Regeling herverkaveling

Geraadpleegd op 25-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 20-02-2005.
Geldend van 20-02-2005 t/m 09-03-2005

Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 22 juni 2004, nr. TRCJZ/2004/3819, houdende regels over herverkaveling (Regeling herverkaveling)

Hoofdstuk 1. Definities

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

Hoofdstuk 2. Het stelsel van classificatie

Artikel 2

  • 1 De agrarische waarde, bedoeld in artikel 162, tweede lid, onderdeel c, van de wet, wordt bepaald op basis van het natuurlijk voortbrengend vermogen van de grond volgens de volgende criteria:

    • a. aard, dikte en structuur van de bovengrond;

    • b. aard en structuur van de ondergrond;

    • c. eventuele andere factoren, die het natuurlijk voortbrengend vermogen van de grond bepalen.

  • 2 De agrarische waarde wordt per klasse bepaald in punten of geld.

Artikel 4

De toestand van de grond wordt bij de eerste en de tweede schatting in kwaliteitsklassen vastgelegd aan de hand van een of meer van de volgende objectieve factoren:

  • a. de ontsluiting van huiskavels, bedrijfskavels of veldkavels, en

  • b. de waterhuishoudkundige toestand van kavels.

Artikel 5

De toestand van de grond wordt bij de tweede schatting vastgelegd aan de hand van een of meer van de volgende subjectieve factoren:

  • a. de kavelconcentratie;

  • b. de afstand van de veldkavels tot de bedrijfskavel;

  • c. het aantal kavels per bedrijf;

  • d. de grootte van de kavels, en

  • e. de vorm van de kavels.

Artikel 6

De minister stelt per blok nadere regels vast voor het stelsel van classificatie overeenkomstig het model dat is opgenomen als bijlage 1 bij deze regeling. Deze nadere regels per blok worden als bijlage bij deze regeling opgenomen.

Hoofdstuk 3. Plan van toedeling

Paragraaf 1. Uitruilbaarheid

Artikel 8

Gronden die ingevolge een vastgesteld bestemmingsplan of een ontwerpbestemmingsplan een bestemming hebben of krijgen die overeenkomt met de functie van landbouw, natuur, bos of landschap zijn uitruilbaar, voor zover artikel 10 van de wet niet anders bepaalt.

Artikel 9

Gronden waarop zich een weg met een openbaar karakter bevindt, die op grond van het landinrichtingsplan het openbare karakter verliest, zijn uitruilbaar.

Artikel 10

Wanneer de openbare functie van een waterloop volgens het landinrichtingsplan vervalt, zijn de gronden waarop deze waterloop zich bevindt uitruilbaar.

Artikel 11

  • 2 De gronden, bedoeld in het eerste lid, worden geruild met inachtneming van de volgende rangorde:

    • a. ruil met landbouwgronden die door bureau beheer landbouwgronden zijn verworven ten behoeve van de veiligstelling, aanleg of ontwikkeling van bos of natuurterreinen;

    • b. ruil met overige landbouwgronden.

Artikel 12

  • 2 De gronden, bedoeld in het eerste lid, worden geruild met inachtneming van de volgende rangorde:

    • a. ruil met landbouwgronden waarvoor een eigenaar of pachter bereid is een aanvraag in te dienen voor subsidieverlening ingevolge de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer;

    • b. ruil met overige landbouwgronden.

Artikel 13

  • 2 In afwijking van het eerste lid zijn gronden waarvoor een eigenaar een overeenkomst tot ontwikkeling of instandhouding van bos of natuur is aangegaan met een verplichting als bedoeld in artikel 252 van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek ten behoeve van de Staat der Nederlanden of bureau beheer landbouwgronden niet uitruilbaar met gronden, ten aanzien waarvan niet een dergelijke overeenkomst is afgesloten, tenzij deze meerbedoelde gronden in eigendom zijn van de Staat der Nederlanden, bureau beheer landbouwgronden of particuliere terreinbeherende natuurbeschermingsorganisaties.

  • 3 De gronden, bedoeld in het eerste lid, worden geruild met inachtneming van de volgende rangorde:

    • a. ruil met landbouwgronden die door bureau beheer landbouwgronden zijn verworven ten behoeve van de veiligstelling, aanleg of ontwikkeling van bos of natuurterreinen;

    • b. ruil met landbouwgronden die door particuliere terreinbeherende natuurbeschermingsorganisaties zijn verworven ten behoeve van de veiligstelling, aanleg of ontwikkeling van bos of natuurterreinen;

    • c. ruil met landbouwgronden waarvoor een eigenaar een overeenkomst tot ontwikkeling of instandhouding van bos of natuur is aangegaan met een verplichting als bedoeld in artikel 252 van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek ten behoeve van de Staat der Nederlanden of bureau beheer landbouwgronden.

Artikel 14

  • 2 Gronden die deel uitmaken van een geval van verontreiniging als bedoeld in artikel 1 van de Wet bodembescherming zijn niet uitruilbaar, indien de LAC-signaalwaarden worden overschreden.

  • 4 Indien het bevoegd gezag in de zin van de Wet bodembescherming een beslissing heeft genomen als bedoeld in het derde lid, onderdeel b, kan de landinrichtingscommissie besluiten de gronden niet te ruilen, indien de gronden als gevolg van het geval van verontreiniging, bedoeld in artikel 1 van de Wet bodembescherming, niet voldoen voor een redelijkerwijs vast te stellen gebruiksbestemming.

Artikel 15

Niet uitruilbaar zijn:

  • a. gronden met een uitzonderlijk slechte cultuurtoestand, gronden met een zeer ongelijke vlakligging, natuurterreinen, die niet als cultuurgrond in gebruik zijn, en te diep ontgronde percelen;

  • b. gronden waarop zich sport- of recreatieterreinen bevinden;

  • c. gronden waarop zich spoorwegen bevinden;

  • d. gronden met een houtopstand die groter is dan 10 are of waarvoor een herbeplantingsplicht als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Boswet geldt;

  • e. boomgaarden en andere gronden met meerjarige gewassen.

Paragraaf 2. Wijze van toedeling

Artikel 16

  • 1 De toedeling van kavels vindt zodanig plaats dat een doelmatig gebruik wordt bevorderd.

  • 2 De toedeling van kavels geschiedt met inachtneming van de volgende rangorde:

    • a. toedeling gericht op een zo groot mogelijke concentratie van kavels bij de bedrijfskavel;

    • b. toedeling gericht op een zo groot mogelijke concentratie van kavels bij de huiskavel;

    • c. toedeling gericht op een zo gering mogelijke afstand tussen de bedrijfsgebouwen en de kavels;

    • d. toedeling gericht op een zo gering mogelijke afstand tussen het woonhuis en de kavels.

Artikel 17

De samenvoeging van kavels die ten dienste staan van één gebruiker vindt niet plaats, indien dit leidt tot een mate van versnippering van het eigendom van grond, die in redelijkheid niet van de betrokken eigenaar kan worden gevergd.

Artikel 18

De grens van een huis- of bedrijfskavel kan bij toedeling slechts na overeenstemming met de eigenaar en na overleg met de gebruikers worden aangepast, tenzij:

  • a. het gebouw op die kavel niet meer in gebruik is of zich niet in de nabijheid van de kavelgrens bevindt, of

  • b. het begrenzingenplan hiertoe noodzaakt.

Artikel 19

  • 2 De landinrichtingscommissie handhaaft of vestigt erfdienstbaarheden indien niet door herverkaveling of uitvoering van werken aan de behoefte waarin deze rechten voorzien is tegemoet gekomen.

Paragraaf 3. Overige bepalingen

Artikel 20

De gemiddelde schattingswaarde per hectare van aan een eigenaar of pachter toe te delen grond wijkt maximaal twee schattingsklassen af van de gemiddelde schattingswaarde per hectare van de door die eigenaar of pachter ingebrachte grond.

Artikel 21

Van de artikelen 8 tot en met 20 kan worden afgeweken indien dit een doelmatige herverkaveling of realisatie van de doeleinden van het landinrichtingsplan bevordert en de minister hiermee instemt.

Hoofdstuk 4. De tweede schatting en de lijst der geldelijke regelingen

Artikel 22

De minister stelt, gehoord de landinrichtingscommissie, de waardering van de objectieve en subjectieve factoren vast ten einde de kosten, bedoeld in artikel 223, eerste lid, van de wet, te berekenen.

Artikel 23

  • 1 Bij de lijst der geldelijke regelingen kunnen verrekenposten worden opgenomen tussen hetzij de bij het plan van toedeling betrokken eigenaren onderling hetzij de gezamenlijkheid van eigenaren en de individuele eigenaar, die betrokken is bij het plan van toedeling.

  • 2 De verrekenposten, bedoeld in het eerste lid, kunnen betreffen:

  • 3 De waarde van gebouwen, werken, beplantingen en houtopstanden wordt niet dan bij de tweede schatting bepaald en slechts voor zover voornoemde objecten door het plan van toedeling van eigenaar veranderen en hierover geen regeling is getroffen tussen de oude en de nieuwe eigenaar.

Artikel 24

De minister stelt, gehoord de landinrichtingscommissie, de hoogte van de verrekenposten vast op basis van de waarde in het maatschappelijk verkeer.

Artikel 25

De minister stelt per blok nadere regels vast voor de tweede schatting overeenkomstig het model dat is opgenomen als bijlage 2 bij deze regeling. Deze nadere regels per blok worden als bijlage bij deze regeling opgenomen.

Hoofdstuk 5. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 27

De minister kan voor een blok nadere regels vaststellen in afwijking van artikel 25, ingeval de Centrale Landinrichtingscommissie, bedoeld in artikel 7 van de wet zoals die luidde onmiddellijk voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Wet van 22 april 2004 tot wijziging van de Landinrichtingswet en enige andere inrichtingswetten (positie van de Centrale Landinrichtingscommissie; Stb. 223), vóór 11 februari 2003 een stelsel van classificatie heeft vastgesteld dat voor het desbetreffende blok voorziet in een andere waardering van de objectieve en subjectieve factoren dan die overeenkomstig het model dat is opgenomen in bijlage 2 bij deze regeling.

Artikel 28

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De

Minister

van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

C.P. Veerman

Bijlage 1

Model ten behoeve van de vaststelling van nadere regels per blok betreffende het stelsel van classificatie

A. (De in het blok aanwezige onroerende zaken)

In het blok worden aangetroffen1:

  • a. cultuurgronden in gebruik als bouwland, grasland, tuingrond, boomgaard en boomkwekerij;

  • b. erven en tuinen;

  • c. bosgronden, houtwallen, woeste gronden en onland;

  • d. wegen;

  • e. waterlopen, sloten en plassen;

  • f. dijken en kaden;

  • g. spoorwegen;

  • h. sport- en recreatieterreinen;

  • i. gebouwen, werken en beplantingen;

  • j. overige, namelijk ..........

