Beide vragen hebben betrekking op de reikwijdte van de voor de heffing van overdrachtsbelasting
bestaande faciliteit, op grond waarvan, bij uitvoering van een bestemmingsplan door
een projectontwikkelaar, onder bepaalde voorwaarden op de overdracht van gemeenschapsvoorzieningen
aan de gemeente om niet of tegen een symbolische vergoeding, toepassing van artikel
15, vierde lid, WBR achterwege blijft (zie kamerstukken II 1994/95, wetsvoorstel 24.172,
nr. 7). Met name gaat het om de reikwijdte van deze faciliteit na invoering van de
Wet op het BTW-compensatiefonds. Ik merk daarover het volgende op.
De ratio van deze faciliteit is, dat als een projectontwikkelaar of dergelijke ondernemer
een bestemmingsplan volledig uitvoert en de kosten van aanleg van gemeenschapsvoorzieningen
in de met omzetbelasting belaste verkopen van grond en opstallen doorberekent en vervolgens
die voorzieningen om niet of tegen een symbolische vergoeding aan de gemeente overdraagt,
ten aanzien van de gemeente een voor de heffing van omzetbelasting identieke situatie
ontstaat als wanneer de gemeente het bestemmingsplan zelf zou hebben gerealiseerd.
In dit geval blijft heffing van overdrachtsbelasting op grond van de verleende faciliteit
achterwege.
De invoering van de Wet op het BTW-compensatiefonds brengt in het voorgaande geen
verandering.
De hiervoor beschreven situatie stemt volledig overeen met de regeling die is opgenomen
in BTW-28, onderdeel 13. In de praktijk komen evenwel ook situaties voor waarin de
uitvoering van een bestemmingsplan door een projectontwikkelaar anders verloopt.
Daarbij kan allereerst worden gedacht aan de situatie waarin partijen bij het sluiten
van de overeenkomst overeenkomen dat de gemeenschapsvoorzieningen tegen een bepaalde,
andere dan symbolische maar beneden de kostprijs van die voorzieningen gelegen vergoeding
aan de gemeente zullen worden overgedragen. De daarmee gepaard gaande leveringen worden
dan op de voet van de Wet in de heffing van omzetbelasting betrokken. Hierdoor ontstaat
ten aanzien van de gemeente een omzetbelastingdruk welke in grote lijnen overeenkomt
met de situatie waarin de gemeente het plan zelf zou hebben uitgevoerd. Gezien de
ratio van de voor de heffing van overdrachtsbelasting getroffen faciliteit, kan ook
nu heffing op grond van artikel 15, vierde lid, WBR achterwege blijven. Invoering
van de Wet op het BTW-compensatiefonds brengt ook in deze situatie geen verandering
met zich mee.
Hetzelfde geldt voor situaties waarin weliswaar niet expliciet een vergoeding ter
zake van de overdracht van de gemeenschapsvoorzieningen is overeengekomen maar sprake
is van een directe of indirecte financiële bijdrage door de gemeente die wel als zodanig
kan worden aangemerkt. De gevolgen zijn gelijk aan het hiervoor beschreven geval waarin
met betrekking tot de overdracht van de gemeenschapsvoorzieningen bij het sluiten
van de overeenkomst tot uitvoering van het bestemmingsplan een vergoeding is overeengekomen.
Derhalve blijft ook dan toepassing van artikel 15, vierde lid, WBR achterwege. Ook
nu geldt dat daarin vanaf 1 januari 2003 geen verandering optreedt.
Indien echter, op grond van de feiten en omstandigheden van het concrete geval, zou
komen vast te staan dat de bijdrage in de kosten van het plan niet kwalificeert als
vergoeding in de zin van de Wet, dan ontstaat een situatie waar toepassing van artikel
15, vierde lid, WBR niet achterwege kan blijven. Zoals hiervoor al is aangegeven blijft
immers heffing van overdrachtsbelasting slechts achterwege indien de volledige kosten
van aanleg van gemeenschapsvoorzieningen, hetzij via doorberekening in de grondprijzen,
hetzij door beperking van de aftrek bij de gemeente, met omzetbelasting worden belast.
Daarvan is de hier geschetste situatie geen sprake.
De vraag is dan of de invoering van de Wet op het BTW-compensatiefonds aanleiding
vormt in de hier bedoelde gevallen met betrekking tot de overdrachtsbelasting vanaf
1 januari 2003 een ander standpunt in te nemen. Ik ben van mening dat dit niet het
geval is, omdat voor een juiste werking van de Wet op het BTW-compensatiefonds (met
name voor de bepaling van de omvang van het fonds en de uitname uit het gemeentefonds)
het bereiken van een juiste omzetbelastingdruk ten aanzien van de gemeente ook vanaf
1 januari 2003 van belang is.
Soortgelijke situaties kunnen zich voordoen indien de gemeente, in de hoedanigheid
van ondernemer in de zin van de Wet, bepaalde kosten, verband houdende met het bestemmingsplan,
voor haar rekening neem of indien het bestemmingsplan in geografisch opzicht ten dele
door de gemeente wordt uitgevoerd.
In het eerste geval (de gemeente neemt een deel van de kosten voor haar rekening,
zie ook voetnoot 4) ontstaat voor de projectontwikkelaar meer ruimte voor doorberekening
van de kosten van aanleg van de gemeenschapsvoorzieningen en voor de gemeente een
lagere omzetbelastingdruk, ten opzichte van de situatie waarin de gemeente dan wel
de projectontwikkelaar het volledige bestemmingsplan zou hebben ontwikkeld.
In het tweede geval (de gemeente voert in geografisch opzicht een deel van het bestemmingsplan
zelf uit) zal ten aanzien van de gemeente een lagere omzetbelastingdruk ontstaan,
indien, met betrekking tot het door de gemeente ontwikkelde deel van het bestemmingsplan,
de in de hoedanigheid van ondernemer door de gemeente gemaakte kosten, de opbrengsten
uit met omzetbelasting belaste grondverkopen overtreffen.
Uit praktische overwegingen kan ik mij er overigens mee verenigen, dat in gevallen
als bedoeld in deze alinea, heffing van overdrachtsbelasting desalniettemin achterwege
blijft, onder de voorwaarde dat de gemeente afziet van het haar ingevolge artikel
15 van de Wet toekomende recht op aftrek van voorbelasting, voor zover die voorbelasting
de in die gevallen verschuldigde omzetbelasting overtreft en maximaal tot het bedrag
aan omzetbelasting dat aan de gemeente in rekening zou zijn gebracht, indien de projectontwikkelaar
de door hem gerealiseerde gemeenschapsvoorzieningen tegen kostprijs zou hebben geleverd.
Op deze niet op de voet van artikel 15 van de Wet in aftrek gebrachte omzetbelasting,
is vervolgens de Wet op het BTW-compensatiefonds van toepassing, als ware de omzetbelasting
aan de gemeente in rekening gebracht anders dan in het kader van de onderneming.