Regeling Participatiewet, IOAW en IOAZ

Geraadpleegd op 18-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2015.
Geldend van 01-01-2015 t/m 30-01-2015

Regeling van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, van 16 oktober 2003, nr. W&B/WWB/2003/78560, Directie Werk en Bijstand, houdende nadere regels terzake van enkele in de Wet werk en bijstand en het Besluit WWB geregelde onderwerpen (Regeling WWB)

§ 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Definities

In deze regeling wordt verstaan onder:

§ 2. Beeld van de uitvoering

Artikel 2. Verslag over de uitvoering en accountantsverklaring

[Vervallen per 01-01-2009]

Artikel 4. Beeld van de uitvoering

  • 1 Het beeld van de uitvoering, bedoeld in artikel 77, tweede lid, van de wet wordt uiterlijk op 28 februari van het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarop het beeld van de uitvoering betrekking heeft door de minister ontvangen.

  • 2 Het beeld van de uitvoering wordt ingediend onder gebruikmaking van een formulier dat door de minister elektronisch beschikbaar wordt gesteld.

  • 3 Indien het beeld van de uitvoering, bedoeld in het eerste lid, niet op de in het eerste lid genoemde datum is ontvangen, schort de minister de betaling van de uitkering, bedoeld in artikel 69, eerste lid, van de wet voor het lopende vergoedingsjaar op met ingang van de kalendermaand volgend op de kalendermaand waarop de ontvangsttermijn is verlopen, doch niet gedurende de periode waarover door de minister aan het college in geval van overmacht uitstel is verleend.

  • 4 De betaling van de uitkering wordt hervat op de vijftiende van de kalendermaand volgend op de kalendermaand waarin het beeld van de uitvoering, bedoeld in het eerste lid, is ontvangen door de minister.

  • 5 Het derde en vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing, indien het college in gebreke blijft om binnen een door de minister vastgestelde termijn aanvullende informatie te verstrekken noodzakelijk voor het financieel beheer van de wet.

§ 3. Uitkering en betaling

Artikel 5. Betaling

  • 1 Met uitzondering van de maand mei, wordt iedere maand op of omstreeks de vijftiende dag van die maand 8% van de voor het betreffende jaar vastgestelde uitkering, bedoeld in artikel 69, eerste lid, van de wet betaalbaar gesteld. In de maand mei wordt op of omstreeks de vijftiende dag 12% van de uitkeringen betaalbaar gesteld.

  • 3 Elk van de drie delen waaruit de meerjarige aanvullende uitkering bestaat, bedoeld in artikel 10c, tweede lid, van het Besluit WWB 2007, zoals dit artikel luidde op 31 december 2014 wordt betaalbaar gesteld voor 1 april van het tweede kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waar het desbetreffende deel op ziet.

  • 4 De incidentele aanvullende uitkering 2014 en de aanvullende uitkering 2015 worden betaalbaar gesteld voor 1 april 2016, respectievelijk 1 april 2017.

Artikel 5a. Opschorting betaling bij vaststelling ernstige tekortkomingen

  • 2 De betaling van de uitkering wordt hervat op of omstreeks de vijftiende dag van de kalendermaand nadat de periode van drie maanden is verstreken dan wel nadat de langere periode van opschorting, die de minister met toepassing van artikel 76, derde lid, van de wet heeft vastgesteld is verstreken.

Artikel 6. Gegevens verdeelmodel 15.000+ gemeenten

In de bijlage bij deze regeling zijn:

§ 5. Vrijlating uitkeringen en vergoedingen

Artikel 7. Vrijlating uitkeringen en vergoedingen

Niet tot de middelen, bedoeld in artikel 31 van de wet, worden gerekend:

Artikel 7a. Indexering

  • 2 Van de herziene bedragen, bedoeld in het eerste lid, en van de dag waarop de herziening plaatsvindt wordt door de minister mededeling gedaan in de Staatscourant.

