Afstanden met betrekking tot het plaatsgebonden risico als bedoeld in de artikelen 2 en 9 van de Regeling externe veiligheid inrichtingen (categoriale inrichtingen)
Tabellen 1, 2 en 2a: LPG-tankstations
Tabel 3: Inrichtingen waar gevaarlijke stoffen, gevaarlijke afvalstoffen of bestrijdingsmiddelen
in emballage worden opgeslagen (CPR 15-2 en 15-3 inrichtingen)
Tabellen 4 en 5: Inrichtingen waar gevaarlijke stoffen, gevaarlijke afvalstoffen of
bestrijdingsmiddelen in emballage worden opgeslagen (CPR 15-2 en 15-3 inrichtingen)
en waar niet meer dan honderd maal per jaar zeer vergiftige stoffen of preparaten
in de open lucht worden gelost en geladen
Tabellen 6 en 7: Koel- en vriesinstallaties met ammoniak
LPG-tankstations
Tabel 1. Afstanden in meters tot al dan niet geprojecteerde kwetsbare en beperkt kwetsbare
objecten, waarbij wordt voldaan aan de grenswaarde 10–6 per jaar, onderscheidenlijk de richtwaarde 10–6 per jaar (zie artikel 2, eerste lid, onderdeel a)
Doorzet (m3) per jaar
|
Afstand (m) vanaf vulpunt
|
Afstand (m) vanaf ondergronds1of ingeterpt reservoir
|
Afstand (m) vanaf afleverzuil
|
1000–15002
|
110
|
25
|
15
|
< 10002
|
45
|
25
|
15
|
1 Voor LPG-tankstations met een bovengronds reservoir geldt een afstand van 120 meter
vanaf dat reservoir tot al dan niet geprojecteerde kwetsbare en beperkt kwetsbare
objecten. Die afstand geldt ongeacht de doorzet van LPG per jaar.
2 Indien in de milieuvergunning is vastgelegd dat de doorzet van LPG minder dan 1500
m3 onderscheidenlijk 1000 m3 per jaar is, gelden de hier vermelde afstanden.
Tabel 2. Afstanden in meters tot kwetsbare objecten, waarbij wordt voldaan aan de
grenswaarde 10–5 per jaar (zie artikel 9, eerste lid)
Doorzet (m3) per jaar
|
Afstand (m) vanaf
vulpunt
|
Afstand (m) vanaf ondergronds of ingeterpt reservoir
|
< 1500
|
25
|
15
|
Tabel 2a. Afstanden in meters tot kwetsbare objecten, waarbij wordt voldaan aan de
grenswaarde 10–6 per jaar (zie artikel 9, tweede lid, onderdeel a)
Doorzet (m3) per jaar
|
Afstand (m) vanaf vulpunt
|
Afstand (m) vanaf ondergronds1 of ingeterpt reservoir
|
Afstand (m) vanaf afleverzuil
|
1000–15002
|
40
|
25
|
15
|
500–10002
|
35
|
25
|
15
|
< 5002
|
25
|
25
|
15
|
1 Voor LPG-tankstations met een bovengronds reservoir geldt een afstand van 120 meter
vanaf dat reservoir tot kwetsbare objecten. Die afstand geldt ongeacht de doorzet
van LPG per jaar.
2 Indien in de milieuvergunning is vastgelegd dat de doorzet van LPG minder dan 1500
m3, 1000 m3 onderscheidelijk 500 m3 per jaar is, gelden de hier vermelde afstanden.
