Uitvoeringsbesluit WWIK

[Regeling vervallen per 01-01-2012.]
Geraadpleegd op 27-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2007.
Geldend van 01-01-2007 t/m 16-12-2008

Besluit van 23 december 2004, houdende regels ter uitvoering van de Wet werk en inkomen kunstenaars (Uitvoeringsbesluit WWIK)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 25 oktober 2004, nr. W&B/URP/04/70890;

Gelet op de artikelen 2, vijfde lid, 7, vijfde lid, 8, aanhef en onderdeel b, 10, tweede en derde lid, 11, eerste lid, aanhef en onderdelen b en c, 13, vijfde lid, 17, tweede lid, 18, vierde lid, 21, tweede lid, 22, vijfde lid, 23, eerste lid, 40, tweede, zevende en achtste lid, en 43, derde en vierde lid, van de Wet werk en inkomen kunstenaars;

De Raad van State gehoord (advies van 6 december 2004, nr. W12.04.0510/IV);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 17 december 2004, Directie Werk en Bijstand, nr. W&B/URP/04/85553;

Hebben goedgevonden en verstaan:

§ 1. Definities

[Regeling vervallen per 01-01-2012]

Artikel 1. Begripsbepalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2012]

In dit besluit wordt verstaan onder:

§ 2. Voorwaarden werkzaamheden als kunstenaar

[Regeling vervallen per 01-01-2012]

Artikel 2. Periodiciteit beroepsmatigheidstoets

[Regeling vervallen per 01-01-2012]

De beoordeling of de kunstenaar gedurende de periode, bedoeld in artikel 8, aanhef en onderdeel b, van de WWIK dan wel artikel 11, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de WWIK als kunstenaar werkzaam is geweest, betreft de periode van twaalf kalendermaanden onmiddellijk voorafgaande aan de kalendermaand waarin uitkering wordt aangevraagd, dan wel waarin het onderzoek plaatsvindt, bedoeld in artikel 11 van de WWIK.

§ 3. Inkomenseisen en beroepskosten

[Regeling vervallen per 01-01-2012]

Artikel 3. Entree-eis

[Regeling vervallen per 01-01-2012]

  • 2 Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder de in aanmerking te nemen beroepskosten, bedoeld in artikel 17 van de WWIK, verstaan de directe kosten die uitsluitend kunnen worden toegerekend aan het met werkzaamheden als kunstenaar verworven inkomen in de periode van twaalf kalendermaanden onmiddellijk voorafgaande aan de kalendermaand waarin uitkering wordt aangevraagd.

Artikel 4. Progressie-eis

[Regeling vervallen per 01-01-2012]

  • 1 De in artikel 11, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de WWIK genoemde bedragen worden naar evenredigheid verlaagd, indien de kunstenaar geen werkzaamheden als kunstenaar heeft verricht gedurende een gedeelte van de periode van twaalf kalendermaanden onmiddellijk voorafgaand aan respectievelijk de dertiende, vijfentwintigste of zevenendertigste uitkeringsmaand wegens ziekte of deelname aan door de adviserende instelling of het college aangeboden beroepskwalificerende scholing van tenminste een aaneengesloten periode van vier weken.

  • 2 Voor het vaststellen van de periode van ziekte, bedoeld in het eerste lid, worden perioden van ziekte samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.

  • 3 Het college kan de kunstenaar die, als gevolg van op de ontwikkeling van de beroepspraktijk gerichte activiteiten die het verwerven van inkomen hebben belemmerd, niet kan voldoen aan de eis, bedoeld in artikel 11, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de WWIK, gedurende de totale looptijd van de WWIK eenmalig op zijn verzoek ontheffing van die eis verlenen. De kunstenaar doet hiertoe zo spoedig mogelijk een met redenen omkleed verzoek aan het college.

  • 4 De ontheffing, bedoeld in het derde lid, wordt niet verleend, indien het niet hebben voldaan aan de van toepassing zijnde eis, bedoeld in artikel 11, aanhef en eerste lid, onderdeel b, van de WWIK, het gevolg is van het naar het oordeel van het college onverantwoord handelen of nalaten van de kunstenaar.

Artikel 5. Progressie-eis na eerdere beëindiging van de uitkering op grond van artikel 11, eerste lid, van de WWIK

[Regeling vervallen per 01-01-2012]

De kunstenaar wiens uitkering op grond van artikel 11, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de WWIK is beëindigd en die uitkering aanvraagt, heeft na afloop van de periode, bedoel in artikel 10, vijfde lid, van de WWIK, recht op uitkering als wordt voldaan aan de van toepassing zijnde eis, bedoeld in artikel 11, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de WWIK over de twaalf kalendermaanden onmiddellijk voorafgaande aan de kalendermaand waarin uitkering wordt aangevraagd.