§ 6. Vakantietoeslag

Artikel 8. Definities

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

Artikel 9. Reikwijdte

Deze paragraaf is van toepassing op de vaststelling van de aanspraak op vakantietoeslag over een inkomen ontvangen in het kalenderjaar 2015.

Artikel 10. In aanmerking te nemen vakantietoeslag

Indien over het inkomen van de belanghebbende aanspraak op vakantietoeslag bestaat neemt het college bij de vaststelling van de hoogte van de algemene bijstand mede op grond van de artikelen 11, 12, 13 of 14 berekende aanspraak op vakantietoeslag in aanmerking.

Artikel 11. Aanspraak op vakantietoeslag voor personen jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet met inkomen uit tegenwoordige arbeid

Indien de belanghebbende de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet nog niet heeft bereikt, het in aanmerking te nemen inkomen loon uit tegenwoordige arbeid betreft en voor de inhouding van loonheffing rekening is gehouden met de arbeidskorting en de algemene heffingskorting, wordt de aanspraak op vakantietoeslag vastgesteld aan de hand van de navolgende tabel, waarbij onder ‘ink’ het inkomen wordt verstaan.

bij een netto inkomen per maand

bedraagt de aanspraak op vakantietoeslag

gelijk aan of meer dan

en minder dan

0,00

490,05

 

8,00%

x ink

     

490,05

531,45

 

5,08%

x ink

     

531,45

639,34

 

7,76%

x ink

– €

14,25

 

639,34

1.341,41

 

5,99%

x ink

– €

2,96

 

1.341,41

     

5,48%

x ink

– €

2,70

 

Artikel 12. Aanspraak op vakantietoeslag voor personen jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet met inkomen uit vroegere arbeid

Indien de belanghebbende de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet nog niet heeft bereikt, het in aanmerking te nemen inkomen loon uit vroegere arbeid betreft en voor de inhouding van loonheffing rekening is gehouden met de algemene heffingskorting wordt de aanspraak op vakantietoeslag vastgesteld aan de hand van de navolgende tabel, waarbij onder ‘ink’ het inkomen wordt verstaan.

bij een netto inkomen per maand

bedraagt de aanspraak op vakantietoeslag

gelijk aan of meer dan

en minder dan

0,00

465,76

 

8,00%

x ink

     

465,76

502,97

 

5,08%

x ink

     

502,97

1.156,40

 

8,00%

x ink

– €

14,69

 

1.156,40

     

7,31%

x ink

– €

13,24

 

Artikel 13. Aanspraak op vakantietoeslag voor personen jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet voor wie geen rekening is gehouden met de algemene heffingskorting

Indien de belanghebbende de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet nog niet heeft bereikt en voor de inhouding van loonheffing geen rekening is gehouden met de algemene heffingskorting, wordt de aanspraak op vakantietoeslag vastgesteld aan de hand van de navolgende tabel, waarbij onder ‘ink’ het inkomen wordt verstaan.

bij een netto inkomen per maand

bedraagt de aanspraak op vakantietoeslag

gelijk aan of meer dan

en minder dan

0,00

972,81

 

7,99%

x ink

     

972,81

     

7,31%

x ink

     

Artikel 14. Aanspraak op vakantietoeslag voor personen die de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet hebben bereikt

  • 1 Indien de belanghebbende de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet heeft bereikt en het inkomen van de belanghebbende bestaat uit een gekort ouderdomspensioen en toeslag als bedoeld in artikel 13 van de Algemene Ouderdomswet bedraagt de daarbij behorende aanspraak op vakantietoeslag voor:

    a. alleenstaande

         

    6,38%

    x ink

       

    b. alleenstaande ouder, indien

             

    – het inkomen € 1.042,55 of meer bedraagt

    6,24%

    x ink

    – € 13,49

     

    – het inkomen lager is dan € 1.042,55

     

    6,24%

    x ink

       

    c. gehuwden, waarvan beide echtgenoten de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet hebben bereikt

