Hoofdstuk 2. Aanwijzing van functionarissen
-
1 De directeuren van de in artikel 3, eerste lid, onderdelen a2 en c1, genoemde organisatieonderdelen en de algemeen directeur van de in artikel 3, eerste
lid, onderdelen b1, b2 en e, genoemde organisatieonderdelen zijn inspecteur en ontvanger
als bedoeld in artikel 2, derde lid, onderdeel b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, artikel 2, eerste lid, onderdeel i, van de Invorderingswet 1990 en artikel 1.3, onderdeel k, van de Belastingwet BES.
-
1 De directeuren van de in artikel 3, eerste lid, onderdelen a2 en c1, genoemde organisatieonderdelen en de algemeen directeur van de in artikel 3, eerste
lid, onderdelen b1, b2 en e, genoemde organisatieonderdelen zijn inspecteur als bedoeld
in artikel 1, onderdeel t, van de Wet financiering sociale verzekeringen en artikel 1, onderdeel g, van de Invoeringswet Wet financiering sociale verzekeringen.
Terugwerkende kracht
Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie
opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
De directeur van het organisatieonderdeel, genoemd in artikel 3, eerste lid, onderdeel a2, is belastingdeurwaarder als bedoeld in artikel 1.3, onderdeel l, van de Belastingwet BES.
Terugwerkende kracht
Stcrt. 2013, 6465, datum inwerkingtreding 12-03-2013, bevat een wijziging met terugwerkende
kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 10-10-2010.
Het artikel is nieuw toegevoegd.
De directeuren van de in artikel 3, eerste lid, onderdelen a2, c1 en c2, genoemde organisatieonderdelen en de algemeen directeur van de in artikel 3, eerste
lid, onderdelen b1, b2 en e, genoemde organisatieonderdelen oefenen het bestuur van
's Rijks belastingen uit. De directeuren en de algemeen directeur kunnen ambtenaren
aanwijzen die namens hen de bevoegdheden van het bestuur van 's Rijks belastingen
uitoefenen.
De verplichtingen die ingevolge de artikelen 47, 47a, 48, 49, 50, 53 en 55 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de artikelen 58, 59, 60 en 62 van de Invorderingswet 1990 en de artikelen 8.83, 8.84, 8.85, 8.87 en 8.91 van de Belastingwet BES bestaan jegens de inspecteur en de ontvanger, gelden mede jegens de directeur van
de FIOD alsmede jegens de door deze directeur aangewezen ambtenaren van de Belastingdienst.
Hoofdstuk 3. Ressortering onder functionarissen
-
1 De woonplaats van een natuurlijk persoon dan wel de vestigingsplaats van een lichaam
of een entiteit bepaalt, met inachtneming van de indeling opgenomen in de bijlage bij deze regeling en in samenhang met de taakverdeling, omschreven in artikel 3, tweede en derde lid, onder welke belastingregio of onder welke douaneregio de natuurlijk persoon, het
lichaam of de entiteit ressorteert, tenzij in dit hoofdstuk dan wel op grond van het
vierde lid anders is bepaald.
-
2 De directeur van een in artikel 3, eerste lid, onderdeel a2, genoemd organisatieonderdeel en de algemeen directeur van de in artikel 3, eerste
lid, onderdelen b1, b2 en e, genoemde organisatieonderdelen kunnen voor de toepassing
van deze regeling bepalen dat een natuurlijk persoon of een lichaam al dan niet tezamen
met één of meer daarmee direct of indirect in bestuurlijk, financieel, administratief
of maatschappelijk opzicht verbonden natuurlijke personen of lichamen als een entiteit
wordt beschouwd.
-
3 De algemeen directeur Belastingregio’s van het in artikel artikel 3, eerste lid, onderdeel a1, genoemde organisatieonderdeel, en de algemeen directeur van de in artikel 3, eerste
lid, onderdelen b1, b2 en e, genoemde organisatieonderdelen, kunnen in daartoe aanleiding
gevende gevallen van het bepaalde in dit hoofdstuk afwijken.