Inrichtingen waar gevaarlijke stoffen, gevaarlijke afvalstoffen of bestrijdingsmiddelen
in emballage worden opgeslagen (CPR 15-2 en 15-3 inrichtingen)
Tabel 3. Afstanden in meters tot al dan niet geprojecteerde kwetsbare en beperkt kwetsbare
objecten, waarbij wordt voldaan aan de grenswaarde 10–6 per jaar, onderscheidenlijk de richtwaarde 10–6 per jaar, met een minimum van 20 meter met het oog op de bereikbaarheid van de opslagplaats
bij brand en het voorkomen van brandoverslag (zie artikel 2)
Oppervlakte opslag (m2)
brandbestrijdingssysteem
|
0–
100
|
100–
200
|
200–
300
|
300–
400
|
400–
500
|
500–
600
|
600–
1500
|
1500–
2500
|
beschermingsniveau 1
|
automatische sprinklerinstallatie
|
20
|
20
|
20
|
20
|
20
|
20
|
35
|
50
|
automatische sproei-(deluge-)installatie
|
20
|
20
|
20
|
20
|
20
|
20
|
35
|
50
|
automatische gasblusinstallatie
|
20
|
20
|
20
|
20
|
20
|
20
|
n.v.t. *
|
n.v.t. *
|
hi-ex installatie inside air
|
20
|
20
|
20
|
20
|
20
|
20
|
20
|
20
|
hi-ex installatie met rookluiken
|
20
|
20
|
20
|
20
|
20
|
20
|
30
|
n.v.t. **
|
lokale brandweer; droog systeem
|
20
|
20
|
20
|
251
|
251
|
n.v.t. ***
|
n.v.t.***
|
n.v.t. ***
|
bedrijfsbrandweer cat. 1 of 2; droog systeem
|
20
|
20
|
20
|
251
|
251
|
251
|
100
|
215
|
bedrijfsbrandweer cat. 1 of 2; handbediende deluge
|
20
|
20
|
20
|
20
|
20
|
20
|
50
|
95
|
bedrijfsbrandweer cat. 1; ter plaatse blussen
|
110
|
175
|
240
|
240
|
240
|
240
|
240
|
n.v.t.**
|
|
beschermingsniveau 2
|
bedrijfsbrandweer cat. 1 of 2 of overheidsbrandweer inzetbaar < 6 min.
|
130
|
190
|
250
|
250
|
250
|
250
|
420
|
n.v.t.**
|
bedrijfsbrandweer of overheidsbrandweer inzetbaar < 15 min.
|
135
|
215
|
290
|
290
|
290
|
290
|
430
|
n.v.t.**
|
|
beschermingsniveau 3
|
preventieve maatregelen overeenkomstig CPR 15-2 of 15-3
|
65
|
115
|
165
|
165
|
165
|
205
|
220
|
235
|
* Een automatische gasblusinstallatie is geschikt voor een opslagplaats met een oppervlakte
voor de opslag van ten hoogste 600 m2.
** Het genoemde brandbestrijdingssysteem is geschikt voor een opslagplaats met een
oppervlakte voor de opslag van ten hoogste 1500 m2.
*** Het genoemde brandbestrijdingssysteem is geschikt voor een opslagplaats met een
oppervlakte voor de opslag van ten hoogste 500 m2.
1 Die afstand is berekend op basis van brandoverslag.
Inrichtingen waar gevaarlijke stoffen, gevaarlijke afvalstoffen of bestrijdingsmiddelen
in emballage worden opgeslagen (CPR 15-2 en 15-3 inrichtingen) en waar niet meer dan
honderd maal per jaar zeer vergiftige stoffen of preparaten in de open lucht worden
gelost en geladen, voorzover die handelingen1 leiden tot grotere afstanden dan de afstanden vermeld in tabel 3
Tabel 4. Afstanden in meters tot al dan niet geprojecteerde kwetsbare en beperkt kwetsbare
objecten, waarbij wordt voldaan aan de grenswaarde 10–6 per jaar, onderscheidenlijk de richtwaarde 10–6 per jaar, afhankelijk van de bronsterkte b in kilogrammen per transportverpakking
met een zeer vergiftige vaste poedervormige stof (T+) (zie artikel 2)
b (kg)2
|
Afstand (m)
|
0,25
|
50
|
0,5
|
65
|
1
|
90
|
2
|
115
|
5
|
175
|
10
|
245
|
1 Onder een handeling wordt verstaan het geheel van aanvoer, opslag en afvoer van een
transportverpakking die zeer vergiftige stoffen of preparaten bevat. Indien zakken
door middel van krimpfolie of banden op een pallet zijn bevestigd, geldt de pallet
als één transportverpakking.
2 De bronsterkte volgt uit: b = 0,1 · p · a · ƒ10μm, waarin p de grootte van de verpakking
(kg) is, a het gehalte actieve stof en ƒ10μm de fractie van het poeder met een korrelgrootte
<10μm.