    6,68%

    x ink

       

    d. gehuwden, waarvan een echtgenoot de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet heeft bereikt en de andere echtgenoot jonger is dan de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, indien

         

    – het inkomen € 865,13 of meer bedraagt

    6,68%

    x ink

    – € 12,06

     

    – het inkomen lager is dan € 865,13

     

    6,69%

    x ink

       
  • 2 Indien de belanghebbende, bedoeld in het eerste lid, naast het gekorte ouderdomspensioen en toeslag, bedoeld in het eerste lid, een ander inkomen heeft dat recht geeft op vakantietoeslag bedraagt de aanspraak op die vakantietoeslag 8% van dat andere inkomen.

§ 7. Toetsingscriteria aanvullende uitkering gemeente

Artikel 15. Incidentele aanvullende uitkering 2014

  • 1 Een verzoek tot een incidentele aanvullende uitkering wordt in de periode van 1 januari tot en met 31 juli van het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarop het verzoek betrekking heeft, door de toetsingscommissie ontvangen. Een verzoek, dat door de toetsingscommissie wordt ontvangen na 31 juli wordt niet behandeld, met dien verstande dat indien artikel 8b van de wet, onderscheidenlijk artikel 40 van de IOAW en artikel 40 van de IOAZ van toepassing is het verzoek niet in behandeling wordt genomen indien het wordt ontvangen na 31 augustus.

  • 2 Een verzoek tot een incidentele aanvullende uitkering wordt ingediend onder gebruikmaking van een formulier dat door de minister elektronisch beschikbaar wordt gesteld.

  • 3 Na afloop van de periode, bedoeld in het eerste lid, beslist de minister op het verzoek uiterlijk 31 december van het kalenderjaar waarin het verzoek tot een incidentele aanvullende uitkering is ontvangen.

  • 4 Een verzoek tot een incidentele aanvullende uitkering kan met betrekking tot een gemeente met meer dan 10.000 inwoners slechts voor inwilliging in aanmerking komen, indien naar het oordeel van de toetsingscommissie sprake is van:

  • 5 Van een uitzonderlijke situatie op de arbeidsmarkt is in ieder geval sprake, indien:

    • a. de instroom van de tekortgemeente in jaar [t] ten opzichte van de gemiddelde instroom van de tekortgemeente in de jaren [t-1], [t-2] en [t-3] hoger is dan de landelijke instroom in jaar [t] ten opzichte van de gemiddelde landelijke instroom in de jaren [t-1], [t-2] en [t-3], en

    • b. de uitstroom van de tekortgemeente in jaar [t] ten opzichte van de gemiddelde uitstroom van de tekortgemeente in de jaren [t-1], [t-2] en [t-3] lager is dan de landelijke uitstroom in jaar [t] ten opzichte van de gemiddelde landelijke uitstroom in de jaren [t-1], [t-2] en [t-3].

  • 6 Het vierde lid, onderdeel b, onder 2°, is niet van toepassing op gemeenten met 40.000 of minder inwoners.

  • 7 Het vierde lid, onderdeel b, onder 1°, is niet van toepassing, indien de onrechtmatige uitvoering in 2012 geheel of grotendeels verband houdt met de uitvoering van de op 1 januari 2012 in werking getreden en bij de Wet afschaffing huishoudinkomenstoets met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2012 weer aangepaste bepalingen van de wet, die betrekking hebben op het inkomen van een gezin.

  • 8 Indien naar het oordeel van de toetsingscommissie met betrekking tot een gemeente met maximaal 40.000 inwoners geen sprake is van een uitzonderlijke situatie op de arbeidsmarkt als bedoeld in het vierde lid, onderdeel a, kan de toetsingscommissie het gevoerde gemeentelijk beleid en de uitvoering daarvan bij de oordeelsvorming betrekken en indien dat beleid of de uitvoering daarvan daartoe aanleiding geeft, alsnog tot het oordeel komen dat het verzoek voor inwilliging in aanmerking kan komen, tenzij het gemeentelijk handhavings- en sanctiebeleid, dan wel de uitvoering daarvan naar het oordeel van de toetsingscommissie ontoereikend is.

