Achtergrond
[Regeling vervallen per 01-01-2010]
Het jeugdstrafrecht is gericht op de aanpak van strafrechtelijk minderjarigen binnen
een pedagogisch kader, waarbij wordt uitgegaan van de gedachte dat deze pedagogische
benadering vooral tot zijn recht komt door de jeugdigen zelf de verantwoordelijkheid
voor gepleegde delicten te laten inzien en aanvaarden. Uitgangspunt is dat ten aanzien
van elke minderjarige te allen tijde een voelbare reactie op het strafbare feit dient
te volgen.
Het Wetboek van Strafrecht biedt een juridisch kader om minderjarigen, die strafbare feiten van betrekkelijk
geringe ernst hebben gepleegd, via de zogeheten 'Halt-afdoening' buiten het justitiële
circuit te houden (art. 77e WvSr). Een en ander is juridisch vormgegeven door middel van een (voorwaardelijke) sepotbevoegdheid
door de politie onder verantwoordelijkheid van het openbaar ministerie. Halt ('Het
ALTernatief') vormt een goede en effectieve wijze van vroegtijdige voorkoming van
criminele carrières en biedt een gerichte repressieve aanpak van jeugdigen die veelal
voor het eerst met het strafrecht in aanraking komen.
De practische invulling en uitvoering van de Halt-afdoening is primair - binnen een
kader van landelijk geldende (ministeriële) richtlijnen - een verantwoordelijkheid
van Halt en van het Halt-bureau. Waar lokale, organisatorische en beleidsmatige verschillen
afdoen aan het belang van een landelijk zo uniform mogelijke Halt-afdoening, voert
het Haltbureau daarover overleg met het lokale OM en de politie.
Vanuit die gedachte is in artikel 77e lid 3 WvSr het OM aangewezen om te voorzien in 'algemene aanwijzingen' op het punt van aanpak
van feiten met hantering van de Halt-afdoening. In het belang van centrale afstemming
en coördinatie, geeft deze aanwijzing invulling aan de landelijk geldende kaders waarbinnen
van een Halt-afdoening sprake kan zijn en de wijze waarop en de voorwaarden waaronder
deze mag plaatsvinden.
Deze aanwijzing geeft primair invulling aan de taken en de positie van het OM en de
politie. Dit neemt niet weg dat Halt-bureaus en gemeenten een eigen verantwoordelijkheid
dragen voor de projecten die worden aangeboden en de aanpak en behandeling van de
jeugdigen binnen de te volgen procedure.
In deze aanwijzing wordt de toestemming van het OM voor het doen van een Halt-voorstel
(art. 77e lid 1 WvSr) verondersteld aanwezig te zijn via delegatie van de afdoening aan daartoe aangewezen
opsporingsambtenaren.
In de ressorten en arrondissementen kunnen binnen de aangegeven kaders vervolgens
in overleg met de lokale driehoek nadere regels gesteld worden. Hierbij valt bijvoorbeeld
te denken aan specifieke puntensystemen, alsmede aan de eisen en voorwaarden die gesteld
dienen te worden aan concrete lokale projecten, of aan de omstandigheden waaronder
een strafbaar feit is gepleegd. Deze nadere regels kunnen voorzien in een op de lokale
situatie toegesneden uitvoering van Halt-projecten onder de verantwoordelijkheid van
het OM. Daarbij kan rekening worden gehouden met de lokale criminaliteitsproblematiek.
Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling om bij arrondissementale richtlijnen andere
categorieën strafbare feiten te benoemen als Halt-waardig.