Tabel 5. Afstanden in meters tot al dan niet geprojecteerde kwetsbare en beperkt kwetsbare
objecten, waarbij wordt voldaan aan de grenswaarde 10–6 per jaar, onderscheidenlijk de richtwaarde 10–6 per jaar, afhankelijk van de inhoud in liters van het vat met een zeer vergiftige
vloeistof (T+) (zie artikel 2)
Inhoud (l)
|
Afstand (m)
|
50
|
40
|
100
|
60
|
200
|
75
|
Koel- en vriesinstallaties en warmtepompen met ammoniak als koudemiddel
Tabel 6. Afstanden in meters tot al dan niet geprojecteerde kwetsbare en beperkt kwetsbare
objecten, waarbij wordt voldaan aan de grenswaarde 10–6 per jaar, onderscheidenlijk de richtwaarde 10–6 per jaar (zie de artikelen 2, eerste lid, onderdeel d, en 9, tweede lid, onderdeel
b)
Type installatie1
|
Hoeveelheid ammoniak2
|
Opstellingsuitvoering3
|
Afstand (m) vanaf machinekamer bij diameter vloeistofleiding naar verdamper ≤ DN50
|
Afstand (m) vanaf machinekamer bij diameter vloeistofleidingnaar verdamper > DN50
en ≤ DN 80
|
Afstand (m) vanaf vloeistofleiding4 bij diameter vloeistofleiding naar verdamper ≤ DN50
|
Afstand (m) vanaf vloeistofleiding4 bij diameter vloeistofleiding naar verdamper > DN50 en ≤ DN 80
|
< –25 °C
|
1500–3500 kg
|
1
|
–5
|
–5
|
–5
|
–5
|
|
|
2
|
–
|
–
|
–
|
–
|
|
|
3
|
35
|
35
|
–
|
–
|
|
|
|
|
|
|
|
|
3500–6000 kg
|
1
|
–
|
–
|
–
|
–
|
|
|
2
|
30
|
40
|
25
|
40
|
|
|
3
|
65
|
65
|
25
|
40
|
|
|
|
|
|
|
|
|
6000–8000 kg
|
1
|
–
|
–
|
–
|
–
|
|
|
|
–
|
|
–
|
|
|
|
2
|
30
|
45
|
30
|
40
|
|
|
3
|
75
|
75
|
30
|
40
|
|
|
|
|
|
|
|
|
8000–10.000 kg
|
1
|
–
|
–
|
–
|
–
|
|
|
2
|
30
|
45
|
30
|
45
|
|
|
3
|
85
|
85
|
30
|
45
|
–25 tot –5 °C
|
1500–3500 kg
|
1
|
–
|
–
|
–
|
–
|
|
|
2
|
–
|
–
|
–
|
–
|
|
|
3
|
45
|
45
|
–
|
–
|
|
|
|
|
|
|
|
|
3500–6000 kg
|
1
|
–
|
50
|
–
|
–
|
|
|
2
|
60
|
75
|
55
|
70
|
|
|
3
|
75
|
90
|
55
|
70
|
|
|
|
|
|
|
|
|
6000–8000 kg
|
1
|
–
|
50
|
–
|
–
|
|
|
2
|
65
|
85
|
60
|
80
|
|
|
3
|
85
|
100
|
60
|
80
|
|
|
|
|
|
|
|
|
8000– 10.000 kg
|
1
|
–
|
50
|
–
|
–
|
|
|
2
|
70
|
85
|
65
|
85
|
|
|
3
|
95
|
105
|
65
|
85
|
> –5 °C
|
1500–3500 kg
|
1
|
–
|
–
|
–
|
–
|
|
|
2
|
–
|
–
|
–
|
–
|
|
|
3
|
45
|
45
|
–
|
–
|
|
|
|
|
|
|
|
|
3500–6000 kg
|
1
|
–
|
60
|
–
|
–
|
|
|
2
|
70
|
85
|
55
|
75
|
|
|
3
|
85
|
95
|
55
|
75
|
|
|
|
|
|
|
|
|
6000–8000 kg
|
1
|
–
|
65
|
–
|
–
|
|
|
2
|
80
|
95
|
60
|
85
|
|
|
3
|
90
|
105
|
60
|
85
|
|
|
|
|
|
|
|
|
8000– 10.000 kg
|
1
|
50
|
65
|
–
|
–
|
|
|
2
|
85
|
105
|
65
|
90
|
|
|
3
|
95
|
110
|
65
|
90
|
1 Het betreft installaties die zijn voorzien van een pompbeveiliging, met een maximale
werktemperatuur die lager is dan –25 °C, een maximale werktemperatuur tussen –25 °C
en –5 °C, onderscheidenlijk een maximale werktemperatuur die hoger is dan –5 °C. Hierbij
wordt onder werktemperatuur verstaan de afscheider- of verdampingstemperatuur. Een
pompbeveiliging, als bedoeld in de eerste volzin, bestaat per koudemiddelpomp uit
een zodanige combinatie van elementen en voorzieningen, dat bij een breuk van de afvoerleiding
van de pomp die pomp onmiddellijk buiten werking wordt gesteld, zodat de toevoer van
ammoniak naar de leiding wordt afgesneden.
2 De hoeveelheid ammoniak is de totale hoeveelheid ammoniak die in de installatie aanwezig
is, inclusief de hoeveelheid in een afscheidervat met minder dan 400 kg ammoniak.
