Met ingang van 1 januari 2001 is in de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB)
het begrip extraterritoriale kosten geïntroduceerd (zie artikel 15a, eerste lid, onderdeel
k, van de Wet LB). Dit zijn de extra kosten die een werknemer in redelijkheid maakt
omdat hij tijdelijk buiten het land van herkomst verblijft voor het verrichten van
zijn werkzaamheden. Een inhoudingsplichtige kan de extraterritoriale kosten vrij vergoeden
als hij deze aannemelijk kan maken. Dit geldt op grond van artikel 17, tweede lid,
van de Wet LB, op overeenkomstige wijze voor verstrekkingen. Voor bepaalde in het
Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 (hierna: het UBLB) aangewezen groepen werknemers
kan de inhoudingsplichtige gebruik maken van de zogenoemde 30%-regeling voor extraterritoriale
werknemers, die is opgenomen in artikel 9 van het UBLB (hierna: de bewijsregel). De
voorwaarden en criteria voor de toepassing van de bewijsregel zijn opgenomen in hoofdstuk
3 van het UBLB.
Voor de toepassing van de regeling voor extraterritoriale kosten is van belang welke
kosten tot de extraterritoriale kosten behoren, welke kosten onder de algemene regeling
voor vrije vergoedingen en verstrekkingen vallen en welke uitgavenposten de inhoudingsplichtige
in het geheel niet vrij kan vergoeden of verstrekken. Aan de hand van dit onderscheid
is een vergoeding aan te merken als een extraterritoriale vergoeding, als een andere
vrije vergoeding of als loon. Dit is niet alleen van belang als de inhoudingsplichtige
de werkelijke extraterritoriale kosten wil vergoeden, in het geval dat de bewijsregel
niet geldt of omdat hij geen gebruik wil maken van de bewijsregel. Het onderscheid
is ook van belang als de inhoudingsplichtige wél van de bewijsregel gebruik maakt.
Immers, als de inhoudingsplichtige de bewijsregel toepast kan hij niet daarnaast nog
extraterritoriale kosten vrij vergoeden. Wél kan hij naast een vrije vergoeding op
basis van de bewijsregel de kosten die onder de algemene regeling voor vrije vergoedingen
en verstrekkingen vallen vrij vergoeden of verstrekken. Voor de laatstgenoemde kosten
zijn uiteraard de desbetreffende normeringen en beperkingen van artikel 15a en 15b
van de Wet LB van toepassing.
In de Memorie van Toelichting bij de wijziging van de Wet LB met ingang van 1 januari
2001 (Kamerstukken II 2000/01, 27 466, nr. 3, blz. 82–83), is van diverse kosten aangegeven
of sprake is van extraterritoriale kosten. Uit de praktijk hebben mij diverse vragen
bereikt over kosten die aan extraterritoriale werknemers plegen te worden vergoed.
In dit besluit geef ik voor de in de praktijk meest voorkomende vergoedingen en verstrekkingen
aan in hoeverre naar mijn oordeel sprake is van extraterritoriale kosten.
De voorzitter Raad van Bestuur Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV)
heeft mij meegedeeld dat de inhoud van dit besluit ook van toepassing is voor de premieheffing
werknemersverzekeringen.