Bijlage 3. behorende bij artikel 4, derde lid, van de Regeling aanstellingseisen politie 2002
Het fysiek motorisch onderzoek
De kandidaat die solliciteert naar een executieve functie bij de Nederlandse politie,
wordt onderworpen aan een geschiktheidonderzoek. Van dit geschiktheidonderzoek maakt
deel uit het fysiek motorisch onderzoek. Met het fysiek motorisch onderzoek (FMO)
wordt beoogd te beoordelen of de politieambtenaar voldoende competent is zijn/haar
fysieke taken, waarmee deze in het dagelijkse werk kan worden geconfronteerd, naar
behoren te kunnen uitvoeren.
Om deze beoordeling te kunnen maken, dient de kandidaat de fysieke-vaardigheidstoets,
zoals bedoeld in artikel 4 lid 1, van de regeling, met goed gevolg te volbrengen. De eisen zijn gerelateerd aan de
leeftijd en het geslacht van de kandidaat. In de onderstaande tabel zijn de tijden
die minimaal dienen te worden gehaald weergegeven.
Vrouwen
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Leeftijd
|
19–24
|
25–29
|
30–34
|
35–39
|
40–44
|
45–49
|
50–54
|
55–59
|
60–64
|
|
3:45
|
3:46
|
3:52
|
4:00
|
4:07
|
4:13
|
4:25
|
4:40
|
4:50
|
Mannen
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Leeftijd
|
19–24
|
25–29
|
30–34
|
35–39
|
40–44
|
45–49
|
50–54
|
55–59
|
60–64
|
|
3:08
|
3:10
|
3:13
|
3:19
|
3:24
|
3:30
|
3:38
|
3:53
|
4:00
|
Voor het fysiek motorisch onderzoek (FMO) moet kandidaat een circuit afleggen binnen
een gestelde tijd. Het circuit bestaat uit drie onderdelen die zijn uitgezet in een
binnenruimte (bij voorkeur een sportzaal) met een minimale afmeting van een volleybalveld
(9 x 18 meter) waarbij aan alle kanten een vrije ruimte aanwezig is van minimaal 1 meter.
De vier onderdelen zijn gebaseerd op:
Gesommeerd over het gehele circuit rent en sprint de kandidaat 226,5 meter, duwt deze
een kar van 200 kilogram over 18 meter (verdeeld over 3 rondes) en trekt hij/zij deze
kar 12 meter (verdeeld over 2 rondes). Verder wordt tillend een gewicht van 5 kilogram
over een afstand van ± 3 meter per keer verplaatst (verdeeld over 3 rondes met een
frequentie van 6 maal per ronde). De genoemde materialen zijn gespecificeerd in de
paragraaf Uitvoering specificatie van deze bijlage.
Het FMO wordt afgelegd in binnensport tenue.
Uitvoering gespecificeerd per ronde
Ronde 1
De kandidaat begint het circuit bij de startpion. Met een voet wordt een voetschakelaar
ingedrukt waardoor de elektronische tijdswaarneming wordt gestart. (situatie 1)
Hij/zij loopt in voorwaartse richting 9 meter naar een pion. Kandidaat gaat hier via
de linker kant omheen en vervolgt de weg diagonaal in de richting van een dwars opgestelde
springkast. (situatie 2)
Tijdens deze verplaatsing gaat de kandidaat over deze dwars opgestelde kast. Vervolgens
gaat hij/zij over twee opeenvolgende banken heen in dezelfde voorwaartse diagonale
richting.
De daarop volgende pion wordt aan de rechter kant gepasseerd en de kandidaat maakt
een draaiing linksom.
Vanaf hier loopt kandidaat 4 meter recht vooruit tot aan de kar. Deze kar duwt de
kandidaat in voorwaartse richting over een afstand van 6 meter. Daar wordt de kar
met de achterzijde ter hoogte van de pionnen gecontroleerd stopgezet.
Hierna vervolgt kandidaat de route en loopt diagonaal de hoek in naar het verst gelegen
vak 1. Hierin liggen drie medicineballen van 5 kilogram. Het vak is gemarkeerd door
middel van stippellijnen en is 100:150 cm groot. De vakken liggen hier in een ‘driehoek-opstelling’.
