5. Betrouwbaarheid
[Regeling vervallen per 26-05-2007]
Ingevolge artikel 2 van het BBO is de betrouwbaarheid één van de vereisten voor beëdiging.
Artikel 17 van het BBO bepaalt voorts dat een persoon als betrouwbaar kan worden aangemerkt
indien hij van onbesproken gedrag is.
Alvorens iemand kan worden benoemd tot buitengewoon opsporingsambtenaar wordt de betrouwbaarheid
van de betrokkene getoetst. De toetsing kan eerst plaatsvinden nadat de opleiding
is voltooid. Het is namelijk, mede gelet op eisen van privacy en proportionaliteit,
niet de bedoeling dat personen gescreend worden die, bijvoorbeeld wegens het niet
voltooid hebben van een opleiding, niet in aanmerking kunnen komen voor benoeming
tot buitengewoon opsporingsambtenaar.
Voorts wordt periodiek, doch in elk geval iedere vijf jaar, bij een aanvraag voor
verlenging van de akte van opsporingsbevoegdheid de betrouwbaarheid van de betrokkene
getoetst. Mede gelet op het feit dat de opsporingsbevoegdheid van rechtswege vervalt
indien er niet meer wordt voldaan aan de betrouwbaarheidseis, kan er frequenter getoetst
worden op betrouwbaarheid, of in incidentele gevallen gericht informatie opgevraagd
worden ten behoeve van de toetsing van de betrouwbaarheid.
Mijn oordeel over de betrouwbaarheid wordt gebaseerd op de overgelegde verklaring
omtrent het gedrag en de uit de justitiële documentatie bekend zijnde gegevens over
de betreffende persoon. Indien gewenst kan tevens informatie en/of advies worden gevraagd
aan de toezichthouder of de direct toezichthouder. In het algemeen kan ten aanzien
van personen die in een periode van vijf jaren voorafgaande aan de aanvraag zijn veroordeeld
of een transactie zijn aangegaan ter zake van een als misdrijf strafbaar gesteld feit,
geen positief oordeel worden gegeven.
Niet uitsluitend veroordelingen zijn van belang voor het oordeel of iemand betrouwbaar
wordt geacht voor de functie van buitengewoon opsporingsambtenaar. Het argument dat
de betrokkene niet voldoende betrouwbaar is, kan ook worden ontleend aan tegen hem
opgemaakte processen-verbaal, die niet tot een veroordeling hebben geleid. Ook andere
ernstige bezwaren, die niet in een proces-verbaal naar voren komen, kunnen aanleiding
vormen voor een negatief oordeel.
Indien wordt vastgesteld dat bij de (beoogde) buitengewoon opsporingsambtenaar de
betrouwbaarheid voor de uitvoering van opsporingsbevoegdheden niet (meer) aanwezig
is, worden de betrokkene, zijn werkgever, de toezichthouder alsmede de direct toezichthouder
hiervan op de hoogte gesteld. Aan de betrokkene wordt geen akte van opsporingsbevoegdheid
verleend. In het geval deze al aan hem was verleend, vervalt de opsporingsbevoegdheid
met ingang van de dag na de datum waarop is vastgesteld dat de betrouwbaarheid voor
de uitvoering van opsporingsbevoegdheden niet meer aanwezig is (artikel 35, eerste
lid, onder b, van het BBO).