  • 9 Met betrekking tot gemeenten met 10.000 of minder inwoners kan een verzoek tot een incidentele aanvullende uitkering voor inwilliging in aanmerking komen, indien naar het oordeel van de toetsingscommissie de overstijging, bedoeld in artikel in artikel 10, eerste lid, onderdeel b, van het Besluit Participatiewet, niet het gevolg is van een onrechtmatige uitvoering van de wet, de IOAW of de IOAZ.

Artikel 15a. Meerjarige aanvullende uitkering

  • 1 Een verzoek tot een meerjarige aanvullende uitkering wordt door de toetsingscommissie ontvangen in de periode van 1 januari tot en met 31 maart van het eerste kalenderjaar waarop het verzoek betrekking heeft.

  • 3 Een verzoek tot een meerjarige aanvullende uitkering wordt ingediend onder gebruikmaking van een formulier dat door de minister elektronisch beschikbaar wordt gesteld.

  • 4 Een verzoek dat door de toetsingscommissie wordt ontvangen na 31 maart wordt niet behandeld.

  • 5 De minister:

    • a. beslist uiterlijk 31 december van het kalenderjaar waarin het verzoek als bedoeld in het eerste lid is ingediend of dat verzoek wordt gehonoreerd en of de eigen bijdrage 2,5%, 5% of 7,5% bedraagt;

    • b. stelt, van een toegewezen verzoek, de hoogte van het uitkeringsdeel dat betrekking heeft op 2014 vast binnen zes weken na 15 juli 2015 of, indien een gemeente haar verantwoording over de uitvoering van de wet in 2014 op de wijze als bedoeld in artikel 17a van de Financiële verhoudingswet niet uiterlijk 15 juli 2015 bij Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft ingediend, binnen zes weken na indiening van de verantwoordingsinformatie.

Artikel 15aa. Aanvullende uitkering Participatiewet 2015

  • 1 Een verzoek tot een aanvullende uitkering wordt door de toetsingscommissie ontvangen in de periode van 1 januari tot en met 15 augustus 2016.

  • 3 Een verzoek tot een aanvullende uitkering wordt ingediend onder gebruikmaking van een formulier dat door de minister elektronisch beschikbaar wordt gesteld.

  • 4 Een verzoek dat door de toetsingscommissie wordt ontvangen na 15 augustus 2016 wordt niet in behandeling genomen.

  • 5 De toetsingscommissie adviseert de minister uiterlijk 31 oktober 2016 over de te nemen beslissing.

  • 6 De toetsingscommissie kan de minister voor 15 oktober 2016 verzoeken om een aantal adviezen later dan 31 oktober vast te stellen.

  • 7 Indien de minister aan een verzoek als bedoeld in het zesde lid voldoet, bepaalt hij daarbij het aantal adviezen dat later kan worden vastgesteld en de datum waarop deze adviezen uiterlijk door de minister worden ontvangen.

§ 7a. Verrekening IOAW en IOAZ

Artikel 15b. Regeling verrekening bestuurlijke boete bij recidive

  • 2 Voor zover de hoogte van de uitkering daartoe de ruimte biedt, is het vrijgelaten deel, bedoeld in het eerste lid, met inachtneming van het vierde en vijfde lid, gelijk aan de som van een naar een tijdseenheid te herleiden gedeelte voor:

    • a. zorgkosten: € 530 per kalenderjaar voor een alleenstaande en € 1031 per kalenderjaar voor een belanghebbende met een echtgenoot of geregistreerd partner met wie hij een gezamenlijke huishouding voert, en

    • b. kosten van kinderen: indien de belanghebbende ouder is en voor een kind voor wie aan die ouder op grond van artikel 18 van de Algemene Kinderbijslagwet kinderbijslag wordt betaald: 50 procent van het bedrag, bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Wet op het kindgebonden budget, dat gelet op het aantal kinderen van toepassing is.