Met betrekking tot de heffing en invordering van rijksbelastingen, andere dan bedoeld
in artikel 3, derde en vierde lid, ten aanzien van ministers en staatssecretarissen, ressorteren deze personen onder
de directeur van de Belastingdienst/Haaglanden. Deze bepaling geldt vanaf het belastingjaar
waarin deze bewindslieden zijn benoemd tot en met het belastingjaar waarin zij zijn
ontslagen.
-
1 Met betrekking tot de heffing en invordering van rijksbelastingen, andere dan bedoeld
in artikel 3, derde en vierde lid, ten aanzien van een niet tot een entiteit behorend natuurlijk persoon of lichaam
die of dat buiten Nederland woont of is gevestigd, ressorteert de natuurlijk persoon
of het lichaam onder de directeur van de Belastingdienst/Limburg.
-
2 Met betrekking tot de teruggave van dividendbelasting, ingehouden op dividenden uitgekeerd
aan een inwoner van Aruba, Curaçao of Sint Maarten of aan een inwoner van landen waarmee
Nederland een belastingverdrag heeft gesloten, ressorteert de natuurlijk persoon of
het lichaam onder de directeur van de Belastingdienst/Limburg.
-
1 Met betrekking tot de heffing en invordering van rijksbelastingen, andere dan bedoeld
in artikel 3, derde en vierde lid, ressorteert de natuurlijk persoon, het lichaam of de entiteit die:
-
1°. als hoofdactiviteit het bank- en effectenbedrijf of het bedrijf van verzekeringsmaatschappij
uitoefent, onder de directeur van de Belastingdienst/Amsterdam;
-
2°. als hoofdactiviteit het bedrijf van gas- en oliemaatschappij uitoefent, alsmede de
natuurlijk persoon, het lichaam of de entiteit die gespecialiseerd is in het verrichten
van werkzaamheden ten behoeve van gas- en oliemaatschappijen, onder de directeur van
de Belastingdienst/Rijnmond;
-
3°. een bedrijf uitoefent aan boord van een binnenschip en geen vaste woon- of vestigingsplaats
heeft, onder de directeur van de Belastingdienst/Rijnmond;
-
4°. als hoofdactiviteit een bedrijf in de branche betaald voetbal uitoefent, alsmede de
natuurlijk persoon, het lichaam of de entiteit die zijn inkomsten grotendeels (gemiddeld
over de drie voorafgaande jaren) genereert uit ondernemingsactiviteiten in de branche
betaald voetbal en de nationale overkoepelende organisaties in de branche betaalde
sport, onder de directeur van de Belastingdienst/Utrecht-Gooi;
-
5°. als hoofdactiviteit het bedrijf van energiebedrijf of afvalverbrandingsinrichting
uitoefent, onder de directeur van de Belastingdienst/Rivierenland.
-
2 Onder bank- en effectenbedrijven als bedoeld in het eerste lid, ten eerste, worden
verstaan algemene banken, de Nederlandsche Bank N.V. en andere overheidsbanken en
financiële instellingen, spaarbanken, hypotheekbanken, coöperatief georganiseerde
banken, leasemaatschappijen met een omzet van meer dan € 18 000 000, wisselmakelaars,
effectencommissionairs, marketmakers, leden van Euronext, effectenkredietinstellingen,
participatiemaatschappijen en beleggingsinstellingen als bedoeld in de Wet toezicht beleggingsinstellingen.
-
3 Onder verzekeringsmaatschappijen als bedoeld in het eerste lid, ten eerste, worden
verstaan levens- en schadeverzekeraars die vallen onder de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993, ziektekostenverzekeraars, waaronder begrepen zorgverzekeraars, herverzekeraars,
naturaverzekeraars, waaronder begrepen op onderlinge grondslag werkende uitvaartverzekeraars
met meer dan 3000 verzekerden, coöperatieve en andere verenigingen met als doel en
feitelijke werkzaamheid het uitoefenen van een verzekeringsbedrijf op onderlinge grondslag.