Artikel 6. Vaststellen inkomen over de beoordelingsperiode van de progressie-eis

[Regeling vervallen per 01-01-2012]

  • 1 Voor de toepassing van artikel 11, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de WWIK, wordt op de omzet en het bruto-inkomen verworven over de periode van twaalf kalendermaanden onmiddellijk voorafgaand aan de 13e, 25e of 37e uitkeringsmaand de volgende beroepskosten in mindering gebracht:

    • a. de vaste kosten, afgeleid uit de jaarrekening van het kalenderjaar onmiddellijk voorafgaande aan het kalenderjaar waarin de betreffende eis wordt getoetst;

    • b. de variabele kosten, afgeleid uit de jaarrekening van het kalenderjaar onmiddellijk voorafgaande aan het kalenderjaar waarin de betreffende eis wordt getoetst, naar het percentage dat zij uitmaken van de in die jaarrekening opgenomen omzet.

  • 2 Indien de kunstenaar geen jaarrekening kan overleggen over het kalenderjaar onmiddellijk voorafgaande aan het kalenderjaar waarin de betreffende eis wordt getoetst, dan wel aantoont dat de toepassing van het eerste lid geen recht doet aan de werkelijke kosten over de van toepassing zijnde periode, bedoeld in het eerste lid, wordt de opgave van de kunstenaar in aanmerking genomen, voorzover deze naar het oordeel van het college aannemelijk is.

Artikel 7. Beroepskosten

[Regeling vervallen per 01-01-2012]

  • 1 Voor de toepassing van de artikelen 15 en 16 van de WWIK wordt over de omzet of bruto-inkomsten van de kunstenaar een bedrag van € 3.408,– als beroepskosten in aanmerking genomen.

  • 2 Indien bij de toepassing van het eerste lid het bruto-inkomen van de kunstenaar uitkomt op een negatief bedrag, wordt het inkomen op nihil gesteld.

  • 3 Indien in de situatie, bedoeld in het tweede lid, de kunstenaar aantoont dat de werkelijke beroepskosten de omzet en het bruto-inkomen overstijgen, worden in afwijking van het tweede lid, de resterende meerkosten in mindering gebracht op het bruto-inkomen van zijn echtgenoot.

  • 4 Indien de kunstenaar aantoont dat zijn werkelijke beroepskosten hoger zijn dan het in het eerste lid genoemde bedrag worden deze werkelijke kosten in aanmerking genomen bij de omzet of het bruto-inkomen van de kunstenaar en het bruto-inkomen van zijn echtgenoot.

§ 4. Maatregelen

[Regeling vervallen per 01-01-2012]

Artikel 8. Maatregelen

[Regeling vervallen per 01-01-2012]

  • 2 De periode van weigering van de uitkering, bedoeld in het eerste lid, wordt verdubbeld, indien de kunstenaar, of zijn echtgenoot, zich binnen twaalf maanden na de vorige als verwijtbaar aangemerkte gedragingen opnieuw schuldig maakt aan verwijtbare gedragingen als bedoeld in artikel 22, eerste lid, van de WWIK. Geen verdubbeling vindt plaats indien de eerdere weigering betrekking heeft op gedragingen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, en de nieuwe verwijtbare gedragingen worden aangemerkt als gedragingen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a.

§ 5. Vaststelling vermogenswaarde bezittingen, met zowel een zakelijk als een privé karakter, noodzakelijk voor de uitoefening van het beroep van kunstenaar

[Regeling vervallen per 01-01-2012]

Artikel 9. Vaststelling vermogenswaarde

[Regeling vervallen per 01-01-2012]

  • 1 Indien de kunstenaar beschikt over een in eigendom bewoonde woning met bijbehorend erf die tevens voor de uitoefening van het beroep wordt gebruikt, wordt voor de toepassing van artikel 7, vijfde lid, van de WWIK, de vermogenswaarde vastgesteld op een bedrag gelijk aan 20% van de waarde in het economisch verkeer van de woning met het bijbehorend erf verminderd met de daarop drukkende schulden. Op de vaststelling van de waarde van de woning met bijbehorend erf is artikel 10 van toepassing.

  • 2 Indien de kunstenaar beschikt over bezittingen anders dan de in eigendom bewoonde woning met bijbehorend erf, die tevens voor de uitoefening van het beroep worden gebruikt, wordt 50% van de waarde in het economisch verkeer van de bezittingen verminderd met de daarop drukkende schulden aangemerkt als vermogen noodzakelijk voor de uitoefening van het beroep van kunstenaar.

