Antwoord
[Regeling vervallen per 18-08-2010 met terugwerkende kracht tot en met 06-08-2010]
Ad a. Het is de bedoeling om de pensioenregeling en de arbeidsvoorwaarden van de Y-
en Z-groep gelijk te trekken. Er zijn garanties afgegeven. Voor de extra kosten wordt
een voorziening gevormd.
De oorsprong van de uitgaaf is gelegen in het reorganisatiebesluit. Voorts is er een
redelijke mate van zekerheid dat de uitgaven worden gedaan, zodat ook aan de tweede
voorwaarde, zoals gesteld in het Besluit, wordt voldaan. Deze kosten zijn echter te
kenmerken als loonkosten. Belastingplichtige wil in feite een voorziening voor hogere
loonkosten. Dat is in strijd met de derde voorwaarde genoemd in het Besluit. Aan de
derde voorwaarde wordt voldaan indien aannemelijk is dat bepaalde toekomstige bedrijfsuitgaven,
-
a. niet zijn toe te rekenen aan toekomstige voordelen, en
-
b. ook naar hun aard geen kosten zijn van de toekomstige jaren.
Loonkosten dienen te worden toegerekend aan het jaar waarin de arbeidsprestatie wordt
verricht. Deze kosten zijn naar hun aard jaarlasten. De kosten kunnen niet worden
voorzien.
Voor zover de lastenverhoging betrekking heeft op oude jaren kan er wel een voorziening
worden gevormd.
Ad b. X wil de Y-organisatie integreren in de X-organisatie. Dit houdt in het gelijkschakelen
en samenvoegen van assortimenten, procedures, fysieke distributie, winkelinrichtingen
en presentatie naar de markt. De gevormde voorziening ziet onder andere op in te huren
externe adviseurs en afvloeiingskosten van personeel.
De eerste voorwaarde van het besluit bepaalt dat de oorsprong van de uitgave gelegen
dient te zijn in de periode voorafgaand aan balansdatum. Het reorganisatiebesluit
is de oorsprong en dat besluit is genomen en vastgelegd in de periode voorafgaand
aan balansdatum. Aan de eerste voorwaarde is voldaan. Dat er een redelijke mate van
zekerheid bestaat dat de uitgaven zich zullen voordoen is duidelijk, zodat ook aan
de tweede voorwaarde wordt voldaan.
In het kader van de beoordeling van de derde voorwaarde komt in geval van een reorganisatie
de vraag op of deze kosten wellicht geactiveerd dienen te worden (daarmee kunnen ze
tevens niet worden voorzien). Dit in het licht van de gedachte dat een reorganisatie
geacht mag worden gericht te zijn op het behalen van toekomstig economisch voordeel.
Daarbij kan de gedachte opkomen dat deze kosten met de verwachte opbrengsten dienen
te worden gematcht. Mitsdien dienen ze dan in het jaar van uitgaaf te worden geactiveerd.
Van geval tot geval zal moeten worden beoordeeld of de beoogde extra winst, bijvoorbeeld
door synergie-effecten dan wel efficiencyvoordelen, zal worden behaald. Als dat onzeker
is, dan verlangt goed koopmansgebruik niet dat de kosten worden geactiveerd en kan
een voorziening worden gevormd.
Ad c. X heeft besloten de kantoren van Y in G te sluiten en het personeel over te
plaatsen naar het kantoor van X.
Het vormen van een voorziening voor de uitgaven die samenhangen met die beslissing
strandt al op de eerste voorwaarde, de oorsprongvoorwaarde.
In het verplaatsingskostenarrest, BNB 1957/304 en letterlijk in HR 19 april 1961,
rolnr. 14519, BNB 1961/162 is bepaald dat ‘toekomstige verplaatsingskosten houden
met de bedrijfsuitoefening van onderhavig jaar en de daaraan voorafgaande periode
geen rechtstreeks verband.’
Ad d. Door de integratie van Y in de X-organisatie zien Z ondernemers een ‘collega’
concurrent in de eigen omgeving ontstaan. Y vestigingen, voorheen een derde, concurrent,
zijn nu onderdeel van de eigen organisatie.
Het concern heeft nu bijvoorbeeld in één straat een winkel van Y en één van Z. Voorheen
kon dat prima maar nu maakt men onderdeel uit van dezelfde Z formule; Y verdwijnt
immers. Het lijkt logisch dat X dat ongewenst acht en deze zal één van beide gaan
opheffen. De betrokken ondernemer zal daarbij recht op schadevergoeding door X hebben.
Deze wil X nu voorzien.
Aan de oorsprongvoorwaarde wordt voldaan omdat de oorsprong van deze uitgave wederom
gelegen is in het reorganisatiebesluit. Wederom is niet in geschil dat er een redelijke
mate van zekerheid aanwezig is. Aan de eerste en tweede voorwaarde, zoals in het Besluit
genoemd is voldaan.
Ook aan de derde voorwaarde, de goed koopmansgebruik voorwaarde zou kunnen zijn voldaan.
Hier moet echter wel een beoordeling zoals beschreven in onderdeel b over een mogelijke
activering, aan voorafgaan.