-
1 Met betrekking tot de heffing en invordering van de erf- en de schenkbelasting bepaalt
de woonplaats of de vestigingsplaats van de erflater onderscheidenlijk de schenker,
met inachtneming van de indeling opgenomen in de bijlage bij deze regeling en in samenhang
met de taakverdeling, omschreven in artikel 3, tweede en derde lid, onder welke inspecteur of ontvanger de natuurlijk persoon of het lichaam ressorteert.
-
2 Met betrekking tot de heffing en invordering van de erfbelasting ressorteert de natuurlijk
persoon of het lichaam, indien de erflater ten tijde van zijn overlijden geen woonplaats
binnen Nederland had, onder de directeur van de Belastingdienst/Limburg.
-
3 Met betrekking tot de heffing en invordering van de schenkbelasting ressorteert de
natuurlijk persoon of het lichaam, indien de schenker ten tijde van de schenking geen
woon- of vestigingsplaats heeft binnen Nederland of, ingeval van een gezamenlijke
schenking, geen van de schenkers ten tijde van de schenking een zodanige woon- of
vestigingsplaats heeft, onder de directeur van de Belastingdienst/Limburg.
-
1 Met betrekking tot de heffing en invordering van de overdrachtsbelasting bepaalt de
woonplaats of de vestigingsplaats van de verkrijger, met inachtneming van de indeling
opgenomen in de bijlage bij deze regeling en in samenhang met de taakverdeling, omschreven
in artikel 3, tweede en derde lid, onder welke inspecteur of ontvanger de natuurlijk persoon of het lichaam ressorteert.
-
2 Indien een aangifte overdrachtsbelasting wordt gedaan door middel van een akte, bepaalt
de woonplaats of vestigingsplaats van de notaris, in afwijking van het eerste lid
en met inachtneming van de indeling opgenomen in de bijlage bij deze regeling en in
samenhang met de taakverdeling, omschreven in artikel 3, tweede en derde lid, onder welke ontvanger de notaris ressorteert.
-
3 Met betrekking tot de heffing en invordering van de kapitaalsbelasting ressorteert
het lichaam, indien het lichaam geen vestigingsplaats heeft binnen Nederland, onder
de directeur van de Belastingdienst/Limburg.
-
1 Met betrekking tot de heffing en invordering van de grondwaterbelasting, de belasting
op leidingwater, de afvalstoffenbelasting, de kolenbelasting anders dan bedoeld in
artikel 3, derde lid onderdeel e, de verpakkingenbelasting, de vliegbelasting alsmede de energiebelasting, ressorteert
de natuurlijk persoon, het lichaam of de entiteit onder de directeur van de Belastingdienst/Rivierenland.
-
1 De onder de NAVO vallende organisaties, met uitzondering van het NATO C3 Agency te
Den Haag, alsmede de in Nederland gestationeerde buitenlandse NAVO-militairen, ressorteren
onder:
-
a. de directeur van de Belastingdienst/Haaglanden met betrekking tot de directe belastingen
en de omzetbelasting op diensten; en
-
b. onder de algemeen directeur van de in artikel 3, eerste lid, onderdeel b1, b2 en e, genoemde organisatieonderdelen, met betrekking tot alle andere rijksbelastingen.
-
2 Onder de in het eerste lid genoemde directeur en algemeen directeur ressorteren de
personeelsleden van de daar genoemde organisaties en hun partners als bedoeld in artikel 1.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001, kinderen en andere inwonende gezinsleden van deze personeelsleden, indien zij niet
in Nederland een bedrijf of zelfstandig een beroep uitoefenen, alsmede gewezen personeelsleden
van deze organisaties, of hun nagelaten betrekkingen die van de desbetreffende organisatie
een pensioen ontvangen en gewezen personeelsleden van deze organisaties die van de
desbetreffende organisatie geen pensioen ontvangen, indien en zolang een tijdens de
actieve periode ontstaan verlies als bedoeld in artikel 3.150 van de Wet inkomstenbelasting 2001 niet is verrekend.