B. (De in het blok voorkomende gronden)

In het blok worden de volgende gronden aangetroffen:2

C. (De indeling van de te schatten gronden in klassen met vermelding van de bij elke klasse behorende agrarische waarde)

Rekening houdend met het bepaalde in artikel 2 van de regeling worden de gronden als volgt geschat:

  • a. cultuurgronden in klassen van ........ tot en met ........ per ha, met intervallen van ........, zonder rekening te houden met de cultuurtoestand;

  • b. erven en tuinen als aangrenzende grond;

  • c. bosgronden, houtwallen, woeste gronden en onland in klassen van ........ tot en met ........ per ha met intervallen van ........, met uitzondering van houtwallen smaller dan ........ meter, welke worden geschat als aangrenzende grond;

  • d. wegen, wanneer zij openbaar zijn of kennelijk als zodanig worden gebruikt, op ........ per ha. De overige wegen worden als cultuurgrond of onland geschat;

  • e. waterlopen in beheer en onderhoud bij openbare lichamen alsmede plassen op ........ per ha;

  • f. particuliere sloten

    • met een geringere bovenbreedte dan ........ meter als aangrenzende grond,

    • breder dan ........ meter voor de gehele breedte op ........ per hectare;

  • g. dijken en kaden in klassen van ........ tot en met ........ per ha met intervallen van ........ per ha;

  • h. spoorwegen en de daartoe behorende gronden op ........ per ha, als cultuurgrond of onland, afhankelijk van het gebruik;

  • i. sport- en recreatieterreinen als aangrenzende grond of in de klasse ........ per ha, afhankelijk van de plaatselijke situatie;

  • j. overige, namelijk ..........

D. (Objectieve factoren)

De objectieve factoren, bedoeld in artikel 4 van de regeling, worden als volgt gewaardeerd3:

  • a. De afstand van de kavels tot de dichtstbijzijnde openbare verharde weg in ........ klassen van respectievelijk ........, ........, en ........;

  • b. De afstand van gebouwen tot de dichtstbijzijnde openbare verharde weg in ........ klassen van respectievelijk ........, ........, en ........;

  • c. De waterhuishoudkundige toestand van de kavels in ........ klassen van respectievelijk ........, ........, en ........

Bijlage 1a. , behorende bij artikel 6 van de Regeling herverkaveling

Nadere regels per blok betreffende het stelsel van classificatie voor de herinrichting ‘Schoonebeek’

A. (De in het blok aanwezige onroerende zaken)

In het blok worden aangetroffen:

  • a. cultuurgronden in gebruik als grasland, bouwland, tuingrond en boomkwekerij;

  • b. erven en tuinen;

  • c. bosgronden, houtwallen, woeste gronden en onland;

  • d. wegen;

  • e.  waterlopen, sloten en plassen;

  • f. dijken en kaden;

  • g. spoorwegen;

  • h. sport- en recreatieterreinen;

  • i. gebouwen, werken en beplantingen;

  • j. overige, namelijk Gasunie-/NAM locaties en NAM wegen en industrieterreinen.

B. (De in het blok voorkomende gronden)

In het blok worden de volgende gronden aangetroffen:

  • a. veengronden;

  • b. moerige gronden;

  • c. zandgronden.

C. (De indeling van de te schatten gronden in klassen met vermelding van de bij elke klasse behorende agrarische waarde)

Rekening houdend met het bepaalde in artikel 2 van de regeling worden de gronden als volgt geschat:

  • a. cultuurgronden in klassen van € 16.000,– tot en met € 24.000,– per ha, met intervallen van € 1.000,–, zonder rekening te houden met de cultuurtoestand;

  • b. erven en tuinen als aangrenzende grond;

  • c. bosgronden, houtwallen, woeste gronden en onland op € 7.000,– per ha, met uitzondering van houtwallen smaller dan 5 meter, welke worden geschat als aangrenzende grond;

  • d. wegen, wanneer zij openbaar zijn of kennelijk als zodanig worden gebruikt, op € 0,– per ha. De overige wegen worden als aanliggende grond geschat.

  • e. waterlopen in beheer en onderhoud bij openbare lichamen alsmede plassen op € 0,– per ha;

  • f. particuliere sloten;

    • met een geringere bovenbreedte dan 6 meter als aangrenzende grond,

    • breder dan 6 meter voor de gehele breedte op € 0,– per hectare;

  • g. dijken en kaden worden als aangrenzende grond geschat;

  • h. spoorwegen en de daartoe behorende gronden op € 0,– per ha, als cultuurgrond of onland, afhankelijk van het gebruik;

  • i. sport- en recreatieterreinen als aangrenzende grond;

  • j. Gasunie-/NAM locaties en NAM wegen en industrieterreinen als aangrenzende grond.

D. (Objectieve factoren)

De objectieve factoren, bedoeld in artikel 4 van de regeling, worden als volgt gewaardeerd:

  • a. De afstand van de kavels tot de dichtstbijzijnde openbare verharde weg in 3 klassen van respectievelijk goed, matig en slecht;

  • b. De afstand van gebouwen tot de dichtstbijzijnde openbare verharde weg in 3 klassen van respectievelijk goed, matig en slecht;

  • c. De waterhuishoudkundige toestand van de kavels in 3 klassen van respectievelijk goed, matig en slecht.

Bijlage 1b. , behorende bij artikel 6 van de Regeling herverkaveling

Nadere regels per blok betreffende het stelsel van classificatie voor de ruilverkaveling Zuidwolde-Noord/Beneden Egge, blok West

A. (De in het blok aanwezige onroerende zaken)

In het blok worden aangetroffen:

  • a. cultuurgronden in gebruik als grasland, bouwland, tuingrond, boomgaard en boomkwekerij;

  • b. erven en tuinen;

  • c. bosgronden, houtwallen, woeste gronden en onland;

  • d. wegen;

  • e. waterlopen, sloten en plassen;

  • f. dijken en kaden;

  • g. sport- en recreatieterreinen;

  • h. gebouwen, werken en beplantingen;

  • i. overige, namelijk Gasunie- en NAM-locaties en NAM-wegen.

B. (De in het blok voorkomende gronden)

In het blok worden de volgende gronden aangetroffen:

  • a. zandgronden: beslaan ongeveer 65% van de aanwezige cultuurgronden. Zandgronden zijn minerale gronden die tussen 0 en 80 cm beneden maaiveld voor meer dan de helft van hun dikte uit zand bestaan. Ze bevatten geen moerige bovengrond of tussenlaag.

  • b. moerige gronden: beslaan ongeveer 25% van de aanwezige cultuurgronden. Moerige gronden zijn gronden met een moerige (venige) bovengrond of een moerige tussenlaag die binnen 40 cm beneden maaiveld begint en 10 tot 40 cm dik is.

  • c. veengronden: beslaan ongeveer 10% van de aanwezige cultuurgronden. Veengronden zijn gronden die tussen 0 en 80 cm beneden maaiveld voor meer dan de helft van hun dikte uit moerig materiaal bestaan.

  • d. oude kleigronden (keileemgronden): beslaan nog geen 1% van de aanwezige cultuurgronden. Deze keileemgronden zijn nog voor het Holoceen ontstaan. Keileemgronden zijn gronden die tussen 0 en 80 cm beneden maaiveld voor meer dan de helft van hun dikte uit keileem bestaan.

C. (De indeling van de te schatten gronden in klassen met vermelding van de bij elke klasse behorende agrarische waarde)

Rekening houdend met het bepaalde in artikel 2van de regeling worden de gronden als volgt geschat:

  • a. cultuurgronden in klassen van € 13.000,– tot en met € 21.000,– per ha, met intervallen van € 1.000,–, zonder rekening te houden met de cultuurtoestand;

  • b. erven en tuinen als aangrenzende grond;

  • c. bosgronden, houtwallen, woeste gronden en onland op € 3.000,– per ha, met uitzondering van houtwallen smaller dan 1,5 meter, welke worden geschat als aangrenzende grond;

  • d. wegen, wanneer zij openbaar zijn of kennelijk als zodanig worden gebruikt, op € 0,– per ha. De overige wegen worden als cultuurgrond of onland geschat.

  • e. waterlopen in beheer en onderhoud bij openbare lichamen alsmede plassen op € 0,– per ha;

  • f.  particuliere sloten

    • met een geringere bovenbreedte dan 12,0 meter als aangrenzende grond

    • breder dan 12,0 meter voor de gehele breedte op € 0,– per hectare;

  • g. dijken en kaden als cultuurgrond of onland;

  • h. sport- en recreatieterreinen als aangrenzende grond;

  • i. overige, namelijk Gasunie- en NAM-locaties en NAM-wegen op € 0,– per hectare.

D. (Objectieve factoren)

De objectieve factoren, bedoeld in artikel 4 van de regeling, worden als volgt gewaardeerd:

  • a. De afstand van de kavels tot de dichtstbijzijnde openbare verharde weg in 3 klassen van respectievelijk goed, matig en slecht;

  • b. De afstand van gebouwen tot de dichtstbijzijnde openbare verharde weg in 3 klassen van respectievelijk goed, matig en slecht;

  • c. De waterhuishoudkundige toestand van de kavels in 3 klassen van respectievelijk goed, matig en slecht.

Bijlage 1c. , behorende bij artikel 6 van de Regeling herverkaveling

Nadere regels per blok betreffende het stelsel van classificatie voor de ruilverkaveling Zuidwolde-Noord/Beneden Egge, blok Oost

A. (De in het blok aanwezige onroerende zaken)

In het blok worden aangetroffen:

  • a. cultuurgronden in gebruik als grasland, bouwland, tuingrond, boomgaard en boomkwekerij;

  • b. erven en tuinen;

  • c. bosgronden, houtwallen, woeste gronden en onland;

  • d. wegen;

  • e. waterlopen, sloten en plassen;

  • f. dijken en kaden;

  • g. sport- en recreatieterreinen;

  • h. gebouwen, werken en beplantingen;

  • i. overige, namelijk Gasunie- en NAM-locaties en NAM-wegen.

B. (De in het blok voorkomende gronden)

In het blok worden de volgende gronden aangetroffen:

  • a. zandgronden: beslaan ongeveer 65% van de aanwezige cultuurgronden. Zandgronden zijn minerale gronden die tussen 0 en 80 cm beneden maaiveld voor meer dan de helft van hun dikte uit zand bestaan. Ze bevatten geen moerige bovengrond of tussenlaag.