De medicineballen worden door de kandidaat een voor een van vak 1 naar vak 2, daarna
van vak 2 naar vak 3 verplaatst en neergelegd. Hierna loopt kandidaat naar het startpunt
van het parcours.
Ronde 2
Bij het startpunt keert de kandidaat zich 180 graden om, nadat deze om de pion is
heen gelopen. (situatie 6)
Hij/zij loopt nu het eerste gedeelte van de tweede ronde exact hetzelfde als ronde
één.
Bij de kar aangekomen wordt deze vanaf de verste positie terug naar de oorspronkelijke
startplek van de kar getrokken. Daar wordt de kar met de achterzijde ter hoogte van
de pionnen met twee handen gecontroleerd stopgezet.
Van hieruit gaat kandidaat naar de springkast en hierbij passeert hij/zij de eerste
pion, welke links naast de kar staat aan de linker kant. De kandidaat passeert de
volgende pion aan de rechter kant en gaat in de lengterichting over de springkast,
waarbij de openingen van de kast niet als ‘treden’ gebruikt mogen worden; hierna gaat
kandidaat rechtstreeks door naar het startpunt.
Ronde 3
Deze ronde is gelijk aan ronde 1, maar nu worden de medicineballen door de kandidaat
één voor één van vak 3 naar vak 2 en vervolgens weer van vak 2 naar vak 1 verplaatst
en neergelegd.
Ronde 4
Deze ronde is gelijk aan ronde 2.
Ronde 5
Deze ronde is tot en met het verplaatsen van de ballen gelijk aan ronde 1.
Nadat de laatste medicinebal is neergelegd in vak 3, vervolgt de kandidaat het parcours
via de kortste weg naar de pion. De kandidaat moet via de linkerkant om deze pion
heenlopen. Vervolgens maakt de kandidaat het parcours af door na een afstand van 12
meter de finishlijn te passeren; deze finishlijn is getrokken ter hoogte van de startlijn
van de kar. Bij het passeren van de sensoren op de finishlijn stopt de tijdwaarneming.
Uitvoering gespecificeerd per onderdeel
Kast (situatie 3 en 7)
De kast is een standaard kast met een hoogte van 110 centimeter.
Zowel voor de breedte- als lengteopstelling geldt het volgende: de kandidaat dient
zodanig over de kast heen te gaan, dat er geen lichaamsdelen aan de zijkanten van
de kast mogen passeren.
In de breedteopstelling moet men minimaal met één hand steunen op het bovendek. Een
dievensprong en spreidsprong zijn niet toegestaan.
In de lengteopstelling mogen de openingen in de kast niet als opstap worden gebruikt.
Hierbij dienen minimaal 2 stappen op de kast gedaan te worden, voordat er neergesprongen
wordt. Ook bij deze opstelling dient men met minimaal een hand te steunen op het bovendek.
Ook hier zijn de dievensprong en spreidsprong niet toegestaan.
Banken (situatie 3)
Het betreft hier de zogenaamde Zweedse gymnastiekbanken. Men moet in de breedte over
elke bank springen. De banken staan 1,5 meter uit elkaar. De banken mogen niet worden
aangeraakt.
Kar (situatie 4)
De kar heeft een gewicht van 200 kilogram.
De kar staat bij de startpositie van de 1e ronde met de achterzijde ter hoogte van
de pionnen. De kandidaat duwt de kar met 2 handen in de eerste, derde en vijfde ronde
over 6 meter, totdat de kar weer met de achterzijde gelijk staat met de pionnen.
In de tweede en vierde ronde trekt hij/zij de kar weer met 2 handen terug, totdat
de achterzijde ter hoogte van de pionnen staat.
De kar moet steeds gecontroleerd tot stilstand worden gebracht.
De kar mag niet door derden op de juiste plaats worden gezet.