Terugwerkende kracht
Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie
opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
-
3 De volgende instellingen ressorteren voor de heffing en invordering van omzetbelasting
en van de in artikel 3, derde lid, bedoelde rijksbelastingen onder de directeur van de Belastingdienst/Haaglanden:
-
a. internationale organisaties en NAVO-onderdelen gevestigd, dan wel gelegerd in andere
lidstaten van de Europese Unie, alsmede de daaraan verbonden personeelsleden;
-
b. internationale organisaties gevestigd buiten het grondgebied van de Europese Unie.
-
4 Onder de in het eerste en derde lid genoemde directeur ressorteren de personeelsleden
van de daar genoemde organisaties en hun partners als bedoeld in artikel 1.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001, kinderen en andere inwonende gezinsleden van deze personeelsleden, indien zij niet
in Nederland een bedrijf of zelfstandig een beroep uitoefenen, alsmede gewezen personeelsleden
van deze organisaties, of hun nagelaten betrekkingen die van de desbetreffende organisatie
een pensioen ontvangen en personeelsleden van in Nederland gevestigde diplomatieke
en consulaire vertegenwoordigingen, met uitzondering van honoraire consuls, alsmede
personeelsleden van de in het tweede lid genoemde instellingen voorzover zij in aanmerking
komen voor diplomatieke vrijstellingen van belastingen.
Terugwerkende kracht
Stcrt. 2011, 22974, datum inwerkingtreding 01-01-2012, bevat een wijziging met terugwerkende
kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-09-2011.
Het eerste lid, onderdeel f, onder 5°, is gewijzigd.
Met betrekking tot de heffing en invordering van rijksbelastingen, andere dan bedoeld
in artikel 3, derde en vierde lid, ten aanzien van een natuurlijk persoon waarop artikel 27 van het Verdrag tussen
het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk België tot het vermijden van dubbele
belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar
het inkomen en naar het vermogen van toepassing is en een tot een entiteit behorende
natuurlijk persoon voor de toepassing van genoemd artikel, ressorteert de natuurlijk
persoon onder de directeur van de Belastingdienst/Zuidwest.
Artikel 24
[Vervallen per 01-01-2010]
Artikel 25
[Vervallen per 01-08-2008]
Hoofdstuk 4. Overgangs- en slotbepalingen
De Uitvoeringsregeling Belastingdienst wordt ingetrokken.
-
1 Een functionaris die na inwerkingtreding of wijziging van deze regeling is aangewezen
als directeur, inspecteur of ontvanger, treedt in de plaats van de functionaris die
als zodanig vóór inwerkingtreding of wijziging van deze regeling was aangewezen of
zonder inwerkingtreding of wijziging van deze regeling aangewezen zou zijn geweest.
De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot een ambtenaar
die is aangewezen om het bestuur van ‘s Rijks belastingen uit te oefenen, alsmede
met betrekking tot een functionaris die na inwerkingtreding of wijziging van deze
regeling is belast met de leiding van het organisatieonderdeel, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel f. Onder functionaris of ambtenaar wordt mede verstaan een groep van functionarissen
of ambtenaren.
-
2 Beslissingen die zijn of worden genomen door de directeur, inspecteur of ontvanger
die als zodanig vóór inwerkingtreding dan wel wijziging van deze regeling bevoegd
was dan wel zonder inwerkingtreding of wijziging van deze regeling bevoegd zou zijn
geweest, worden geacht te zijn genomen door de directeur, inspecteur of ontvanger
die als zodanig op grond van deze regeling bevoegd is. De eerste volzin is van overeenkomstige
toepassing met betrekking tot beslissingen van een ambtenaar die vóór inwerkingtreding
dan wel wijziging van deze regeling bevoegd was dan wel zonder inwerkingtreding van
deze regeling bevoegd zou zijn geweest om het bestuur van ‘s Rijks belastingen uit
te oefenen.
-
3 Verplichtingen die na inwerkingtreding of wijziging van deze regeling jegens een andere functionaris gelden
dan vóór inwerkingtreding dan wel wijziging van deze regeling, gelden mede jegens
de functionaris jegens wie de verplichtingen golden tot inwerkingtreding of wijziging
van deze regeling alsmede jegens de door die functionaris aangewezen ambtenaren van
de Belastingdienst.
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2003.
Deze regeling wordt aangehaald als: Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003.