Vennootschapsbelasting, dividendbelasting, artikel 13g Wet Vpb, artikel 4a Wet Div.bel., wijziging bijlage bij moeder-dochterrichtlijn

[Regeling vervallen per 01-01-2007.]
Geraadpleegd op 11-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 25-06-2004.
Geldend van 25-06-2004 t/m 31-12-2006

Vennootschapsbelasting, dividendbelasting, artikel 13g Wet Vpb, artikel 4a Wet Div.bel., wijziging bijlage bij moeder-dochterrichtlijn

De Staatssecretaris van Financiën heeft het volgende besloten.

Aan mij is een vraag voorgelegd over de bijlage bij de moeder-dochterrichtlijn bij de toepassing van artikel 13g van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: Wet Vpb) en artikel 4a van de Wet op de dividendbelasting 1965 (hierna: Wet Div.bel.).

Vraag

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

De moeder-dochterrichtlijn (richtlijn 90/435/EEG) is bij richtlijn 2003/123/EG gewijzigd. Een onderdeel van deze wijziging betreft een aanpassing van de bijlage bij de richtlijn. In deze bijlage worden de rechtsvormen opgesomd die onder de reikwijdte van de richtlijn vallen. De werkingssfeer van de moeder-dochterrichtlijn wordt hiermee vergroot. De wijzigingsrichtlijn is per 2 februari 2004 in werking getreden en moet voor 1 januari 2005 worden geïmplementeerd.

Vallen de rechtsvormen waarmee de moeder-dochterrichtlijn door richtlijn 2003/123/EG wordt uitgebreid reeds vanaf 2 februari 2004 onder artikel 13g, eerste lid, ten tweede, Wet Vpb en artikel 4a, eerste lid, ten eerste, Wet div.bel.?

Antwoord

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

Nee. De nieuwe rechtsvormen vallen pas na implementatie van de nieuwe richtlijn onder de werking van artikel 13g, eerste lid, ten tweede, Wet Vpb en artikel 4a, eerste lid, ten eerste, Wet div.bel.

De uitbreiding van de lijst van rechtsvormen maakt onderdeel uit van de wijzigingsrichtlijn, zodat deze uitbreiding tegelijk met de andere wijzigingen werkt vanaf 1 januari 2005.

Voor de volledigheid merk ik op dat uit het opnemen van de nieuwe rechtsvormen in de richtlijn 2003/123/EG – en de gewijzigde bijlage – niet kan worden afgeleid dat deze rechtsvormen voor Nederlandse belastingdoeleinden als niet-transparant kunnen worden aangemerkt.