  • b. moerige gronden: beslaan ongeveer 25% van de aanwezige cultuurgronden. Moerige gronden zijn gronden met een moerige (venige) bovengrond of een moerige tussenlaag die binnen 40 cm beneden maaiveld begint en 10 tot 40 cm dik is.

  • c. veengronden: beslaan ongeveer 10% van de aanwezige cultuurgronden. Veengronden zijn gronden die tussen 0 en 80 cm beneden maaiveld voor meer dan de helft van hun dikte uit moerig materiaal bestaan.

  • d. oude kleigronden (keileemgronden): beslaan nog geen 1% van de aanwezige cultuurgronden. Deze keileemgronden zijn nog voor het Holoceen ontstaan. Keileemgronden zijn gronden die tussen 0 en 80 cm beneden maaiveld voor meer dan de helft van hun dikte uit keileem bestaan.

C. (De indeling van de te schatten gronden in klassen met vermelding van de bij elke klasse behorende agrarische waarde)

Rekening houdend met het bepaalde in artikel 2 van de regeling worden de gronden als volgt geschat:

  • a. cultuurgronden in klassen van € 13.000,– tot € 21.000,– per ha, met intervallen van € 1.000,–, zonder rekening te houden met de cultuurtoestand;

  • b. erven en tuinen als aangrenzende grond;

  • c. bosgronden, houtwallen, woeste gronden en onland op € 3.000,– per ha, met uitzondering van houtwallen smaller dan 1,5 meter, welke worden geschat als aangrenzende grond;

  • d. wegen, wanneer zij openbaar zijn of kennelijk als zodanig worden gebruikt, op € 0,– per ha. De overige wegen worden als cultuurgrond of onland geschat.

  • e. waterlopen in beheer en onderhoud bij openbare lichamen alsmede plassen op € 0,– per ha;

  • f. particuliere sloten

    • met een geringere bovenbreedte dan 12,0 meter als aangrenzende grond,

    • breder dan 12,0 meter voor de gehele breedte op € 0,– per hectare;

  • g. dijken en kaden als cultuurgrond of onland;

  • h. sport- en recreatieterreinen als aangrenzende grond;

  • i. overige, namelijk Gasunie- en NAM-locaties en NAM-wegen op € 0,– per hectare.

D. (Objectieve factoren)

De objectieve factoren, bedoeld in artikel 4 van de regeling, worden als volgt gewaardeerd:

  • a. De afstand van de kavels tot de dichtstbijzijnde openbare verharde weg in 3 klassen van respectievelijk goed, matig en slecht;

  • b. De afstand van gebouwen tot de dichtstbijzijnde openbare verharde weg in 3 klassen van respectievelijk goed, matig en slecht;

  • c. De waterhuishoudkundige toestand van de kavels in 3 klassen van respectievelijk goed, matig en slecht.

Bijlage 1d. , behorende bij artikel 6 van de Regeling herverkaveling

Nadere regels per blok betreffende het stelsel van classificatie als bedoeld in artikel 162 van de Landinrichtingswet voor de herinrichting Lemsterpolders

A. (De in het blok aanwezige onroerende zaken)

In het blok worden aangetroffen:

  • a. cultuurgronden in gebruik als bouwland en grasland;

  • b. erven en tuinen;

  • c. bosgronden, rietlanden en onland;

  • d. wegen;

  • e. waterlopen, sloten en plassen;

  • f. dijken en kaden;

  • g. begraafplaatsen;

  • h. gebouwen, werken en beplantingen.

B. (De in het blok voorkomende gronden)

In het blok worden de volgende gronden aangetroffen:

De bodemopbouw in het herinrichtingsgebied bestaat volgens de Bodemkaart van Nederland (1 : 50.000) uit veengronden. De zandondergrond zit in dit gebied dieper dan 120 centimeter.

Het grootste deel van de cultuurgronden bestaat uit Koopveengronden. Dit zijn veengronden met een veraarde bovengrond. Deze gronden zijn in het verleden vergraven en bestaan afwisselend uit veenmos- of zeggeveen.

Oostelijk van de polderdijk ligt een ca. 40 meter brede strook met Weideveengronden. Dit zijn veengronden met een kleidek, waarin zich een minerale eerdlaag bevindt. Onder het kleidek begint op maximaal 40 cm. diepte de veenondergrond, die uit veenmosveen bestaat.

Ten westen van de polderdijk liggen Waardveengronden, die een kleidek zonder minerale eerdlaag bezitten. Ook hier bestaat de ondergrond uit veenmosveen.

Op een tweetal plaatsen wordt op de bodemkaart aangegeven dat er sprake is van aangemaakte petgaten. Dit wordt aangeduid met de bodemcode AAP.

C. (De indeling van de te schatten gronden in klassen met vermelding van de bij elke klasse behorende agrarische waarde)

Rekening houdend met het bepaalde in artikel 2 van de regeling worden de gronden als volgt geschat:

  • a. cultuurgronden in 2 klassen van € 14.000,– en € 15.000,– per ha, zonder rekening te houden met de cultuurtoestand;

  • b. erven en tuinen als aangrenzende grond;

  • c. bosgronden, rietland en onland in 2 klassen van € 3.000,– en € 6.000,– per ha;

  • d. wegen: wanneer zij openbaar zijn of kennelijk als zodanig worden gebruikt, op € 0,– of € 3.000,– per hectare. De overige wegen worden als onland of als cultuurgrond geschat;

  • e. waterlopen in beheer en onderhoud bij openbare lichamen alsmede plassen op € 0,– per ha; particuliere sloten als aangrenzende grond;

  • f. dijken en kaden in 4 klassen van € 3.000,– tot en met € 6.000,– per ha met intervallen van € 1.000,– per ha;

  • g. begraafplaatsen als aangrenzende grond.

D. (Objectieve factoren)

De objectieve factoren, bedoeld in artikel 4 van de regeling, worden als volgt gewaardeerd:

  • a. De afstand van gebouwen tot de dichtstbijzijnde openbare verharde weg in 3 klassen van respectievelijk goed, matig en slecht;

  • b. De waterhuishoudkundige toestand van de kavels in 3 klassen van respectievelijk goed, matig en slecht.

Bijlage 1e. , behorende bij artikel 6 van de Regeling herverkaveling

Nadere regels per blok betreffende het stelsel van classificatie voor de ruilverkaveling ‘Odoorn’

A. (De in het blok aanwezige onroerende zaken)

In het blok worden aangetroffen:

  • a. cultuurgronden in gebruik als bouwland, grasland, tuingrond, boomgaard en boomkwekerij;

  • b. erven en tuinen;

  • c. bosgronden, houtwallen, woeste gronden en onland;

  • d. wegen;

  • e. waterlopen, sloten en plassen;

  • f. dijken en kaden;

  • g. spoorwegen;

  • h. sport- en recreatieterreinen;

  • i. gebouwen, werken en beplantingen;

  • j. overige, namelijk NAM-locaties.

B. (De in het blok voorkomende gronden)

In het blok worden de volgende gronden aangetroffen:

  • a. zandgronden: beslaan ongeveer 67% van de aanwezige cultuurgronden. Zandgronden zijn minerale gronden die tussen 0 en 80 cm beneden maaiveld voor meer dan de helft van hun dikte uit zand bestaan. Ze bevatten geen moerige bovengrond of tussenlaag.

  • b. moerige gronden: beslaan ongeveer 8% van de aanwezige cultuurgronden. Moerige gronden zijn gronden met een moerige (venige) bovengrond of een moerige tussenlaag die binnen 40 cm beneden maaiveld begint en 10 tot 40 cm dik is.

  • c. veengronden: beslaan ongeveer 14% van de aanwezige cultuurgronden. Veengronden zijn gronden die tussen 0 en 80 cm beneden maaiveld voor meer dan de helft van hun dikte uit moerig materiaal bestaan.

  • d. oude kleigronden (keileemgronden). Beslaan bijna ca. 3,5% van de aanwezige cultuurgronden. Keileemgronden zijn gronden die tussen 0 en 80 cm beneden maaiveld voor meer dan de helft van hun dikte uit keileem bestaan.

C. (De indeling van de te schatten gronden in klassen met vermelding van de bij elke klasse behorende agrarische waarde)

Rekening houdend met het bepaalde in artikel 2 van de regeling worden de gronden als volgt geschat:

  • a. cultuurgronden in klassen van € 11.000,– tot en met € 22.000,– per ha, met intervallen van € 1.000,–, zonder rekening te houden met de cultuurtoestand;

  • b. erven en tuinen als aangrenzende grond;

  • c. bosgronden, houtwallen, woeste gronden en onland op € 3.000,– per ha met uitzondering van houtwallen smaller dan 3 meter, welke worden geschat als aangrenzende grond;

  • d. wegen, wanneer zij openbaar zijn of kennelijk als zodanig worden gebruikt op € 0,– per ha. De overige wegen worden als cultuurgrond of onland geschat;

  • e. waterlopen in beheer en onderhoud bij openbare lichamen alsmede plassen op € 0,– per ha;

  • f. particuliere sloten

    • met een geringere bovenbreedte dan 5 meter als aangrenzende grond,

    • breder dan 5 meter voor de gehele breedte op € 0,– per ha;

  • g. dijken en kaden als cultuurgrond of onland;

  • h. spoorwegen en de daartoe behorende gronden op € 0,– per ha, als cultuurgrond of onland, afhankelijk van het gebruik;

  • i. sport- en recreatieterreinen als aangrenzende grond;

  • j. Overige, namelijk NAM-locaties € 0,– per hectare.

D. (Objectieve factoren)

De objectieve factoren, bedoeld in artikel 4 van de regeling, worden als volgt gewaardeerd:

  • a. De afstand van de kavels tot de dichtstbijzijnde openbare verharde weg in 3 klassen van respectievelijk goed, matig en slecht;

  • b. De afstand van gebouwen tot de dichtstbijzijnde openbare verharde weg in 3 klassen van respectievelijk goed, matig en slecht;

  • c. De waterhuishoudkundige toestand van de kavels in 3 klassen van respectievelijk goed, matig en slecht.

