5. Bekwaamheidseisen
[Regeling vervallen per 02-06-2007]
In de Regeling toetsing geweldbeheersing politie (RTGP) worden regels gesteld inzake
de toetsing van ambtenaren van politie en buitengewoon opsporingsambtenaren ter zake
van geweldsbeheersing, aanhoudings- en zelfverdedigingsvaardigheden en de schietvaardigheid.
Deze regeling is op 1 januari 2002 in werking getreden.
In artikel 4, sub b, van de Ambtsinstructie wordt bepaald dat het gebruik van een
geweldsmiddel slechts is toegestaan door een ambtenaar die in het gebruik van dat
geweldsmiddel is geoefend. Voorts wordt in artikel 5 van de Regeling wapens en munitie
bepaald dat de buitengewoon opsporingsambtenaar slechts met een wapen kan worden uitgerust
indien de noodzaak van het dragen van dat wapen aannemelijk wordt gemaakt en de bekwaamheid
van de buitengewoon opsporingsambtenaar met het wapen is aangetoond. De RTGP is te
zien als een uitwerking van deze regels.
Besloten is, om de buitengewoon opsporingsambtenaren met politiebevoegdheden, die
zijn uitgerust met één of meer geweldsmiddelen in de RTGP op te nemen. Onder geweldsmiddel
worden in deze regeling tevens verstaan de handboeien. De buitengewoon opsporingsambtenaar
die alleen over (één van) de politiebevoegdheden ex artikel 8, eerste en derde lid,
van de Politiewet 1993 beschikt, valt niet onder de werking van de RTGP. Hij is echter
conform artikel 39 van de Ambtsinstructie niet eerder bevoegd tot de uitoefening van
deze bevoegdheden dan nadat is gebleken van zijn bekwaamheid in de uitoefening daarvan.
Uit artikel 39, tweede lid, van het BBO vloeit voort dat de direct toezichthouder
een speciale rol heeft waar het buitengewoon opsporingsambtenaren betreft die politiebevoegdheden
mogen uitoefenen. In het kader van het uitoefenen van die bevoegdheden is de korpschef
de meerdere en is hij in dat kader bevoegd aanwijzingen te geven en nadere eisen te
stellen. Ook dient hij toe te zien op de geoefendheid van de buitengewoon opsporingsambtenaren
die uit hoofde van de uitoefening van hun functie de beschikking hebben over geweldsmiddelen.
De toetsen worden in beginsel afgenomen door de politie, onder auspiciën van het LSOP.
De werkgever van de buitengewoon opsporingsambtenaar dient de buitengewoon opsporingsambtenaar
in de gelegenheid te stellen om het daartoe benodigde onderwijs te volgen. Dit laat
evenwel onverlet de rol die de direct toezichthouder (de korpschef) heeft met betrekking
tot het toezicht op de geoefendheid van de buitengewoon opsporingsambtenaren die geweldsmiddelen
mogen aanwenden.
De buitengewoon opsporingsambtenaar die een geweldsmiddel ter beschikking heeft uit
hoofde van zijn functie dient een drietal toetsen af te leggen:
-
1. De toets schietvaardigheid (een schiettoets, voor die buitengewoon opsporingsambtenaren
die een vuurwapen dragen);
-
2. De toets geweldsbeheersing (een theoretische toets over de bevoegdheden die men heeft
o.a. op grond van de Ambtsinstructie, voor buitengewoon opsporingsambtenaren die handboeien
of handboeien en wapenstok dragen);
-
3. De toets aanhoudings- en zelfverdedigingsvaardigheden (een toets waarin zij een aantal
aanhoudings- en zelfverdedigingstechnieken moeten kunnen demonstreren, voor buitengewoon
opsporingsambtenaren die handboeien of handboeien en wapenstok dragen).
De toets schietvaardigheid dient twee maal per jaar te worden afgelegd. In het eerste
halfjaar wordt de toets afgelegd om in het daaropvolgende halfjaar bekwaam te worden
geacht voor het dragen van een vuurwapen. Indien de buitengewoon opsporingsambtenaar
in het eerste halfjaar niet slaagt voor deze toets, dient op 30 juni het vuurwapen
te worden ingeleverd. In het daaropvolgende halfjaar dient vervolgens een toets met
goed gevolg te worden afgelegd teneinde het vuurwapen terug te kunnen krijgen; tevens
dient in dat half jaar een toets te worden afgelegd teneinde bekwaam te worden geacht
voor het daaropvolgende halfjaar. Deze toetsverplichting geldt vanaf 1 januari 2002.
Tevens is vanaf 1 januari 2002 de toets geweldsbeheersing verplicht gesteld voor de
buitengewoon opsporingsambtenaar met een geweldsmiddel. Deze toets dient één maal
per jaar met goed gevolg te worden afgelegd. Indien de ambtenaar op 31 december deze
toets niet met goed gevolg heeft afgelegd, dienen alle geweldsmiddelen te worden ingeleverd.
Vanaf 1 januari 2003 bestaat voorts de verplichting dat de buitengewoon opsporingsambtenaar
die is uitgerust met een geweldsmiddel, de toets aanhoudings- en zelfverdedigingstechnieken
met goed gevolg dient te hebben afgelegd.
Indien de buitengewoon opsporingsambtenaar de toets geweldsbeheersing en/of aanhoudings-
en zelfverdedigingstechnieken niet met goed gevolg heeft afgelegd, dienen alle geweldsmiddelen
te worden ingeleverd. Dit geldt ook voor het vuurwapen, ook al is de buitengewoon
opsporingsambtenaar wel geslaagd voor de schiettoets. Voor de toekenning van een wapen
wordt immers vereist dat wordt voldaan aan de vereisten van subsidiariteit en proportionaliteit.
Indien de buitengewoon opsporingsambtenaar wel slaagt voor de toetsen geweldbeheersing
en aanhoudings- en zelfverdedigingstechnieken, maar niet voor de toets schietvaardigheid,
kan alleen nog gebruik worden gemaakt van de wapenstok en de handboeien. Het vuurwapen
wordt weer verstrekt indien alsnog aan alle gestelde bekwaamheidseisen is voldaan.