3 Opstellingsuitvoering 1: opstelling waarbij alle ammoniakvoerende onderdelen zijn
opgesteld in de machinekamer of in de productieruimte, eventueel met uitzondering
van de condensor met verbindend leidingwerk. Laatstgenoemde onderdelen kunnen buiten
opgesteld zijn.
Opstellingsuitvoering 2: opstelling als bij opstellingsuitvoering 1, met dien verstande
dat de leidingen naar en van de verdamper of verdampers met de buitenlucht in verbinding
staan.
Opstellingsuitvoering 3: opstelling als bij opstellingsuitvoering 2, met dien verstande
dat het afscheidervat of vloeistofvat buiten opgesteld zijn.
4 Vloeistofleiding: met de buitenlucht in verbinding staande ammoniakvoerende leidingen
naar de verdamper of verdampers.
5 De aanduiding ‘–‘ houdt in dat het plaatsgebonden risico rondom de desbetreffende
installatie kleiner is dan 10–6 per jaar en dat geen afstand tot al dan niet geprojecteerde kwetsbare en beperkt
kwetsbare objecten in acht genomen behoeft te worden, onderscheidenlijk daarmee geen
rekening gehouden behoeft te worden.
Meer dan één koel- en vriesinstallatie met ammoniak als koudemiddel in een machinekamer
Tabel 7. Afstanden in meters tot al dan niet geprojecteerde kwetsbare en beperkt kwetsbare
objecten, waarbij wordt voldaan aan de grenswaarde 10–6 per jaar, onderscheidenlijk de richtwaarde 10–6 per jaar, bij de aanwezigheid van meerdere koel- en vriesinstallaties met ammoniak
als koudemiddel in een machinekamer (zie de artikelen 2, eerste lid, onderdeel e,
en 9, tweede lid, onderdeel c)
|
Inhoud installatie a1
≤ 6000 kg
|
Inhoud installatie a1 > 6000 kg en ≤ 8000 kg
|
Inhoud installatie a1 > 8000 kg
|
Inhoud installatie b2 ≤ 3500 kg
|
Zie afstand die in tabel 6 is vermeld bij een zelfde installatie3 als installatie a, doch met een inhoud die behoort tot de eerstvolgende hogere inhoudscategorie
|
Zie afstand die in tabel 6 is vermeld bij een zelfde installatie3 als installatie a, vermeerderd met 10 meter
|
Inhoud installatie b2 > 3500 kg
|
Zie afstand die in tabel 6 is vermeld bij een zelfde installatie3 als installatie a, doch met een inhoud die behoort tot de tweede hogere inhoudscategorie
|
Zie afstand die in tabel 6 is vermeld bij een zelfde installatie3 als installatie a, vermeerderd met 20 meter
|
1 Installatie waarvoor ingevolge tabel 6 van bijlage 1 de grootste afstand geldt.
2 Installatie die de grootste inhoud heeft, installatie a niet meegerekend.
3 Installatie van hetzelfde type, met dezelfde opstellingsuitvoering en een vloeistofleiding
met dezelfde diameter.
LPG-tankstations
Tabel 1
Doorzet (m3) per jaar
|
Afstand (m) tot grens invloedsgebied
|
< 1500
|
150
|
CPR 15-2 en 15-3 inrichtingen
Tabel 2
Brandbestrijdingssysteem
|
Oppervlakte
0–300 m2
afstand (m) tot grens invloedsgebied
|
Oppervlakte
300–600 m2
afstand (m) tot grens invloedsgebied
|
Oppervlakte
600–2500 m2
afstand (m) tot grens invloedsgebied
|
beschermingsniveau 1
|
|
|
automatische sprinklerinstallatie
|
n.v.t.
|
90
|
300
|
automatische sproei-(deluge-)installatie
|
n.v.t.
|
90
|
300
|
automatische gasblusinstallatie
|
n.v.t.
|
90
|
n.v.t.1
|
hi-ex installatie inside air
|
n.v.t.
|
90
|
320
|
hi-ex installatie met rookluiken
|
300
|
350
|
350
|
lokale brandweer; droog systeem
|
n.v.t.
|
70
|
n.v.t.2
|
bedrijfsbrandweer cat. 1 of 2; droog systeem
|
n.v.t.
|
90
|
320
|
bedrijfsbrandweer cat. 1 of 2; handbediende deluge
|
n.v.t.
|
90
|
320
|
bedrijfsbrandweer cat. 1; ter plaatse blussen
|
300
|
350
|
350
|
|
|
|
beschermingsniveau 2
|
|
|
bedrijfsbrandweer cat. 1 of 2 of overheidsbrandweer inzetbaar < 6 min.
|
300
|
380
|
930
|
bedrijfsbrandweer of overheidsbrandweer inzetbaar < 15 min.
|
300
|
380
|
930
|
|
|
|
beschermingsniveau 3
|
|
|
preventieve maatregelen overeenkomstig CPR 15-2 of 15-3
|
275
|
520
|
930
|
1Een automatische gasblusinstallatie is geschikt voor een opslagplaats met een oppervlakte
voor de opslag van ten hoogste 600 m2Het genoemde brandbestrijdingssysteem is geschikt voor een opslagplaats met een oppervlakte
voor de opslag van ten hoogste 500 m2.