Medicineballen (situatie 5)
De drie medicineballen wegen elk 5 kilogram. De drie vakken zijn elk 100 x 150 cm
groot. Bij aanvang liggen alle drie de medicineballen in vak 1. Één voor één worden
de medicineballen op een fysiek verantwoorde wijze opgepakt en verplaatst naar het
volgende vak. De kandidaat verplaatst de medicineballen in de eerste en vijfde ronde
van vak 1 naar vak 2 en van vak 2 naar vak 3 en in de derde ronde van vak 3 naar vak
2 en van vak 2 naar vak 1. Pas als alle medicineballen in vak 2 zijn neergelegd, mag
men verdergaan met het verplaatsen van een medicinebal naar het volgende vak. Als
de laatste bal in vak 2 is gelegd, moet hij/zij een andere bal pakken. De kandidaat
mag dus niet gelijk de laatste bal weer gaan verplaatsen. De medicineballen mogen
niet uit het vak rollen. De ballen mogen niet door derden terug in het vak worden
gelegd.
Mocht er toch een bal uitrollen, dan moet hij/zij deze zelf eerst terugleggen, alvorens
door te gaan. Mocht dit gebeuren op het moment, dat de volgende bal al gepakt is,
dan mag deze eerst worden neergelegd in het vak waarnaar kandidaat toe op weg was.
Daarna moet eerst de weggerolde bal worden opgepakt en teruggelegd in het vak waar
deze uit gerold is. Een andere bal dient hierna weer opgepakt te worden.
Finish (situatie 8)
Vanaf vak 3 loopt de kandidaat om de aangegeven pion heen. Vanaf hier loopt de kandidaat
via de kortste weg naar de finishlijn. Men dient daarbij tussen de tijdwaarnemingsapparatuur
door te lopen. Hierbij zal de tijdklok stoppen.
Dit onderdeel wordt buiten de tijdsregistratie uitgevoerd. De kwaliteit van het verplaatsen
zal hierbij worden beoordeeld.
Overige opmerkingen
Indien de kandidaat een onderdeel van het circuit niet op de juiste wijze heeft afgelegd,
moet deze stoppen en teruggaan naar dit fout uitgevoerde onderdeel. Hij/zij voert
dit onderdeel opnieuw uit, voordat deze het parcours vervolgt.
Beschrijving Fysieke vaardigheidstoets per situatie (2009)
Situatie 1: start
In afwachting op het startteken staat de kandidaat achter de startlijn.
De elektronische tijdwaarneming staat opgesteld op de startlijn.
De voetschakelaar is tussen de 2 pionnen op de startlijn gesitueerd.
De kandidaat vertrekt direct, nadat deze het startteken heeft gekregen.
Hierbij drukt de kandidaat met één voet de voetschakelaar van de elektronische tijdwaarneming
in.
Situatie 2: pion 1
De eerste pion wordt aan de linkerzijde gepasseerd.
Van hieruit wordt de richting ingezet naar situatie 3.
Situatie 3a: hele serie
In deze diagonale verplaatsing gaat u over een dwars opgestelde kast. Vervolgens gaat
u over twee achter elkaar opgestelde banken heen in voorwaartse diagonale richting.
Tijdens deze verplaatsing gaat de kandidaat over de dwars opgestelde kast. Vervolgens
gaat de kandidaat over twee achter elkaar opgestelde banken heen in dezelfde voorwaartse
diagonale richting.
De daarop volgende pion wordt aan de rechter kant gepasseerd en kandidaat maakt een
draaiing linksom.
Situatie 3b: techniek kast breedte
Kast: De kast is een standaard kast, met een hoogte van 110 centimeter.
In de breedte- en lengteopstelling: u dient over de kast te gaan, waarbij er geen
lichaamsdelen aan zijkanten, naast de kast mogen zijn. Het betreft hier een horizontaal
vlak. Er moet minstens met 1 hand worden gesteund en men is niet verplicht een voetplaatsing
te doen.
Tevens is het verboden om zonder steunpunten over de kast te gaan.
Een verboden techniek is de dievensprong.
Risico dat hierbij wordt gelopen is dat bij toenemende vermoeidheid de coördinatie
minder wordt, waardoor men bijvoorbeeld met het bekken en/of staartbeentje op de kast
komt.