Bijlage 2

Model ten behoeve van de vaststelling van nadere regels per blok betreffende de tweede schatting

A. (Objectieve en subjectieve factoren)

De objectieve en subjectieve factoren, bedoeld in de artikelen 4 en 5 van de regeling, worden als volgt in punten4 (of in geldbedragen) gewaardeerd:

  • a. De afstand van de kavels tot de dichtstbijzijnde openbare verharde weg in ........ klassen van respectievelijk ........, ........, en ........ punten (of geldbedrag) per hectare;

  • b. De afstand van gebouwen tot de dichtstbijzijnde openbare verharde weg in ........ klassen van respectievelijk ........, ........, en ........ punten (of geldbedrag) per gebouw c.q. complex van gebouwen;

  • c. De waterhuishoudkundige toestand van de kavels in ........ klassen van respectievelijk ........, ........, en ........ punten (of geldbedrag) per hectare;

  • d. De verkaveling omvattende vorm, grootte, aantal, afstand tot de gebouwen en mate van kavelconcentratie in ........ klassen van ........ tot en met ........ punten (of geldbedrag) per hectare met intervallen van ........ punten;

  • e. De bepaling van de waardeveranderingen als gevolg van landinrichting in de objectieve en subjectieve factoren geschiedt per eigendom (of per bedrijf) door vergelijking van de toegedeelde kavels met de ingebrachte kavels. Bij de beoordeling van de ingebrachte kavels wordt de invloed van reeds uitgevoerde landinrichtingswerken geëlimineerd, behoudens die van kavelverbeteringswerken.

B. (Verandering van de agrarische waarde)

Een verandering van de agrarische waarde, bedoeld in artikel 2 van de regeling, wordt bepaald op het verschil tussen de waarde bij de eerste schatting en de waarde bij de tweede schatting, waarbij laatstgenoemde waarde met inachtneming van het stelsel van classificatie wordt geschat in klassen van ........ tot en met ........ per hectare, met intervallen van ........

C. (Waardeveranderingen als bedoeld in de artikelen 49, 71 en 117 van de wet)

De waarde van de onroerende zaken die een waardeverandering als bedoeld in artikel 3 van de regeling ondergaan wordt met inachtneming van het stelsel van classificatie geschat in klassen van ........ tot en met ........ per hectare, met intervallen van ........

D. (Verrekenposten)

De verrekenposten, bedoeld in artikel 23, tweede lid, van de regeling, worden als volgt geschat:

  • a. de aanwezigheid van hoogspanningsmasten op ........ per stuk en overspanningen op ........ per m1 (strekkende meter) zakelijk rechtstrook;

  • b. de aanwezigheid van ondergrondse kabels en leidingen, waarvoor een beperkt recht is gevestigd, op ........ per m1 (strekkende meter);

  • c. erfdienstbaarheden op ........ per geval;

  • d. de aanwezigheid van verontreinigingen in of op de bodem als bedoeld in artikel 1 van de Wet bodembescherming met een door deskundigen vast te stellen bedrag,

  • e. overige, namelijk ........

E. (Overig)

1. Over- en onderbedeling worden verrekend, door de waarde van de schatting, bedoeld in artikel 166 van de wet, te vermenigvuldigen met een factor ........

2. De vastgestelde waardeveranderingen, bedoeld in de onderdelen B en C worden verrekend na vermenigvuldiging met de factor, bedoeld in het eerste lid.

Bijlage 2a. , behorende bij artikel 25 van de Regeling herverkaveling

Nadere regels per blok betreffende de tweede schatting voor de ruilverkaveling ‘Land van Thorn’

A. (Objectieve en subjectieve factoren)

De objectieve en subjectieve factoren, bedoeld in de artikelen 4 en 5 van de regeling, worden als volgt in geldbedragen gewaardeerd:

  • a. De ligging van de kavels ten opzichte van het openbare (of kennelijk openbare) wegenstelsel, rekening houdend met de wegkwaliteit in 3 klassen van respectievelijk € 0,–, € 100,– en € 200,– per hectare;

  • b. De ligging van de gebouwen ten opzichte van het openbare (of kennelijk openbare) wegenstelsel rekening houdend met de wegkwaliteit in 3 klassen van respectievelijk € 0,–, € 500,– en € 1.000,– per gebouw;

  • c. De waterhuishoudkundige toestand van de kavels in 3 klassen van respectievelijk € 0,–, € 100,– en € 200,– per hectare;

  • d. De verkaveling omvattende vorm, grootte, aantal, afstand tot de gebouwen en mate van kavelconcentratie in 5 klassen van € 0,– tot en met € 400,– per hectare met intervallen van € 100,–;

  • e. De bepaling van de waardeveranderingen als gevolg van landinrichting in de objectieve en subjectieve factoren geschiedt per eigendom (of per bedrijf) door vergelijking van de toegedeelde kavels met de ingebrachte kavels. Bij de beoordeling van de ingebrachte kavels wordt de invloed van reeds uitgevoerde landinrichtingswerken geëlimineerd, behoudens die van kavelverbeteringswerken.

B. (Verandering van de agrarische waarde)

Een verandering van de agrarische waarde, bedoeld in artikel 2 van de regeling, wordt bepaald op het verschil tussen de waarde bij de eerste schatting en de waarde bij de tweede schatting, waarbij laatstgenoemde waarde met inachtneming van het stelsel van classificatie wordt geschat in klassen van € 0,–, € 4.538,– en € 9.075,– tot en met € 22.690,– per hectare, met intervallen van € 1.135,–.

C. (Waardeveranderingen als bedoeld in artikel 71 van de wet)

De waarde van de onroerende zaken die een waardeverandering als bedoeld in artikel 3 van de regeling ondergaan wordt met inachtneming van het stelsel van classificatie geschat in klassen van € 0,–, € 4.538,– en € 9.075,– tot en met € 22.690,– per hectare, met intervallen van € 1.135,–.

D. (Verrekenposten)

De verrekenposten, bedoeld in artikel 23, tweede lid, van de regeling, worden als volgt geschat:

  • a. de aanwezigheid van hoogspanningsmasten op € 545,– per stuk en overspanningen op € 0,11 per m2 (vierkante meter) zakelijk rechtstrook;

  • b. de aanwezigheid van ondergrondse kabels en leidingen, waarvoor een beperkt recht is gevestigd, op € 0,65 per m2 (vierkante meter);

  • c. erfdienstbaarheden tot een maximum van € 1.200,– per geval met intervallen van € 120,–;

  • d. de aanwezigheid van verontreinigingen in of op de bodem als bedoeld in artikel 1 van de Wet bodembescherming met een door deskundigen vast te stellen bedrag;

  • e. extreme schaduw- en wortelwerking, gebaseerd op een vergelijking tussen inbreng en toedeling met een nader te bepalen bedrag, gerelateerd aan de schattingswaarde van de grond;

  • f. de mate van vlakligging van het maaiveld tot een maximum van € 1.130,– per ha met intervallen van € 565,–;

  • g. de aanwezigheid van beregeningsputten en leidingen op basis van een per situatie bepaalde restwaarde tot een maximum van € 703,– plus € 64,– voor iedere meter die de put dieper is dan 10 meter;

  • h. te handhaven obstakels tot een maximum van € 920,– per obstakel met intervallen van € 92,–;

  • i. drainages tot een maximum van € 920,– per ha met intervallen van € 92,–.

E. (Overig)

1. Over- en onderbedeling worden verrekend, door de waarde van de schatting, bedoeld in artikel 166 van de wet, te vermenigvuldigen met een factor 0,711.

2. De vastgestelde waardeveranderingen, bedoeld in de onderdelen B en C worden verrekend na vermenigvuldiging met de factor, bedoeld in het eerste lid.

Bijlage 2b. , behorende bij artikel 25 van de Regeling herverkaveling

Nadere regels per blok betreffende de tweede schatting voor de ruilverkaveling ‘Volthe’

A. (Objectieve en subjectieve factoren)

De objectieve en subjectieve factoren, bedoeld in de artikelen 4 en 5 van de regeling, worden als volgt in punten gewaardeerd:

  • a. De afstand van de kavels tot de dichtstbijzijnde openbare verharde weg in 4 klassen van respectievelijk 0, 5, 10 en 15 punten per hectare;

  • b. De afstand van gebouwen tot de dichtstbijzijnde openbare verharde weg in 3 klassen van respectievelijk 2,5; 5 en 7,5 punten per gebouw c.q. complex van gebouwen;

  • c. De waterhuishoudkundige toestand van de kavels in 4 klassen van respectievelijk 0, 10, 20 en 30 punten per hectare;

  • d. De verkaveling omvattende vorm, grootte, aantal, afstand tot de gebouwen en mate van kavelconcentratie in 5 klassen van 0 tot en met 40 punten per hectare met intervallen van 10 punten;

  • e. De bepaling van de waardeveranderingen als gevolg van landinrichting in de objectieve en subjectieve factoren geschiedt per eigendom (of per bedrijf) door vergelijking van de toegedeelde kavels met de ingebrachte kavels. Bij de beoordeling van de ingebrachte kavels wordt de invloed van reeds uitgevoerde landinrichtingswerken geëlimineerd, behoudens die van kavelverbeteringswerken.

B. (Verandering van de agrarische waarde)

Een verandering van de agrarische waarde, bedoeld in artikel 2 van de regeling, wordt bepaald op het verschil tussen de waarde bij de eerste schatting en de waarde bij de tweede schatting, waarbij laatstgenoemde waarde met inachtneming van het stelsel van classificatie wordt geschat in klassen van € 1.815,– tot en met € 28.134,– per hectare, met intervallen van € 908,–.

C. (Waardeveranderingen als bedoeld in het artikel 71 van de wet)

De waarde van de onroerende zaken die een waardeverandering als bedoeld in artikel 3 van de regeling ondergaan wordt met inachtneming van het stelsel van classificatie geschat in klassen van € 1.815,– tot en met € 28.134,– per hectare, met intervallen van € 908,–.

D. (Verrekenposten)

De verrekenposten, bedoeld in artikel 23, tweede lid, van de regeling, worden als volgt geschat:

  • a. erfdienstbaarheden op € 500,– tot € 10.000,– per geval;

  • b. de aanwezigheid van verontreinigingen in of op de bodem als bedoeld in artikel 1 van de Wet bodembescherming met een door deskundigen vast te stellen bedrag;

  • c. overige, namelijk:

    • schaduw- en wortelschade in 4 klassen van € 0,– , € 4,– , € 8,– , tot € 12,– per strekkende meter perceelsrand;

    • vlakligging van de percelen in 5 klassen van € 0,– , € 200,– , € 400,– , € 600,– , en € 800,– per hectare;

    • drainage in 5 klassen van € 0,–, € 200,– , € 400,– , € 800,– , € 1.200,– per hectare;

    • filterbuizen t.b.v. beregeningsinstallaties en/of veedrenking en drinkputten met een door deskundigen vast te stellen bedrag.