2 Het genoemde brandbestrijdingssysteem is geschikt voor een opslagplaats met een oppervlakte
voor de opslag van ten hoogste 500 m2
Koel- en vriesinstallaties en warmtepompen met ammoniak als koudemiddel
Tabel 3
Type installatie1
|
Hoeveelheid ammoniak2
|
Opstellingsuitvoering3
|
Afstand (m) tot grens invloedsgebied bij diameter vloeistofleiding naar verdamper
≤ DN50
|
Afstand (m) tot grens invloedsgebied bij diameter vloeistofleiding naar verdamper
> DN50 en ≤ DN80
|
< –25 °C
|
1500–3500 kg
|
1
|
–4
|
–4
|
|
|
2
|
–
|
–
|
|
|
3
|
–
|
–
|
|
3500–6000 kg
|
1
|
–
|
–
|
|
|
2
|
–
|
–
|
|
|
3
|
–
|
–
|
|
6000–8000 kg
|
1
|
–
|
–
|
|
|
2
|
–
|
–
|
|
|
3
|
–
|
–
|
|
8000–10.000 kg
|
1
|
–
|
–
|
|
|
2
|
–
|
–
|
|
|
3
|
310
|
310
|
–25 tot –5 °C
|
1500–3500 kg
|
1
|
–
|
–
|
|
|
2
|
–
|
–
|
|
|
3
|
–
|
–
|
|
3500–6000 kg
|
1
|
–
|
–
|
|
|
2
|
–
|
–
|
|
|
3
|
260
|
260
|
|
6000–8000 kg
|
1
|
–
|
–
|
|
|
2
|
–
|
–
|
|
|
3
|
280
|
280
|
|
8000–10.000 kg
|
1
|
–
|
–
|
|
|
2
|
–
|
120
|
|
|
3
|
300
|
300
|
> –5 °C
|
1500–3500 kg
|
1
|
–
|
–
|
|
|
2
|
–
|
–
|
|
|
3
|
–
|
–
|
|
3500–6000 kg
|
1
|
–
|
–
|
|
|
2
|
–
|
–
|
|
|
3
|
360
|
360
|
|
6000–8000 kg
|
1
|
–
|
170
|
|
|
2
|
–
|
170
|
|
|
3
|
400
|
400
|
|
8000–10.000 kg
|
1
|
200
|
200
|
|
|
2
|
200
|
200
|
|
|
3
|
400
|
400
|
1 Het betreft installaties die zijn voorzien van een pompbeveiliging, met een maximale
werktemperatuur die lager is dan -25 °C, een maximale werktemperatuur tussen -25 °C
en -5 °C, onderscheidenlijk een maximale werktemperatuur die hoger is dan -5 °C. Hierbij
wordt onder werktemperatuur verstaan de afscheider- of verdampingstemperatuur. Voor
de toepassing van bovenstaande tabel is de hoogste afscheider- of verdampingstemperatuur
bepalend. Indien die hoogste temperatuur wordt bepaald door een afscheidervat waarin
minder dan 400 kg ammoniak aanwezig is, mag in afwijking van de vorige volzin de afstand
worden toegepast die behoort bij de werktemperatuur die heerst in het afscheidervat
met de op een na hoogste werktemperatuur. Een pompbeveiliging, als bedoeld in de eerste
volzin, bestaat per koudemiddelpomp uit een zodanige combinatie van elementen en voorzieningen,
dat bij een breuk van de afvoerleiding van de pomp die pomp onmiddellijk buiten werking
wordt gesteld, zodat de toevoer van ammoniak naar de leiding wordt afgesneden.
2 Als noot 2 onder bijlage 1, tabel 6.
3 Als noot 3 onder bijlage 1, tabel 6.
4 De aanduiding ‘–’ houdt in dat de grens van het invloedsgebied in het desbetreffende
geval niet relevant is. Het groepsrisico, de mogelijkheden voor rampbestrijding en
de mate van zelfredzaamheid van de bevolking behoeven in dat geval niet te worden
verantwoord.