Situatie 3c: techniek sprong over de banken
De kandidaat moet in de breedte over elke bank springen.
Pas op! Aandacht voor risico tot struikelen.
De banken staan 1,5 meter uit elkaar.
De banken mogen niet worden aangeraakt.
Situatie 4a: kar duwen
De kar staat bij de startpositie van de 1e, 3e en 5e ronde met achterzijde gelijk
aan de pionnen.
De kandidaat duwt de kar met 2 handen in de eerste, derde en vijfde ronde over 6 meter.
De kar moet weer met de achterzijde gelijk met de pionnen worden geplaatst alvorens
naar het volgende onderdeel te gaan (medicineballen).
De kar mag pas worden losgelaten tot deze daadwerkelijk stil staat. Bij overtreding
hiervan moet de kandidaat teruglopen naar de kar, het handvat met 2 handen aanraken
en de weg weer vervolgen.
De pion die op de lijn staat moet aan de linker zijde gepasseerd worden op weg naar
de medicineballen.
Situatie 4b: kar trekken
De kar staat bij de startpositie van de 2e en 4e ronde met de achterzijde gelijk met
de pionnen.
In de tweede en vierde ronde trekt de kandidaat de kar weer met 2 handen terug.
De kar mag niet met een hand worden getrokken.
De kar moet steeds gecontroleerd met de achterzijde van de kar gelijk met de pionnen
tot stilstand worden gebracht.
De kar mag niet door derden op de juiste plaats worden gezet.
Wanneer de kar weer met de achterzijde gelijk met de pionnen is geplaatst, gaat de
kandidaat naar het volgende onderdeel (lengte kast).
De kar mag pas worden losgelaten tot deze daadwerkelijk stil staat. Bij overtreding
hiervan moet de kandidaat teruglopen naar de kar, het handvat met 2 handen aanraken
en de weg weer vervolgen.
De eerste pion moet hierbij aan de linker zijde worden gepasseerd.
Situatie 5a: medicineballen – 1
3 medicineballen moeten twee keer één voor één worden opgepakt en in een ander vak
worden gelegd. De drie medicineballen wegen elk 5 kilogram.
De kandidaat verplaatst de medicineballen in de eerste en vijfde ronde van vak 1 naar
vak 2 en van vak 2 naar vak 3 en in de derde ronde van vak 3 naar vak 2 en van vak
2 naar vak 1.
Bij aanvang liggen alle drie de medicineballen in vak 1.
Eén voor één worden de medicineballen op verantwoorde wijze opgepakt en verplaatst
naar het volgende vak.
Situatie 5a: medicineballen – 2
Pas als alle medicineballen in vak 2 zijn neergelegd, mag de kandidaat verder gaan
met het verplaatsen van een medicinebal naar het volgende vak.
Als de laatste bal in vak 2 is gelegd, moet de kandidaat een andere bal pakken. Deze
mag dus niet gelijk de laatste bal weer gaan verplaatsen.
Situatie 5a: medicineballen – 3
Als de laatste bal in vak 2 is gelegd, moet de kandidaat een andere bal pakken. Deze
mag dus niet gelijk de laatste bal weer gaan verplaatsen.
De medicineballen moeten neergelegd worden, zodat ze niet het vak uitrollen. De ballen
mogen niet door derden terug in het vak worden gelegd. Mocht er toch een bal uitrollen,
dan moet de kandidaat deze zelf eerst terugleggen, alvorens door te gaan. Dus niet
gooien met de ballen.
Situatie 5b: medicineballen – fouten
De medicineballen moeten neergelegd worden, zodat ze niet het vak uitrollen
De ballen mogen niet door derden terug in het vak worden gelegd.
Mocht er toch een bal uitrollen, dan moet de kandidaat deze zelf eerst terugleggen,
alvorens door te gaan.
Dus niet gooien met de ballen.
Wanneer de bal uit het vak rolt als de volgende bal al door de kandidaat is gepakt,
dan legt de kandidaat deze eerst in het volgende vak. Daarna wordt pas de weggerolde
bal opgepakt en teruggelegd in het vak.