E. (Overig)

1. Over- en onderbedeling worden verrekend, door de waarde van de schatting, bedoeld in artikel 166 van de wet, te vermenigvuldigen met een factor 1,71.

2. De vastgestelde waardeveranderingen, bedoeld in de onderdelen B en C worden verrekend na vermenigvuldiging met de factor, bedoeld in het eerste lid.

Bijlage 2c. , behorende bij artikel 25 van de Regeling herverkaveling

Nadere regels per blok betreffende de tweede schatting voor de ruilverkaveling ‘St. Oedenrode: blokdeel Zijtaart-Vressel’

A. (Objectieve en subjectieve factoren)

De objectieve en subjectieve factoren, bedoeld in de artikelen 4 en 5 van de regeling, worden als volgt in geldbedragen gewaardeerd:

  • a. De kwaliteit van de openbare ontsluitingswegen voor kavels in 4 klassen van respectievelijk € 0,–, € 135,–, € 270,– en € 405,– per hectare;

  • b. De kwaliteit van de openbare ontsluitingswegen voor woningen in 2 klassen van respectievelijk € 0,– en € 225,– per woning;

  • c. De kwaliteit van de openbare ontsluitingswegen voor bedrijfsgebouwen in 2 klassen van respectievelijk € 0,– en € 1.135,– per bedrijfsgebouw;

  • d. De kwaliteit van de openbare ontsluitingswegen voor woning + bedrijfsgebouwen in 2 klassen van respectievelijk € 0,– en € 1.360,–;

  • e. De verkaveling omvattende vorm, grootte, aantal, afstand tot de gebouwen en mate van kavelconcentratie in 6 klassen van respectievelijk € 0,–, € 200,–, € 450,–, € 750,–, € 1.100,– en € 1.500,– per hectare;

  • f. De bepaling van de waardeveranderingen als gevolg van landinrichting in de objectieve en subjectieve factoren geschiedt per eigendom (of per bedrijf) door vergelijking van de toegedeelde kavels met de ingebrachte kavels. Bij de beoordeling van de ingebrachte kavels wordt de invloed van reeds uitgevoerde landinrichtingswerken geëlimineerd, behoudens die van kavelverbeteringswerken.

B. (Verandering van de agrarische waarde)

Een verandering van de agrarische waarde, bedoeld in artikel 2 van de regeling, wordt bepaald op het verschil tussen de waarde bij de eerste schatting en de waarde bij de tweede schatting, waarbij laatstgenoemde waarde met inachtneming van het stelsel van classificatie wordt geschat in klassen van € 0,– tot en met € 22.689,– per hectare, met intervallen van € 908,–.

C. (Waardeveranderingen als bedoeld in artikel 71 van de wet)

De waarde van de onroerende zaken die een waardeverandering als bedoeld in artikel 3 van de regeling ondergaan wordt met inachtneming van het stelsel van classificatie geschat in klassen van € 0,– tot en met € 22.689,– per hectare, met intervallen van € 908,–.

D. (Verrekenposten)

De verrekenposten, bedoeld in artikel 23, tweede lid, van de regeling, worden als volgt geschat:

  • a. de aanwezigheid van hoogspanningsmasten van het 150 kV-net en het 380 kV-net op respectievelijk € 1.125,– en € 1.350,– per mast en de kabeloverspanningen van beide netten op € 0,15 per m2 (vierkante meter) zakelijk rechtstrook;

  • b. de aanwezigheid van ondergrondse kabels en leidingen, waarvoor een beperkt recht is gevestigd, op € 0,70 per m2 (vierkante meter);

  • c. de aanwezigheid van afsluiterkooien behorende bij transportleidingen op € 412,– per kooi;

  • d. de aanwezigheid van pootrechten op € 2,25 per strekkende meter en de geschatte houtopstanden;

  • e. de aanwezigheid van verontreinigingen in of op de bodem als bedoeld in artikel 1 van de Wet bodembescherming met een door deskundigen vast te stellen bedrag.

E. (Overig)

1. Over- en onderbedeling worden verrekend, door de waarde van de schatting, bedoeld in artikel 166 van de wet, te vermenigvuldigen met een factor 2,–.

2. De vastgestelde waardeveranderingen, bedoeld in de onderdelen B en C worden verrekend na vermenigvuldiging met de factor, bedoeld in het eerste lid.

Bijlage 2d. , behorende bij artikel 25 van de Regeling herverkaveling

Nadere regels per blok betreffende de tweede schatting voor de ruilverkaveling ‘Groesbeek’

A. (Objectieve en subjectieve factoren)

De objectieve en subjectieve factoren, bedoeld in de artikelen 4 en 5 van de regeling, worden als volgt in punten gewaardeerd:

  • a. De afstand van de kavels tot de dichtstbijzijnde openbare verharde weg in 3 klassen van respectievelijk 0, 40 en 80 punten per hectare;

  • b. De afstand van gebouwen tot de dichtstbijzijnde openbare verharde weg in 3 klassen van respectievelijk 0, 80 en 160 punten per gebouw c.q. complex van gebouwen;

  • c. De verkaveling omvattende vorm, grootte, aantal, afstand tot de gebouwen en mate van kavelconcentratie in 6 klassen van respectievelijk 0, 10, 20, 40, 60 en 80 punten per hectare;

  • d. De bepaling van de waardeveranderingen als gevolg van landinrichting in de objectieve en subjectieve factoren geschiedt per eigendom (of per bedrijf) door vergelijking van de toegedeelde kavels met de ingebrachte kavels. Bij de beoordeling van de ingebrachte kavels wordt de invloed van reeds uitgevoerde landinrichtingswerken geëlimineerd, behoudens die van kavelverbeteringswerken.

B. (Verandering van de agrarische waarde)

Een verandering van de agrarische waarde, bedoeld in artikel 2 van de regeling, wordt bepaald op het verschil tussen de waarde bij de eerste schatting en de waarde bij de tweede schatting, waarbij laatstgenoemde waarde met inachtneming van het stelsel van classificatie wordt geschat in klassen van € 11.798,– tot en met € 22.689,– per hectare, met intervallen van € 908,–.

C. (Waardeveranderingen als bedoeld in artikel 71 van de wet)

De waarde van de onroerende zaken die een waardeverandering als bedoeld in artikel 3 van de regeling ondergaan wordt met inachtneming van het stelsel van classificatie geschat in klassen van € 11.798,– tot en met € 22.689,– per hectare, met intervallen van € 908,–.

D. (Verrekenposten)

De verrekenposten, bedoeld in artikel 23, tweede lid, van de regeling, worden als volgt geschat:

  • a. De aanwezigheid van verontreinigingen in of op de bodem als bedoeld in artikel 1 van de Wet bodembescherming met een door deskundigen vast te stellen bedrag;

  • b. Aansluiting van drinkwater of drinkput van een minimum van € 0,– tot een maximum van € 1.000,– per geval met intervallen van € 100,–;

  • c. Drainages van een minimum van € 0,– tot een maximum van € 0,90 per strekkende meter, gerekend over volvelds gedraineerde percelen;

  • d. De extreme wortel- en schaduwwerking op 45% van de waarde van schatting van de betreffende grond, te berekenen over stroken met een breedte van 5, 10, 15, 20 of 25 meter, afhankelijk van de omvang van de schade;

  • e. Voor het vestigen van een nieuwe erfdienstbaarheid van weg over een erf wordt € 700,– in mindering gebracht per geval, met uitzondering van wandelpaden. Voor wandelpaden geldt een verrekenpost van € 3,18 per strekkende meter;

  • f. Andere dan agrarische waarden met een door deskundigen vast te stellen bedrag;

  • g. De waarde van gebouwen, werken, beplantingen en houtopstanden met een door deskundigen vast te stellen bedrag.

E. (Overig)

  • 1. Over- en onderbedeling worden verrekend, door de waarde van de schatting, bedoeld in artikel 166 van de wet, te vermenigvuldigen met een factor 1,55.

  • 2. De vastgestelde waardeveranderingen, bedoeld in de onderdelen B en C, worden verrekend na vermenigvuldiging met de factor, bedoeld in het eerste lid.

Bijlage 2e. , behorende bij artikel 25 van de Regeling herverkaveling

Nadere regels per blok betreffende de tweede schatting voor het blok ‘Ommelanderwijk-Zuidwending’ voor het deelgebied ‘Oude Veenkoloniën’ in de Herinrichting Oost-Groningen en de Gronings-Drentse Veenkoloniën betreffende de tweede schatting

A. (Objectieve en subjectieve factoren)

De objectieve en subjectieve factoren, bedoeld in de artikelen 4 en 5 van de regeling, worden als volgt in punten gewaardeerd:

  • a. De afstand van de kavels tot de dichtstbijzijnde openbare verharde weg in 5 klassen van respectievelijk, –1, 0, 1, 2 en 3 punten per hectare;

  • b. De verkaveling omvattende vorm, grootte, aantal, afstand tot de gebouwen en mate van kavelconcentratie in 5 klassen van 0 tot en met 20 punten per hectare met intervallen van 5 punten;

  • c. De bepaling van de waardeveranderingen als gevolg van herinrichting in de objectieve en subjectieve factoren geschiedt per bedrijf door vergelijking van de toegedeelde kavels met de ingebrachte kavels. Bij de beoordeling van de ingebrachte kavels wordt de invloed van reeds uitgevoerde herinrichtingswerken geëlimineerd, behoudens die van kavelverbeteringswerken.

B. (Verandering van de agrarische waarde)

Een verandering van de agrarische waarde, bedoeld in artikel 2 van de regeling, wordt bepaald op het verschil tussen de waarde bij de eerste schatting en de waarde bij de tweede schatting, waarbij laatstgenoemde waarde met inachtneming van het stelsel van classificatie wordt geschat in klassen van € 6.580,– tot en met € 12.252,– per hectare, met intervallen van € 567,–.

C. (Waardeveranderingen als bedoeld in de artikelen 24 en 25 van de Herinrichtingswet Oost-Groningen en de Gronings-Drentse Veenkoloniën)

De waarde van de onroerende zaken die een waardeverandering als bedoeld in artikel 3 van de regeling ondergaan wordt met inachtneming van het stelsel van classificatie geschat in klassen van € 6.580,– tot en met € 12.252,– per hectare, met intervallen van € 567,–.

