 1997
behorende bijlage.
6. Autowrakken worden binnen de inrichting ontdaan van de volgende stoffen, preparaten
of andere producten:
-
– banden;
-
– binnenbanden;
-
– grotere kunststofonderdelen die als materiaal hergebruikt kunnen worden, zoals bumpers,
grilles, wieldoppen, achter- en knipperlichten, instrumentenborden of delen daarvan
en vloeistoftanks, indien voor die kunststofonderdelen een mogelijkheid voor materiaalhergebruik
bestaat en die kunststofonderdelen in een shredderinstallatie niet zodanig worden
gescheiden dat ze als materiaal hergebruikt kunnen worden;
-
– metalen onderdelen die koper, aluminium of magnesium bevatten indien deze metalen
niet in de shredderinstallatie worden gescheiden;
-
– glas, inclusief koplampenglas;
-
– katalysatoren;
-
– ontplofbare onderdelen, zoals airbags en gordelspanners, voorzover deze niet onschadelijk
zijn gemaakt;
-
– onderdelen die lood, kwik, cadmium of zeswaardig chroom bevatten en als zodanig zijn
gecodeerd;
-
– andere materialen waarvoor economisch haalbare mogelijkheden voor materiaalhergebruik
beschikbaar zijn, zoals rubberstrips, veiligheidsgordels, kokoshaar, polyurethaan-schuim,
indien die materialen in een shredderinstallatie niet zodanig worden gescheiden dat
ze als materiaal hergebruikt kunnen worden.
7. Het is niet toegestaan een autowrak op een zodanige wijze te pletten, te knippen
of anderszins mechanisch te verkleinen dat de identiteit en de inhoud daarvan niet
meer herkenbaar zijn.
D. Opslag en afvoer van afgetapte of gedemonteerde stoffen, preparaten of andere
producten
1. Afgetapte of gedemonteerde stoffen, preparaten of andere producten, als bedoeld
in voorschrift C.1, worden voorzover dat nodig is voor product- of materiaalhergebruik
of nuttige toepassing afzonderlijk bewaard.
2. Afgetapte of gedemonteerde stoffen, preparaten of andere producten, als bedoeld
in voorschrift C.6, worden op een tegen het inregenen beschermde plaats in daartoe
geschikte opslagmiddelen, zoals stellingen, containers of zakken, opgeslagen, en op
een zodanige wijze dat de mogelijkheden voor product- en materiaalhergebruik en nuttige
toepassing niet worden geschaad. Banden worden zodanig opgeslagen dat de gevaren voor
en als gevolg van brand worden geminimaliseerd.
3. Niet voor producthergebruik geschikte stoffen, preparaten of andere producten,
waarvoor wel een mogelijkheid van materiaalhergebruik of nuttige toepassing bestaat,
worden gescheiden gehouden en gescheiden afgevoerd naar een inrichting met een milieuhygiënisch
verantwoorde en doelmatige verwerkingsmogelijkheid.
4. Volle opslagvoorzieningen worden zo spoedig mogelijk afgevoerd en vervangen door
lege opslagvoorzieningen.
E. Opslag en afvoer van autowrakken na bewerking
1. Autowrakken die nog niet zijn ontdaan van alle stoffen, preparaten of andere producten,
als bedoeld in voorschrift C.6 worden maximaal twee hoog, met een maximale hoogte
van 4,5 meter, gestapeld op een daartoe aangewezen gedeelte van de inrichting, dan
wel worden op een zodanige wijze in stellingen gestapeld dat deze gemakkelijk kunnen
worden geïnspecteerd en gedemonteerd.
2. Autowrakken waarvan alle in voorschrift C.6 bedoelde stoffen, preparaten of andere
producten zijn afgetapt of gedemonteerd, worden afgevoerd naar een inrichting waarin
zich een shredderinstallatie bevindt waarin autowrakken worden verwerkt of vernietigd
overeenkomstig voorschrift F.
F. Verwerking of vernietiging van autowrakken in shredderinstallaties
Bij de verwerking of vernietiging van autowrakken in een shredderinstallatie worden
autowrakken gescheiden in direct als materiaal her te gebruiken metaalschroot en shredderafvalstoffen.
Met ingang van 1 januari 2007 worden shredderafvalstoffen afkomstig van autowrakken,
indien technologieën voor de nuttige toepassing van shredderafvalstoffen beschikbaar
zijn, afgevoerd ten behoeve van nuttige toepassing.
G. Certificaat van vernietiging voor autowakken met een buitenlands kenteken
1. Bij de ontvangst van een autowrak met een kenteken dat verstrekt is door een in
een andere lidstaat van de Europese Unie daartoe aangewezen instantie, wordt desgevraagd
aan degene die zich van dat autowrak ontdoet een certificaat van vernietiging als
bedoeld in artikel 5, derde lid, van de autowrakkenrichtlijn afgegeven, waarin in
ieder geval de volgende gegevens zijn opgenomen:
-
a. de naam, het adres en de handtekening van degene die het certificaat van vernietiging
afgeeft;
-
b. de naam en het adres van het bestuursorgaan dat de vergunning heeft verleend aan degene
die het certificaat van vernietiging afgeeft;
-
c. de datum van afgifte van het certificaat van vernietiging;
-
d. het kenteken van het autowrak, inclusief de kenletters van het land daarop;
-
e. de categorie van voertuigen, bedoeld in artikel 1, onder a, waartoe het autowrak behoort alsmede het merk en het model van het autowrak;
-
f. het chassisnummer van het autowrak;
-
g. de naam, het adres, de nationaliteit en de handtekening van de eigenaar of houder
van het afgegeven autowrak.
2. Bij het certificaat van vernietiging wordt het bij het autowrak behorende kentekenbewijs
gevoegd. Indien het bij het autowrak behorende kentekenbewijs niet aanwezig is, wordt
dat tevens op het certificaat van vernietiging aangegeven.