Waarna weer een andere bal verplaatst gaat worden dan wel dat de kandidaat verder
gaat naar het volgende onderdeel.
Als de laatste bal in vak 2 is gelegd, moet de kandidaat een andere bal pakken. Deze
mag dus niet gelijk de laatste neergelegde bal weer gaan verplaatsen.
Situatie 5c: medicineballen – laatste vak
(ronde 1 en 3)
De medicineballen moeten een voor een worden neergelegd in het laatste vak op een
manier, zodat ze niet uit het vak rollen.
De ballen mogen niet door derden terug in het vak worden gelegd.
Mocht er toch een bal uitrollen, dan moet de kandidaat deze zelf eerst terugleggen,
alvorens door te gaan.
Dus niet gooien met de ballen.
Als de laatste bal is neergelegd, moet de kandidaat via de kortste weg naar het startpunt
toe lopen.
Noot:
In ronde 1 is het laatste vak nummer 3
In ronde 3 is het laatste vak nummer 1
Situatie 5d: medicineballen – laatste vak
(ronde 5)
De medicineballen moeten een voor een worden neergelegd in het laatste vak op een
manier, zodat ze niet uit het vak rollen.
De ballen mogen niet door derden terug in het vak worden gelegd.
Mocht er toch een bal uitrollen, dan moet de kandidaat deze zelf eerst terugleggen,
alvorens door te gaan.
Dus niet gooien met de ballen.
Als de laatste bal is neergelegd, moet de kandidaat via de kortste weg naar de pion
toe lopen. Deze pion wordt aan de linker kant gepasseerd. De kandidaat moet om deze
pion heenlopen, alvorens hij/zij de finish gaat passeren.
NOOT:
In ronde 1 is het laatste vak nummer 3
In ronde 3 is het laatste vak nummer 1
Situatie 6: startpassage tussen elke ronde
De kandidaat dient na ronde 1 t/m 4 telkens de startlijn te passeren.
Hierbij moet de kandidaat om de pion heen lopen. Dit mag zowel linksom als rechtsom.
De voetschakelaar van de elektronische tijdswaarneming mag hierbij niet worden aangeraakt.
De kandidaat mag niet volstaan met het aantikken van de pion of lijn met hand of voet.
Situatie 7a: kast lengte na het terugtrekken van de kar
(ronde 2 en 4)
Nadat de kar teruggetrokken is gaat de kandidaat voorwaarts naar een pion, die links
naast het vak van de kar staat.
Deze wordt aan de linker kant gepasseerd.
De kandidaat passeert de volgende pion aan de rechter kant en vervolgt de weg richting
springkast.
De kandidaat gaat in de lengterichting over de springkast. Hierna gaat de kandidaat
rechtstreeks naar het startpunt.
Situatie 7b: kast lengte – techniek
(ronde 2 en 4)
Na het terugtrekken van de kar gaat de kandidaat in de lengterichting over de kast,
waarna de kandidaat rechtstreeks naar het startpunt gaat.
De kandidaat dient zodanig over de kast heen te gaan, dat er geen lichaamsdelen aan
de zijkanten van de kast passeren. (Betreft een horizontaal vlak).
Hierbij dienen minimaal 2 stappen op de kast gedaan te worden, voordat er neergesprongen
wordt.
Ook bij deze opstelling dient men tijdens het opkomen met minimaal een hand te steunen
op het bovendek.
Situatie 7c: kast lengte – foute techniek
(ronde 2 en 4)
In de lengteopstelling van de kast mogen de openingen in de kast niet als opstap worden
gebruikt.
Ook hier zijn de dievensprong (zie kast breedte) en spreidsprong niet toegestaan.
Situatie 8: finish
Nadat de kandidaat in de 5e en laatste ronde de aangegeven pion is gepasseerd moet
er gefinished worden.
Via de kortste weg sprint de kandidaat naar de finishlijn.
De kandidaat dient de finishlijn te passeren en moet daarbij tussen de tijdwaarnemingsapparatuur
door lopen. Hierbij zal de tijdswaarneming stoppen.