D. (Verrekenposten)

De verrekenposten, bedoeld in artikel 23, tweede lid, van de regeling, worden als volgt geschat:

  • a. de aanwezigheid van hoogspanningsmasten op € 1.930,– per mast bij een basisoppervlakte van 10,75 meter × 10,75 meter en op € 2.870,– per mast bij een basisoppervlakte van 16 meter × 16 meter. Geen verrekening vindt plaats voor de Edon-lijn, die na het vaststaan van het plan van toedeling, doch voor de aktepassering is gesloopt;

  • b. erfdienstbaarheden in 5 klassen van € 1.000,– tot en met € 5.000,– met intervallen van € 1.000,–;

  • c. de aanwezigheid van verontreinigingen in of op de bodem als bedoeld in artikel 1 van de Wet bodembescherming met een door deskundigen vast te stellen bedrag;

  • d. de aanwezigheid van puin zal worden verrekend met een maximum van € 1,50 per m2 (vierkante meter);

  • e. schaduw- en wortelschade zal worden verrekend op basis van € 0,35 per m2 (vierkante meter) voor lichte beplanting en € 0,75 per m2 (vierkante meter) voor zware beplanting;

  • f. de verandering in lengte van zwetsloten en -wijken met € 4,50 per eenheden van 1 meter.

E. (Overig)

Bijlage 2f. , behorende bij artikel 25 van de Regeling herverkaveling

Nadere regels per blok betreffende de tweede schatting voor de ruilverkaveling ‘Mars- en Westerstroom’

A. (Objectieve en subjectieve factoren)

De objectieve en subjectieve factoren, bedoeld in de artikelen 4 en 5 van de regeling, worden als volgt in punten gewaardeerd:

  • a. De afstand van de kavels tot de dichtstbijzijnde openbare verharde weg in 3 klassen van respectievelijk 0, 30 en 50 punten per hectare;

  • b. De afstand van gebouwen tot de dichtstbijzijnde openbare verharde weg in 3 klassen van respectievelijk 90, 220 en 440 punten per gebouw c.q. complex van gebouwen;

  • c. De verkaveling omvattende vorm, grootte, aantal, afstand tot de gebouwen en mate van kavelconcentratie in 5 klassen van 0 tot en met 100 punten per hectare met intervallen van 25 punten;

  • d. De bepaling van de waardeveranderingen als gevolg van landinrichting in de objectieve en subjectieve factoren geschiedt per eigendom (of per bedrijf) door vergelijking van de toegedeelde kavels met de ingebrachte kavels. Bij de beoordeling van de ingebrachte kavels wordt de invloed van reeds uitgevoerde landinrichtingswerken geëlimineerd, behoudens die van kavelverbeteringswerken.

B. (Verandering van de agrarische waarde)

Een verandering van de agrarische waarde, bedoeld in artikel 2 van de regeling, wordt bepaald op het verschil tussen de waarde bij de eerste schatting en de waarde bij de tweede schatting, waarbij laatstgenoemde waarde met inachtneming van het stelsel van classificatie wordt geschat in klassen van € 7.260,48 tot en met € 12.252,07 per hectare, met intervallen van € 453,78.

C. (Waardeveranderingen als bedoeld in artikel 71 van de wet)

De waarde van de onroerende zaken die een waardeverandering als bedoeld in artikel 3 van de regeling ondergaan wordt met inachtneming van het stelsel van classificatie geschat in klassen van € 7.260,48 tot en met € 12.252,07 per hectare, met intervallen van € 453,78.

D. (Verrekenposten)

De verrekenposten, bedoeld in artikel 23, tweede lid, van de regeling, worden als volgt geschat.

  • a. de aanwezigheid van verontreinigingen in of op de bodem als bedoeld in artikel 1 van de Wet bodembescherming met een door deskundigen vast te stellen bedrag;

  • b. andere dan agrarische waarden met een zonodig door deskundigen vast te stellen bedrag;

  • c. de waarde van gebouwen, werken, beplantingen en houtopstanden met een zonodig door deskundigen vast te stellen bedrag;

  • d. schaduw- en wortelschade tot een maximum van € 12,50 per strekkende meter met intervallen van € 2,50.

E. (Overig)

  • 1. Over- en onderbedeling worden verrekend, door de waarde van de schatting, bedoeld in artikel 166 van de wet, te vermenigvuldigen met een factor 2.

  • 2. De vastgestelde waardeveranderingen, bedoeld in de onderdelen B en C, worden verrekend na vermenigvuldiging met de factor, bedoeld in het eerste lid.

Bijlage 2g. , behorende bij artikel 25 van de Regeling herverkaveling

Nadere regels per blok betreffende de tweede schatting voor de ruilverkaveling ‘Tjabbekamp’

A. (Objectieve en subjectieve factoren)

De objectieve en subjectieve factoren, bedoeld in artikel 4 en 5 van de regeling, worden als volgt in punten per hectare gewaardeerd:

  • a. De verkaveling omvattende vorm, grootte, aantal, afstand tot de gebouwen en mate van kavelconcentratie in 5 klassen van 0 punten tot en met 40 punten met intervallen van steeds 10 punten.

  • b. De waterhuishoudkundige toestand in twee klassen van 0 punten of 200 punten.

De bepaling van de waardeveranderingen als gevolg van landinrichting in de objectieve en subjectieve factoren geschiedt per eigendom (of per bedrijf) door vergelijking van de toegedeelde kavels met de ingebrachte kavels. Bij de beoordeling van de ingebrachte kavels wordt de invloed van reeds uitgevoerde landinrichtingswerken geëlimineerd, behoudens die van kavelverbeteringswerken.

B. (Verandering van de agrarische waarde)

Een verandering van de agrarische waarde, bedoeld in artikel 2 van de regeling, wordt bepaald op het verschil tussen de waarde bij de eerste schatting en de waarde bij de tweede schatting, waarbij laatstgenoemde waarde met inachtneming van het stelsel van classificatie wordt geschat in 8 klassen van € 0,–, € 5.000,–, € 10.000,–, € 15.000,–, € 20.000,–, € 25.000,–, € 27.000,–, € 29.000,–.

C. (Waardeveranderingen als bedoeld in artikel 71 van de wet)

De waarde van de onroerende zaken die een waardeverandering als bedoeld in artikel 3 van de regeling ondergaan wordt met inachtneming van het stelsel van classificatie geschat in 8 klassen van € 0,–, € 5.000,–, € 10.000,–, € 15.000,–, € 20.000,–, € 25.000,–, € 27.000,–, € 29.000,–.

D. (Verrekenposten)

De verrekenposten, bedoeld in artikel 23, tweede lid, van de regeling, worden als volgt geschat:

  • a. de aanwezigheid van hoogspanningsmasten van het 150 kV-net op € 1.000,– per stuk en overspanningen op € 5,45 per strekkende meter zakelijk rechtstrook;

  • b. de aanwezigheid van ondergrondse kabels en leidingen, waarvoor een beperkt recht is gevestigd, op € 0,85 per vierkante meter zakelijk rechtstrook;

  • c. bij het opheffen van erfdienstbaarheden van € 0,– tot € 8.000,– per geval met intervallen van € 1.000,–. Bij het vestigen van erfdienstbaarheden van € 2.000,– tot € 16.000,– per geval met intervallen van € 2.000,–;

  • d. andere dan agrarische waarden (artikel 23 lid 2 sub d Regeling herverkaveling);

  • e. de aanwezigheid van markeringspaaltjes (gele kap) voor gasleidingen worden verrekend aan de hand van een reeks van € 100,– tot € 600,– met intervallen van € 100,–. Afsluiters worden verrekend aan de hand van een reeks van € 100,– tot € 400,– met intervallen van € 100,–;

  • f. de aanwezigheid van verontreinigingen in of op de bodem als bedoeld in artikel 1 van de Wet bodembescherming met een door deskundigen vast te stellen bedrag.

E. (Overig)

  • 1. Over- en onderbedeling worden verrekend, door de waarde van de schatting, bedoeld in artikel 166 van de wet, te vermenigvuldigen met een factor 1.

  • 2. De vastgestelde waardeveranderingen, bedoeld in de onderdelen B en C, worden verrekend na vermenigvuldiging met de factor, bedoeld in het eerste lid.

Bijlage 2h. , behorende bij artikel 25 van de Regeling herverkaveling

Nadere regels per blok betreffende de tweede schatting voor de ruilverkaveling ‘Ruinerwold-Koekange’

A. (Objectieve en subjectieve factoren)

De objectieve en subjectieve factoren, bedoeld in de artikelen 4 en 5 van de regeling, worden als volgt in punten gewaardeerd:

  • a. De afstand van gebouwen tot de dichtstbijzijnde openbare verharde weg voor bedrijfsgebouwen in vier klassen van 0, 6, 12 en 18 punten per gebouw of complex van gebouwen en voor woningen in vijf klassen van 0, 6, 12, 18 en 24 punten per woning;

  • b. De verkaveling omvattende vorm, grootte, aantal, afstand tot de gebouwen en mate van kavelconcentratie in 7 klassen van 0 tot en met 6 punten per hectare met intervallen van 1 punt;

  • c. De bepaling van de waardeveranderingen als gevolg van landinrichting in de objectieve en subjectieve factoren geschiedt per bedrijf door vergelijking van de toegedeelde kavels met de ingebrachte kavels. Bij de beoordeling van de ingebrachte kavels wordt de invloed van reeds uitgevoerde landinrichtingwerken geëlimineerd, behoudens die van kavelverbeteringswerken.

B. (Verandering van de agrarische werken)

Een verandering van de agrarische waarde, bedoeld in artikel 2 van de regeling, wordt bepaald op het verschil tussen de waarde bij de eerste schatting en de waarde bij de tweede schatting, waarbij laatstgenoemde waarde met inachtneming van het stelsel van classificatie wordt geschat in twaalf klassen van € 7.714,26 tot en met € 12.705,85 per hectare, met intervallen van € 453,78.

C. (Waardeveranderingen als bedoeld in artikel 71 van de wet)

De waarde van de onroerende zaken die een waardeverandering als bedoeld in artikel 3 van de regeling ondergaan, wordt met inachtneming van het stelsel van classificatie geschat in twaalf klassen van € 7.714,26 tot en met € 12.705,85 per hectare, met intervallen van € 453,78.