§ 6. Regeling krediethypotheek en verpanding WWIK

[Regeling vervallen per 01-01-2012]

Artikel 10. Taxateur

[Regeling vervallen per 01-01-2012]

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan de waarde van de woning met bijbehorend erf, bedoeld in artikel 13, vijfde lid, van de WWIK, worden vastgesteld door een taxateur die door het college in overeenstemming met de kunstenaar wordt aangewezen.

Artikel 11. Voorwaarden geldlening

[Regeling vervallen per 01-01-2012]

De voorwaarden, bedoeld in de artikelen 12 en 13, worden in elk geval verbonden aan de geldlening onder verband van hypotheek of verpanding, bedoeld in artikel 13, eerste lid, van de WWIK, en opgenomen in de hypotheekakte of de akte tot verpanding.

Artikel 12. Aflossing geldlening

[Regeling vervallen per 01-01-2012]

  • 2 De aflossing van de geldlening onder verband van hypotheek of verpanding vindt maandelijks plaats gedurende ten hoogste tien jaar.

  • 3 Het college stelt het maandbedrag van de aflossing vast aan de hand van het inkomen, bedoeld in paragraaf 3.4 van de Wet werk en bijstand, en de noodzakelijke, voor rekening van de kunstenaar en zijn gezin komende, bijzondere bestaanskosten. Indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven, wijzigt het college het maandbedrag van de aflossing.

  • 4 Bij een inkomen van de kunstenaar en zijn gezin als bedoeld in het derde lid dat niet uitgaat boven de van toepassing zijnde bijstandsnorm, bedoeld in de paragrafen 3.2 en 3.3 van de Wet werk en bijstand, wordt geen aflossing gevergd.

  • 5 Indien de kunstenaar en zijn gezin tijdens de aflossingsperiode van tien jaar schuldig nalatig zijn in het voldoen van de vastgestelde aflossing, is het nog niet afgeloste deel van de geldlening terstond opeisbaar en is daarover tevens de wettelijke rente verschuldigd.

Artikel 13. Rente over niet afgeloste lening

[Regeling vervallen per 01-01-2012]

  • 1 Indien door toepassing van artikel 12, derde of vierde lid, na afloop van de aflossingsperiode van tien jaar de geldlening nog niet is afgelost, is vanaf dat moment maandelijks rente verschuldigd over het nog niet afgeloste deel van de geldlening.

  • 2 De rente, bedoeld in het eerste lid, is de wettelijke rente, verminderd met drie procent.

  • 3 Indien de kunstenaar naar het oordeel van het college de rente geheel of gedeeltelijk kan betalen, doch niet kan aflossen, wordt een betaling eerst tot ten hoogste het bedrag van de verschuldigde maandrente aangemerkt als aflossing en wordt de rente die daardoor niet wordt betaald bijgeschreven bij het nog niet afgeloste deel van de geldlening.

  • 4 Indien de kunstenaar naar het oordeel van het college geen rente kan betalen wordt de verschuldigde rente bijgeschreven bij het nog niet afgeloste deel van de geldlening.

  • 5 Over een bijgeschreven rentevordering is geen rente verschuldigd.

Artikel 14. Verkoop of vererving

[Regeling vervallen per 01-01-2012]

  • 1 Bij verkoop van de woning dan wel bij vererving van de woning na het overlijden van de kunstenaar of, indien het een echtpaar betreft, na het overlijden van de langstlevende echtgenoot, wordt het nog niet afgeloste deel van de geldlening, alsmede de op grond van artikel 13, vierde lid, bijgeschreven rente, terstond afgelost.

  • 2 Indien bij de verkoop van de woning op basis van de waarde in het economisch verkeer bij vrije oplevering het voor de afrekening beschikbare bedrag lager is dan het resterende bedrag van de geldlening en van de rentevordering, wordt het verschil kwijtgescholden.

Artikel 15. Opgave lening en rente

[Regeling vervallen per 01-01-2012]

Aan de kunstenaar of langstlevende echtgenoot, bedoeld in artikel 14, eerste lid, wordt, telkens na afloop van een kalenderjaar, een opgave verstrekt van de stand van de geldlening en van de rentevorderingen.

§ 7. Gebiedsindeling

[Regeling vervallen per 01-01-2012]

Artikel 16. Centrumgemeenten

[Regeling vervallen per 01-01-2012]

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.

