Als hoofdregel onder het op 1 januari 2003 in werking getreden herziene regime fiscale
eenheid geldt dat een verbreking niet meer terugwerkt (tot het begin van het boekjaar).
Bij een fusie of splitsing is nog wel een verbreking met terugwerkende kracht mogelijk:
-
1. Op grond van artikel 14, derde lid, van het Besluit fiscale eenheid 2003 is op verzoek
het ontvoegingstijdstip gesteld op de aanvang van het boekjaar waarin de fusie of
splitsing plaatsvindt, dan wel
-
2. Op grond van artikel IV, tweede lid, van de Wet van 11 december 2002, Stb. 618 (herziening
regime fiscale eenheid) is verzocht om toepassing van de overgangsregeling; hierdoor
vindt de verbreking van de fiscale eenheid met terugwerkende kracht plaats tot het
begin van het boekjaar waarin de fusie of splitsing plaatsvindt die tot de verbreking
leidt.
Ingeval een (bestaande) fiscale eenheid tussen een moedermaatschappij en een of meer
dochtermaatschappijen in vorenbedoelde situaties met terugwerkende kracht wordt verbroken
doordat de moedermaatschappij is betrokken bij een fusie of splitsing, en (een deel
van) het vermogen van de moedermaatschappij (inclusief de aandelen in de dochtermaatschappij(en))
overgaat naar een niet tot de fiscale eenheid behorende verkrijgende rechtspersoon,
wil men vaak een fiscale eenheid vormen in aansluiting op het verbrekingstijdstip
van de oude fiscale eenheid, waarbij de verkrijgende rechtspersoon als moedermaatschappij
van vorenbedoelde dochtermaatschappij(en) gaat fungeren (zgn. aansluitende fiscale
eenheid).
Door een tweetal redenen is een aansluitende fiscale eenheid niet mogelijk:
-
– Onder het nieuwe regime fiscale eenheid dient het verzoek om een fiscale eenheid uiterlijk
te worden gedaan drie maanden na het gewenste voegingstijdstip: zie artikel 15, vijfde
lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969. Het verzoek kan echter nooit tijdig
worden ingediend – dan wel de indieningstermijn is feitelijk korter dan drie maanden
– doordat de fusie of splitsing die leidt tot de verbreking (met terugwerkende kracht)
zich later voordoet dan de verbreking;
-
– Op het gewenste voegingstijdstip heeft de verkrijgende rechtspersoon niet de juridische
en economische eigendom van de aandelen in de dochtermaatschappij(en).
Ingeval de verkrijgende rechtspersoon op het gewenste voegingstijdstip een reeds bestaand
lichaam is, keur ik in de hiervoor bedoelde situaties goed dat:
-
– een zodanig verzoek als tijdig ingediend wordt aangemerkt, indien het is ingediend
binnen drie maanden na het verlijden van de fusie/splitsingsakte, en
-
– de verkrijgende rechtspersoon wordt geacht per begin van het boekjaar waarin de juridische
fusie of splitsing plaatsvindt de juridische en economische eigendom van de aandelen
in de dochtermaatschappij(en) te bezitten, mits de fusie of splitsing de enige reden
is die tot verbreking van de fiscale eenheid leidt.
De hiervoor opgenomen goedkeuring kan overeenkomstige toepassing vinden, ingeval niet
de moedermaatschappij, maar een dochtermaatschappij van de fiscale eenheid is betrokken
bij een fusie of splitsing. De verbreking met terugwerkende kracht ten aanzien van
de verdwijnende dochtermaatschappij leidt ook tot een verbreking (met terugwerkende
kracht) ten aanzien van andere tot de fiscale eenheid behorende (klein)dochtermaatschappijen,
waarvan de verdwijnende dochtermaatschappij het bezit van de aandelen heeft.
De goedkeuring ziet dan op de vorming van een aansluitende fiscale eenheid tussen
de (niet tot de fiscale eenheid behorende) verkrijgende rechtspersoon en de andere
(klein)dochtermaatschappij(en).
De in dit besluit getroffen goedkeurende regeling over de verruiming van de indieningstermijn
en het bezitsvereiste bij situatie 1 zal in het Besluit fiscale eenheid 2003 worden
opgenomen.