  • 3 Van een gezamenlijke huishouding, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, is sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.

  • 4 Het bedrag van het vrijgelaten deel, bedoeld in het tweede lid, wordt in verband met woonkosten vermeerderd indien de belanghebbende huurder is van een woning met een kale huur van niet meer dan € 681 per maand of mede een huurwoning bewoont met zo’n huur.

  • 5 De vermeerdering, bedoeld in het vierde lid, bedraagt 50 procent van een naar tijdseenheid te herleiden bedrag gelijk aan het verschil tussen de kale huur per maand minus een basisbedrag van € 222 per maand.

  • 6 Onder kale huur als bedoel in het derde en vierde lid wordt verstaan de huurprijs die bij huur en verhuur is verschuldigd voor het enkele gebruik van een woning.

  • 7 De aanvraag, bedoeld in het eerste lid, wordt ingediend bij het college van burgemeester en wethouders dat het recht op uitkering heeft vastgesteld.

  • 8 Door het college van burgemeester en wethouders kunnen bewijsstukken worden verlangd die noodzakelijk zijn voor de vaststelling van het vrij te laten deel en die de belanghebbende bij de aanvraag dient te overleggen.

  • 9 Het op grond van het tweede, vierde en vijfde lid vastgestelde bedrag van de vrijlating wordt slechts op aanvraag herzien met ingang van de eerste betaling na de datum van aanvraag, in geval er sprake is van een wijziging van de persoonlijke omstandigheden die zouden hebben geleid tot een wijziging van de zorgkosten, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, de kosten van kinderen, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, of de woonkosten, bedoeld in het vierde lid.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst met uitzondering van de bijlagen, die met ingang van 23 oktober 2003 ter inzage worden gelegd in de bibliotheek van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid te ’s-Gravenhage.

Den Haag, 16 oktober 2003

De

Staatssecretaris

van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

M. Rutte

Bijlage Voorlopig verslag over de uitvoering Wet werk en bijstand 2006

[Vervallen per 01-01-2008]

Bijlage behorende bij artikel 6 van de Regeling WWB, IOAW en IOAZ

Voor de variabelen en kenmerken, bedoeld in de bijlage bij het Besluit Participatiewet, gelden de in de tabellen 1, 2 en 3 genoemde gewichten, peiljaren en peildata:

Tabel 1: gewichten

Variabelen verklaringsmodel

gewichten

Huishoudenskenmerken

 

Eenoudergezin met een vrouw aan het hoofd

0,9929893

Eenoudergezin met een man aan het hoofd

0,1954754

Paar zonder kinderen

– 1,855849

Paar met kinderen

– 0,912608

Aanwezigheid van een persoon in de leeftijd van 15-24 jaar

– 0,7454493

Aanwezigheid van een persoon in de leeftijd van 55-65 jaar

0,3685052

Wonend in een koopwoning

– 2,237492

Hebben van een niet-westerse achtergrond

0,7389134

Aanwezigheid van een persoon met als hoogst voltooide opleiding maximaal MBO-2

0,6825488

Aanwezigheid van een persoon met als hoogst voltooide opleiding minimaal HBO

– 0,3606156

Aanwezigheid van een persoon met een arbeidsbeperking

1,386715

Aanwezigheid van een persoon met een arbeidsongeschiktheidsuitkering

– 1,51222

   

Omgevingskenmerken

 

Gemiddelde WOZ-waarde (logaritmisch, buurt)

– 0,9823706

Matige leefbaarheid (buurt; score leefbaarheid ‘matig positief’ of lager)

0,1115834

Arbeidsmarktkansen voor hoogopgeleiden (met correcties voor grensoverschrijdende pendel)

– 5,157323

Aantal werkzame personen gedeeld door het aantal personen behorend tot de potentiële beroepsbevolking (COROP)

