6. Geen reële risico’s lopen
[Regeling vervallen per 13-06-2014]
Indien de door het dienstverleningslichaam uitgeoefende functies die verband houden
met de bij punt 1 omschreven samenhangende transacties per saldo geen reële risico’s
met zich meebrengen, zal slechts zekerheid vooraf kunnen worden verstrekt indien belastingplichtige
zich in de vaststellingsovereenkomst waarin de zekerheid vooraf wordt neergelegd akkoord
verklaart met de spontane verstrekking van inlichtingen aan de verdragspartner. Het
is derhalve van belang om te bepalen in welke mate door het dienstverleningslichaam
risico’s worden gelopen ten aanzien van deze met elkaar samenhangende transacties.
De risico’s die kunnen samenhangen met de bij punt 1 omschreven transacties, bestaan
met name uit kredietrisico’s (debiteuren- en valutarisico’s), marktrisico’s en operationele
risico’s. Het uitsluitend lopen van operationele risico’s zal over het algemeen niet
leiden tot de aanwezigheid van reële risico’s zoals bedoeld in dit besluit. De mate
waarin door dienstverleningslichamen risico’s worden gelopen, vertaalt zich met name
in de mogelijkheid dat het door het dienstverleningslichaam tegenover haar activa
aangehouden eigen vermogen wordt aangetast. Doorslaggevend voor de vraag of en in
hoeverre door een dienstverleningslichaam reële risico’s worden gelopen is derhalve
de vraag of en in hoeverre door het dienstverleningslichaam één of meer van de hiervoor
genoemde risico’s wordt gelopen en of door het dienstverleningslichaam tegenover deze
risico’s voldoende eigen vermogen wordt aangehouden om deze risico’s te kunnen dragen.
Een dienstverleningslichaam waarvan de activiteiten bestaan uit het verstrekken van
geldleningen wordt geacht reële risico’s te lopen indien het eigen vermogen dat noodzakelijk
is om de gelopen risico’s te kunnen dragen minimaal gelijk is aan 1% van het bedrag
van de geldlening, dan wel een bedrag van € 2.000.000. Indien derhalve door een dienstverleningslichaam
in verband met het verstrekken van geldleningen minimaal een eigen vermogen wordt
aangehouden dat gelijk is aan het laagste bedrag van 1% van het bedrag van de geldlening
dan wel € 2.000.000, wordt het dienstverleningslichaam geacht reële risico’s te lopen,
mits door verzoeker aannemelijk wordt gemaakt dat de realistische mogelijkheid bestaat
dat dit eigen vermogen wordt aangetast als de in verband met de samenhangende transacties
gelopen risico’s zich manifesteren.
Voorbeeld 1
De enige activiteit van een dienstverleningslichaam (DVL) bestaat uit het verstrekken
van een geldlening van € 100 miljoen aan verbonden lichaam X. Het eigen vermogen van
DVL bedraagt € 1,5 miljoen. Daarnaast leent DVL ter financiering van de te verstrekken
geldlening een bedrag van € 98,5 miljoen van verbonden lichaam Y. De moedermaatschappij
van DVL (M) heeft ten aanzien van Y de garantie afgegeven dat de gehele lening door
haar zal worden terugbetaald als DVL niet aan haar betalingsverplichtingen kan voldoen.
Als het kredietrisico (debiteurenrisico) dat DVL loopt zich manifesteert (X kan niet
aan haar betalingsverplichtingen voldoen), zal allereerst het eigen vermogen van DVL
worden aangetast. Slechts voorzover het eigen vermogen van DVL niet toereikend is
om aan de betalingsverplichtingen te kunnen voldoen, zal de door M afgegeven garantie
intreden. Daar DVL tegenover de geldlening een eigen vermogen aanhoudt dat hoger is
dan 1% van het bedrag van de geldlening en daarnaast ook de realistische mogelijkheid
aanwezig is dat dit eigen vermogen wordt aangetast bij manifestatie van de gelopen
risico’s (in casu het debiteurenrisico), worden door DVL reële risico’s gelopen.
Voorbeeld 2
De enige activiteit van een dienstverleningslichaam (DVL) bestaat uit het verstrekken
van een geldlening van € 400 miljoen aan verbonden lichaam X. Het eigen vermogen van
DVL bedraagt € 3 miljoen. Daarnaast leent DVL ter financiering van de te verstrekken
geldlening een bedrag van € 397 miljoen van verbonden lichaam Y. De moedermaatschappij
van DVL (M) heeft ten aanzien van DVL de garantie afgegeven dat de gehele lening aan
X door haar zal worden terugbetaald als X niet aan haar betalingsverplichtingen kan
voldoen. Als het debiteurenrisico dat DVL loopt ten aanzien van X zich manifesteert
(X kan niet aan haar betalingsverplichtingen voldoen), zal DVL een beroep op M kunnen
doen voor de terugbetaling van de lening. Hoewel DVL een eigen vermogen heeft van
meer dan € 2 miljoen, is geen realistische mogelijkheid aanwezig dat dit eigen vermogen
wordt aangetast als X niet aan haar betalingsverplichting kan voldoen. Door DVL worden
derhalve geen reële risico’s gelopen.
Het bedrag van € 2.000.000 geldt per vennootschap. Indien een lichaam meerdere geldleningen
verstrekt, dient ten aanzien van ieder van de geldleningen een evenredig deel van
dit bedrag te worden aangehouden. Per geldlening dient een bedrag aan eigen vermogen
te worden aangehouden dat gelijk is aan het laagste bedrag van de volgende bedragen:
-
a. 1% van de (afzonderlijke) geldlening, dan wel
-
b. een evenredig deel van € 2.000.000 ten opzichte van het totale bedrag aan geldleningen.
Dit wordt hierna toegelicht met een voorbeeld.
Voorbeeld 3
De enige activiteit van een dienstverleningslichaam (DVL) bestaat uit het verstrekken
van twee geldleningen: een geldlening van € 200 miljoen (lening 1) en een geldlening
van € 300 miljoen (lening 2). Het eigen vermogen van DVL bedraagt € 2 miljoen. De
ten aanzien van lening 1 gelopen risico’s zijn beperkt door een garantie van de moedermaatschappij
van DVL (M) tot een bedrag van € 500.000. Omdat de in verband met lening 1 gelopen
risico’s zijn beperkt tot € 500.000 terwijl die risico’s ten minste zouden moeten
bedragen het laagste van a. 1% van € 200 miljoen, ofwel € 2 miljoen en b. 200/500
x € 2 miljoen, ofwel € 800.000, wordt niet voldoende eigen vermogen aangehouden ten
aanzien van lening 1. Door DVL worden ten aanzien van lening 1 derhalve geen reële
risico’s gelopen.