D. (Verrekenposten)

De verrekenposten, bedoeld in artikel 23, tweede lid, van de regeling, worden als volgt geschat:

  • a. de aanwezigheid van hoogspanningsmasten op € 1.270,– per stuk en overspanningen op € 11,– per strekkende meter zakelijk rechtstrook;

  • b. erfdienstbaarheden van € 4.000,– tot € 8.000,– met intervallen van € 1.000,– per geval;

  • c. de aanwezigheid van verontreinigingen in of op de bodem, bedoeld in artikel 1 van de Wet bodembescherming, met een door deskundigen vast te stellen bedrag;

  • d. andere dan agrarische waarden met een door deskundigen vast te stellen bedrag;

  • e. puin en/of andere materialen in of op cultuurgronden van € 0,– tot € 10,– per vierkante meter met intervallen van € 5,–;

  • f. onegaliteit van het maaiveld van € 0,– tot € 1.500,– per ha, in 3 klassen met intervallen van € 750,– voor het opheffen van begreppeling wordt € 750,– per ha verrekend;

  • g. schaduw- en wortelschade voor normale beplanting van € 2,– tot € 8,– per strekkende meter, met intervallen van € 2,– en voor zware beplanting van € 8,– tot € 20,– per strekkende meter met intervallen van € 4,–.

E. (Overig)

  • 1. Over- en onderbedeling worden verrekend, door de waarde van de schatting, bedoeld in artikel 166 van de wet, te vermenigvuldigen met een factor 1,6.

  • 2. De vastgestelde waardeveranderingen, bedoeld in de onderdelen B en C worden verrekend na vermenigvuldiging met de factor, bedoeld in het eerste lid.

Bijlage 2i. , behorende bij artikel 25 van de Regeling herverkaveling

Nadere regels per blok betreffende de tweede schatting voor de ruilverkaveling ‘Haaksbergen’

A. (Objectieve en subjectieve factoren)

De objectieve en subjectieve factoren, bedoeld in de artikelen 4 en 5 van de regeling, worden als volgt in punten gewaardeerd:

  • a. de afstand van de kavels tot de dichtstbijzijnde openbare verharde weg in 4 klassen van 0; 7,5; 15 en 20 punten per hectare;

  • b. de afstand van gebouwen tot de dichtstbijzijnde openbare verharde weg in 3 klassen van 5, 10 en 15 punten per 25 strekkende meter per gebouw c.q. complex van gebouwen;

  • c. de waterhuishoudkundige toestand van de kavels in 5 klassen van 0, 3, 6, 9 en 12 punten per hectare;

  • d. de verkaveling omvattende vorm, grootte, aantal, afstand tot de gebouwen en mate van kavelconcentratie in 5 klassen van 0 tot en met 40 punten per hectare met intervallen van 10 punten;

  • e. de bepaling van de waardeveranderingen als gevolg van landinrichting in de objectieve en subjectieve factoren geschiedt per eigendom (of per bedrijf) door vergelijking van de toegedeelde kavels met de ingebrachte kavels. Bij de beoordeling van de ingebrachte kavels wordt de invloed van reeds uitgevoerde landinrichtingswerken geëlimineerd, behoudens die van kavelverbeteringswerken.

B. (Verandering van de agrarische waarde)

Een verandering van de agrarische waarde, bedoeld in artikel 2 van de regeling, wordt bepaald op het verschil tussen de waarde bij de eerste schatting en de waarde bij de tweede schatting, waarbij laatstgenoemde waarde met inachtneming van het stelsel van classificatie wordt geschat in klassen van € 4.538,– tot en met € 24.504,– per hectare, met intervallen van € 908,–.

C. (Waardeveranderingen als bedoeld in artikel 71 van de wet)

De waarde van de onroerende zaken die een waardeverandering als bedoeld in artikel 3 van de regeling ondergaan wordt met inachtneming van het stelsel van classificatie geschat in klassen van € 4.538,– tot en met € 24.504,– per hectare, met intervallen van € 908,–.

D. (Verrekenposten)

De verrekenposten, bedoeld in artikel 23, tweede lid, van de regeling worden als volgt geschat:

  • a. erfdienstbaarheden op € 500,– tot en met € 2.000,– per geval, met intervallen van € 500,–;

  • b. de aanwezigheid van verontreinigingen in of op de bodem als bedoeld in artikel 1 van de Wet bodembescherming met een door deskundigen vast te stellen bedrag;

  • c. schaduw- en wortelwerking in 4 klassen van € 0,–, € 4,–, € 8,–, tot € 12,– per strekkende meter perceelsrand;

  • d. vlakligging van de percelen in 4 klassen van € 0,–, € 250,–, € 500,–, tot € 750,– per ha;

  • e. drainage in 5 klassen van € 0,–, € 200,–, € 400,–, € 800,– tot € 1.200,– per ha;

  • f. andere dan agrarische waarden.

E. (Overig)

Over- en onderbedelingen worden verrekend door de waarde van de schatting, bedoeld in artikel 166 van de Landinrichtingswet, te vermenigvuldigen met de factoren 1,37 voor cultuurgrond en 0,8 voor bosgrond. Ook de onder B en C vastgestelde waardeveranderingen zullen worden verrekend na vermenigvuldiging met een factor 1,37 voor cultuurgrond en 0,8 voor bosgrond.

Bijlage 2j. , behorende bij artikel 25 van de Regeling herverkaveling

Nadere regels per blok betreffende de tweede schatting voor de ruilverkaveling ‘Ameland’

A. (Objectieve en subjectieve factoren)

De objectieve en subjectieve factoren, bedoeld in artikel 4 en 5 van de regeling, worden als volgt in punten gewaardeerd:

  • a. de afstand van de kavels tot de dichtstbijzijnde openbare verharde weg in 3 klassen van 0, 10 en 20 punten;

  • b. de verkaveling omvattende vorm, grootte, aantal, afstand tot de gebouwen en mate van kavelconcentratie in 5 klassen van 0 punten tot en met 40 punten met intervallen van 10 punten;

  • c. de bepaling van de waardeveranderingen als gevolg van landinrichting in de objectieve en subjectieve factoren geschiedt per eigendom (of per bedrijf) door vergelijking van de toegedeelde kavels met de ingebrachte kavels. Bij de beoordeling van de ingebrachte kavels wordt de invloed van reeds uitgevoerde landinrichtingswerken geëlimineerd, behoudens die van kavelverbeteringswerken.

B. (Verandering van de agrarische waarde)

Een verandering van de agrarische waarde, bedoeld in artikel 2 van de regeling, wordt bepaald op het verschil tussen de waarde bij de eerste schatting en de waarde bij de tweede schatting, waarbij laatstgenoemde waarde met inachtneming van het stelsel van classificatie wordt geschat in 16 klassen van € 0,–, € 1.361,–, € 3.403,–, € 5.445,–, € 6.807,–, € 7.487,–, € 8.168,–, € 8.849,–, € 9.592,–, € 10.210,–, € 10.891,–, € 11.571,–, € 12.252,–, € 12.933,–, € 13.613,– en € 14.294,–.

C. (Waardeveranderingen als bedoeld in artikel 71 van de wet)

De waarde van de onroerende zaken die een waardeverandering als bedoeld in artikel 3 van de regeling ondergaan wordt met inachtneming van het stelsel van classificatie geschat in 16 klassen van € 0,–, € 1.361,–, € 3.403,–, € 5.445,–, € 6.807,–, € 7.487,–, € 8.168,–, € 8.849,–, € 9.592,–, € 10.210,–, € 10.891,–, € 11.571,–, € 12,252,–, € 12.933,–, € 13.613,– en € 14.294,–.

D. (Verrekenposten)

De verrekenposten, bedoeld in artikel 23, tweede lid, van de regeling, worden als volgt geschat:

  • a. de aanwezigheid van ondergrondse kabels en leidingen waarvoor een beperkt recht is gevestigd, op € 0,85 per vierkante meter zakelijk rechtstrook;

  • b. bij het opheffen van erfdienstbaarheden van € 5.000,– tot € 8.000,– per geval met intervallen van € 1.000,–. Bij het vestigen van erfdienstbaarheden van € 10.000,– tot € 16.000,– per geval met intervallen van € 2.000,–;

  • c. andere dan agrarische waarden (artikel 23, tweede lid, onderdeel d van de regeling);

  • d. de aanwezigheid van afsluiters in de waterleiding op € 350,– per geval;

  • e. kwalitatief betere inrichting van de grond in 2 klassen van € 400,– en € 800,– per hectare;

  • f. de aanwezigheid van verontreinigingen in of op de bodem als bedoeld in artikel 1 van de Wet bodembescherming met een door deskundigen vast te stellen bedrag.

E. (Overig)

  • 1. Over- en onderbedeling worden verrekend, door de waarde van de schatting, bedoeld in artikel 166 van de wet, te vermenigvuldigen met een factor 1,68.

  • 2. De vastgestelde waardeveranderingen, bedoeld in de onderdelen B en C worden verrekend na vermenigvuldiging met de factor, bedoeld in het eerste lid.

Bijlage 2k. , behorende bij artikel 25 van de Regeling herverkaveling

Nadere regels per blok betreffende de tweede schatting voor de ruilverkaveling ‘Hoeksche Waard Oost’

A. (Objectieve en subjectieve factoren)

De objectieve en subjectieve factoren, bedoeld in de artikelen 4 en 5 van de regeling, worden als volgt in punten gewaardeerd:

  • a. de afstand van de kavels tot de dichtstbijzijnde openbare verharde weg in 4 klassen van respectievelijk 0, 7, 15 en 22 punten per hectare;

  • b. de waterhuishoudkundige toestand van de kavels in 6 klassen van respectievelijk 0, 7, 15, 22, 30 en 37 punten per hectare;

  • c. de verkaveling omvattende vorm, grootte, aantal, afstand tot de gebouwen en mate van kavelconcentratie in 5 klassen van 0 tot en met 80 punten per hectare met intervallen van 20 punten;

  • d. de bepaling van de waardeveranderingen als gevolg van landinrichting in de objectieve en subjectieve factoren geschiedt per eigendom (of per bedrijf) door vergelijking van de toegedeelde kavels met de ingebrachte kavels. Bij de beoordeling van de ingebrachte kavels wordt de invloed van reeds uitgevoerde landinrichtingswerken geëlimineerd, behoudens die van kavelverbeteringswerken.

B. (Verandering van de agrarische waarde)

Een verandering van de agrarische waarde, bedoeld in artikel 2 van de regeling, wordt bepaald op het verschil tussen de waarde bij de eerste schatting en de waarde bij de tweede schatting, waarbij laatstgenoemde waarde met inachtneming van het stelsel van classificatie wordt geschat in klassen van € 907,– tot en met € 19.058,– per hectare, met intervallen van € 907,–.

C. (Waardeveranderingen als bedoeld in artikel 71 van de wet)

De waarde van de onroerende zaken die een waardeverandering als bedoeld in artikel 3 van de regeling ondergaan wordt met inachtneming van het stelsel van classificatie geschat in klassen van € 907,– tot en met € 19.058,– per hectare, met intervallen van € 907,–.