– 0,0336733

Constante

9,27598783115645

Tabel 2: coropgewichten

Coropnummer

Corop-gebied

Gewichten

1

Oost-Groningen

0,0287366

2

Delfzijl en omgeving

0,0041691

3

Overig Groningen

– 0,0020034

4

Noord-Friesland

0,0511672

5

Zuidwest-Friesland

0,0131981

6

Zuidoost-Friesland

0,0305847

7

Noord-Drenthe

– 0,0156851

8

Zuidoost-Drenthe

0,0341706

9

Zuidwest-Drenthe

– 0,0054661

10

Noord-Overijssel

0,0175785

11

Zuidwest-Overijssel

– 0,0103792

12

Twente

– 0,0059694

13

Veluwe

– 0,0013673

14

Achterhoek

0,0177850

15

Arnhem/Nijmegen

0,0144432

16

Zuidwest-Gelderland

0,0042343

17

Utrecht

0,0138466

18

Kop van Noord-Holland

– 0,0349887

19

Alkmaar en omgeving

0,0109207

20

IJmond

– 0,0309076

21

Agglomeratie Haarlem

– 0,0137986

22

Zaanstreek

– 0,0893619

23

Groot-Amsterdam

0,0064124

24

Het Gooi en Vechtstreek

0,0240646

25

Agglomeratie Leiden en Bollenstreek

– 0,0599105

26

Agglomeratie 's-Gravenhage

– 0,0206919

27

Delft en Westland

– 0,0143820

28

Oost-Zuid-Holland

– 0,0306929

29

Groot-Rijnmond

0,0203106

30

Zuidoost-Zuid-Holland

– 0,0276734

31

Zeeuwsch-Vlaanderen

0,0074094

32

Overig Zeeland

– 0,0058358

33

West-Noord-Brabant

0,0015704

34

Midden-Noord-Brabant

0,0491554

35

Noordoost-Noord-Brabant

0,0091813

36

Zuidoost-Noord-Brabant

0,1024445

37

Noord-Limburg

0,0164543

38

Midden-Limburg

0,0100414

39

Zuid-Limburg

– 0,0575708

40

Flevoland

0,0196012

Tabel 3: peiljaren en peildata

Kenmerken van gemeenten

Peiljaren

Peildata

Aantal huishoudens van 15–64 jaar

2014

1-1-2014

Totaal aantal huishoudens van 15–64 jaar, uitgesplitst naar alleenstaanden, eenoudergezinnen man, eenoudergezinnen vrouw, paren zonder kinderen en paren met kinderen

2014

1-1-2014

Aantal huishoudens van 15–64 jaar met een persoon in het huishouden van 15–64 jaar en van een niet-westerse herkomst

2014

1-1-2014

Aantal huishoudens van 15–64 jaar met een persoon in het huishouden in de leeftijd van 15–24 jaar

2014

1-1-2014

Aantal huishoudens van 15–64 jaar met een persoon in het huishouden in de leeftijd van 55–64 jaar

2014

1-1-2014

Percentage inwoners van 15–64 jaar met een arbeidsongeschiktheidsuitkering

2013

Ultimo 2013

Percentage inwoners van 15–64 jaar met een lage opleiding

2011–2013

Percentage inwoners van 15–64 jaar met een hoge opleiding

2011–2013

Percentage inwoners van 15–64 jaar met een arbeidsbeperking

2009–2013

Percentage koopwoningen

2012

1-1-2012

Percentage inwoners wonend in een buurt met een matige leefbaarheid

2012

Overige omgevingskenmerken

   

Gemiddelde WOZ-waarde (logaritmisch, buurt)

2012

1-1-2012 (waardepeildatum 1-1-2011)

Arbeidsmarktkansen voor hoogopgeleiden (met correcties voor grensoverschrijdende pendel) – gemeente

2012

Aantal werkzame personen gedeeld door het aantal personen behorend tot de potentiële beroepsbevolking (COROP) = Netto participatie op COROP-niveau

2013

COROP-indeling

2014

1-1-2014