D. (Verrekenposten)

De verrekenposten, bedoeld in artikel 23, tweede lid, van de regeling, worden als volgt geschat:

  • a. de aanwezigheid van hoogspanningsmasten op € 2.200,– per stuk voor een grote mast (lijn Dordrecht–Europoort), € 1.350,– per stuk voor een kleine mast (lijn Dordrecht–Klaaswaal) en overspanningen op € 0,77 per m2 (vierkante meter) zakelijk rechtstrook;

  • b. de aanwezigheid van ondergrondse kabels en leidingen, waarvoor een beperkt recht is gevestigd, op € 0,77 per m2 (vierkante meter);

  • c. erfdienstbaarheden op € 1.500,– per geval bij overpad over huis en/of bedrijfskavel bij overpad over landbouwgrond in 3 klassen respectievelijk van € 500,–, € 1.200,– en € 2.200,–, afhankelijk van de lengte van het overpad;

  • d. de aanwezigheid van verontreinigingen in of op de bodem als bedoeld in artikel 1 van de Wet bodembescherming met een door deskundigen vast te stellen bedrag;

  • e. de aanwezigheid van drainage in klassen van € 100,– tot en met € 1.000,– per ha, met intervallen van € 50,–;

  • f. de schaduw- en wortelwerking in 3 klassen (zwaar, matig en licht) van respectievelijk € 3,–, € 2,–, en € 1,– per strekkende meter randbeplanting;

  • g. de andere dan agrarische waarden door deskundigen indien van toepassing.

E. (Overig)

  • 1. Over- en onderbedeling worden verrekend, door de waarde van de schatting, bedoeld in artikel 166 van de wet, te vermenigvuldigen met een factor 2,5 voor vrije grond en een factor van 1,25 voor verpachte grond.

  • 2. De vastgestelde waardeveranderingen, bedoeld in de onderdelen B en C worden verrekend na vermenigvuldiging met een der factoren, bedoeld in het eerste lid.

Bijlage 2l. , behorende bij artikel 25 van de Regeling herverkaveling

Nadere regels per blok betreffende de tweede schatting voor de herinrichting deelgebied ‘Westerwolde’, blok ‘Bourtange’

A. (Objectieve en subjectieve factoren)

De objectieve en subjectieve factoren, bedoeld in de artikelen 4 en 5 van de regeling, worden als volgt gewaardeerd:

  • a. de afstand van gebouwen tot de dichtstbijzijnde openbare weg in 3 klassen van respectievelijk € 2.500,–, € 5.000,– en € 7.500,– per gebouw c.q. complex van gebouwen;

  • b. de verkaveling omvattende ontsluiting, vorm, grootte, aantal, afstand tot de gebouwen en mate van kavelconcentratie in 6 klassen van 0 tot en met 5 punten per hectare met intervallen van 1 punt;

  • c. de bepaling van de waardeveranderingen als gevolg van herinrichting in de objectieve en subjectieve factoren geschiedt per bedrijf door vergelijking van de toegedeelde kavels met de ingebrachte kavels. Bij de beoordeling van de ingebrachte kavels wordt de invloed van reeds uitgevoerde herinrichtingswerken geëlimineerd, behoudens die van kavelverbeteringswerken.

B. (Verandering van de agrarische waarde)

Een verandering van de agrarische waarde, bedoeld in artikel 2 van de regeling, wordt bepaald op het verschil tussen de waarde bij de eerste schatting en de waarde bij de tweede schatting, waarbij laatstgenoemde waarde met inachtneming van het stelsel van classificatie wordt geschat in klassen van € 5.445,36 tot en met € 10.890,72 per hectare, met intervallen van € 544,54.

C. (Waardeveranderingen als bedoeld in de artikelen 24 en 25 van de Herinrichtingswet)

De waarde van de onroerende zaken die een waardeverandering als bedoeld in artikel 3 van de regeling ondergaan wordt met inachtneming van het stelsel van classificatie geschat in klassen van € 5.445,36 tot en met € 10.890,72 per hectare, met intervallen van € 544,54.

D. (Verrekenposten)

De verrekenposten, bedoeld in artikel 23, tweede lid, van de regeling, worden als volgt geschat:

  • a. erfdienstbaarheden van € 0,– tot € 10.000,– per geval met intervallen van € 5.000,–;

  • b. onegaliteit van het maaiveld van € 0,– tot € 1.000,– met intervallen van € 500,–;

  • c. de aanwezigheid van verontreinigingen in of op de bodem als bedoeld in artikel 1 van de Wet bodembescherming met een door deskundigen vast te stellen bedrag;

  • d. schaduw- en wortelwerking van € 0,– tot € 20,– met intervallen van € 5,– per strekkende meter afhankelijk van de zwaarte en ligging van de houtopstanden;

  • e. de verandering in lengte van zwetsloot met € 13,– per eenheden van 10 meter;

  • f. andere dan agrarische waarde (artikel 23, tweede lid, van de regeling).

E. (Overig)

  • 1. Over- en onderbedeling worden verrekend, door de waarde van de schatting, bedoeld in artikel 33, van de Herinrichtingswet, te vermenigvuldigen met een factor 2,1.

  • 2. De vastgestelde waardeveranderingen, bedoeld in de onderdelen B en C worden verrekend na vermenigvuldiging met de factor, bedoeld in het eerste lid.

Bijlage 2m. , behorende bij artikel 25 van de Regeling herverkaveling

Nadere regels per blok betreffende de tweede schatting voor de ruilverkaveling ‘Walcheren’

A. (Objectieve en subjectieve factoren)

De objectieve en subjectieve factoren, bedoeld in de artikelen 4 en 5 van de regeling, worden als volgt in punten gewaardeerd:

  • a. de waterhuishoudkundige toestand van de kavels in 6 klassen van respectievelijk 0; 1,5; 6; 7,5; 12 en 13,5 punten per ha;

  • b. de verkaveling, omvattende vorm, grootte, aantal, afstand tot de gebouwen en mate van kavelconcentratie, in 5 klassen, van 0 tot en met 40 punten per ha met intervallen van 10 punten;

  • c. de bepaling van de waardeveranderingen als gevolg van landinrichting in de objectieve en subjectieve factoren geschiedt per eigendom (of per bedrijf) door vergelijking van de toegedeelde kavels met de ingebrachte kavels. Bij de beoordeling van ingebrachte kavels wordt de invloed van reeds uitgevoerde landinrichtingswerken geëlimineerd, behoudens die van kavelverbeteringswerken.

B. (Verandering van de agrarische waarde)

Een verandering van de agrarische waarde, bedoeld in artikel 2 van de regeling, wordt bepaald op het verschil tussen de waarde bij de eerste schatting en de waarde bij de tweede schatting, waarbij laatstgenoemde waarde met inachtneming van het stelsel van classificatie wordt geschat in klassen van € 4.901,– tot en met € 16.336,– per hectare, met intervallen van € 816,80,–.

C. (Waardeveranderingen als bedoeld in artikel 71 van de wet)

De waarde van de onroerende zaken die een waardeverandering als bedoeld in artikel 3 van de regeling ondergaan wordt met inachtneming van het stelsel van classificatie geschat in klassen van € 4.901,– tot en met € 16.336,– per hectare, met intervallen van € 816,80,–.

D. (Verrekenposten)

De verrekenposten, bedoeld in artikel 23, tweede lid, van de regeling, worden als volgt geschat:

  • a. de aanwezigheid van hoogspanningsmasten op € 2.500,– per stuk;

  • b. de aanwezigheid van ondergrondse kabels en leidingen, waarvoor een beperkt recht is gevestigd op € 1,– per m2 (vierkante meter);

  • c. de aanwezigheid van verontreinigingen in of op de bodem als bedoeld in artikel 1 van de Wet bodembescherming met een door deskundigen vast te stellen bedrag;

  • d. de aanwezigheid van drainage in klassen van leeftijd en drainafstand in klassen variërend van € 57,– tot en met € 1.511,– per ha;

  • e. de mate van vlakligging in klassen van € 0,– tot en met € 2.000,– per hectare, met intervallen van € 1.000,–-;

  • f. de aanwezigheid van een drinkwatervoorziening op € 500,– per voorziening;

  • g. de aanwezigheid van obstakels van € 0,– tot en met € 2.000,– per geval met intervallen van € 100,–, de aanwezigheid van extreem storende plekken van € 0,– tot en met € 2.000,– per plek met intervallen van € 100,–; de aanwezigheid van geruilde kavelpaden op € 0,65 per m2 (vierkante meter) en bunkers op € 2,50 per m2 (vierkante meter);

  • h. de aanwezigheid van extreme onkruidverontreiniging en van een uitzonderlijk lage bemestingstoestand elk van € 100,– tot en met € 500,– per ha, met intervallen van € 100,–;

  • i. de aanwezigheid van bodemziekten in extreme mate van € 100,– tot en met € 2.000,– per ha met intervallen van € 100,–;

  • j. de aanwezigheid van schaduw- en/of wortelschade van € 2,– tot en met € 6,– per strekkende meter, met intervallen van € 2,–;

  • k. de aanwezigheid van een kwalitatief goede zoetwaterbron op € 1.000,– per geval;

  • l. de aanwezigheid van andere dan agrarische waarden met een door deskundigen vast te stellen bedrag.

E. (Overig)

  • 1. Over- en onderbedeling worden verrekend door de waarde van de schatting, bedoeld in artikel 166 van de wet, te vermenigvuldigen met een factor 1,98. Daarnaast heeft de landinrichtingscommissie besloten de schattingswaarde van over- en onderbedelingen ter zake van verpacht eigendom met de factor 1,188 te vermenigvuldigen.

  • 2. De vastgestelde waardeveranderingen, bedoeld in de onderdelen B en C, worden verrekend na vermenigvuldiging met de factoren, bedoeld in het eerste lid.

  1. op te nemen naar gelang de toestand van het blok. ^ [1]
  2. beknopte algemene beschrijving opnemen van de aard, de kenmerken, het gebruik en zo nodig de gesteldheid van de in het blok voorkomende gronden. ^ [2]
  3. waardering in klassen die variëren van zeer goed tot slecht. ^ [3]
  4. de geldwaarde van een punt is de breuk van het totaal van de ten laste van de gezamenlijke eigenaren komende kosten van landinrichting, bedoeld in artikel 222, vierde lid, van de wet, gedeeld door het totaal aantal punten. ^ [4]