Recht op uitkering op grond van de WWIK bestaat, indien de kunstenaar woonplaats heeft in:

  • a. de provincie Groningen: jegens het college van de gemeente Groningen;

  • b. de provincie Friesland: jegens het college van de gemeente Leeuwarden;

  • c. de provincie Drenthe: jegens het college van de gemeente Assen;

  • d. de provincie Gelderland: jegens het college van de gemeente Arnhem;

  • e. de provincie Flevoland: jegens het college van de gemeente Lelystad;

  • f. de provincie Utrecht: jegens het college van de gemeente Utrecht;

  • g. de provincie Zeeland: jegens het college van de gemeente Middelburg;

  • h. de provincie Limburg: jegens het college van de gemeente Maastricht;

  • i. de gemeenten Bathmen, Dalfsen, Deventer, Hardenberg, Kampen, Olst-Wijhe, Ommen, Raalte, Staphorst, Steenwijkerland, Zwartewaterland, Zwolle: jegens het college van de gemeente Zwolle;

  • j. de gemeenten Almelo, Borne, Dinkelland, Enschede, Haaksbergen, Hellendoorn, Hengelo (O), Hof van Twente, Losser, Oldenzaal, Rijssen-Holten, Tubbergen, Twenterand, Wierden: jegens het college van de gemeente Enschede;

  • k. de gemeenten Alkmaar, Andijk, Anna Paulowna, Beemster, Bergen, Castricum, Den Helder, Drechterland, Edam-Volendam, Enkhuizen, Graft-De Rijp, Harenkarspel, Heerhugowaard, Heiloo, Hoorn, Landsmeer, Langedijk, Medemblik, Niedorp, Noorder-Koggenland, Obdam, Oostzaan, Opmeer, Purmerend, Schagen, Schermer, Stede Broec, Texel, Waterland, Wervershoof, Wester-Koggenland, Wieringen, Wieringermeer, Wognum, Wormerland, Zaanstad, Zeevang, Zijpe: jegens het college van de gemeente Alkmaar;

  • l. de gemeenten Aalsmeer, Bennebroek, Beverwijk, Bloemendaal, Haarlem, Haarlemmerliede en Spaarnwoude, Haarlemmermeer, Heemskerk, Heemstede, Uitgeest, Uithoorn, Velsen, Zandvoort: jegens het college van de gemeente Haarlem;

  • m. de gemeenten Amstelveen, Amsterdam, Diemen, Ouder-Amstel: jegens het college van de gemeente Amsterdam;

  • n. de gemeenten Blaricum, Bussum, Hilversum, Huizen, Laren, Muiden, Naarden, Weesp, Wijdemeren: jegens het college van de gemeente Hilversum;

  • o. de gemeenten Alkemade, Alphen aan den Rijn, Bodegraven, Boskoop, Delft, Den Haag, Gouda, Hillegom, Jacobswoude, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Leidschendam-Voorburg, Liemeer, Lisse, Midden-Delfland, Nieuwkoop, Noordwijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Pijnacker-Nootdorp, Reeuwijk, Rijnwoude, Rijswijk, Ter Aar, Teylingen, Vlist, Voorschoten, Waddinxveen, Wassenaar, Westland, Zoetermeer, Zoeterwoude: jegens het college van de gemeente Den Haag;

  • p. de gemeenten Alblasserdam, Albrandswaard, Barendrecht, Bergambacht, Bergschenhoek, Berkel en Rodenrijs, Bernisse, Binnenmaas, Bleiswijk, Brielle, Capelle aan den IJssel, Cromstrijen, Dirksland, Dordrecht, Giessenlanden, Goedereede, Gorinchem, Graafstroom, 's-Gravendeel, Hardinxveld-Giessendam, Hellevoetsluis, Hendrik-Ido-Ambacht, Korendijk, Krimpen aan den IJssel, Leerdam, Liesveld, Maassluis, Middelharnis, Moordrecht, Nederlek, Nieuw-Lekkerland, Nieuwerkerk aan den IJssel, Oostflakkee, Oud-Beijerland, Ouderkerk, Papendrecht, Ridderkerk, Rotterdam, Rozenburg, Schiedam, Schoonhoven, Sliedrecht, Spijkenisse, Strijen, Vlaardingen, Westvoorne, Zederik, Zevenhuizen-Moerkapelle, Zwijndrecht: jegens het college van de gemeente Rotterdam;

  • q. de gemeenten Aalburg, Alphen-Chaam, Baarle-Nassau, Bergen op Zoom, Breda, Drimmelen, Etten-Leur, Geertruidenberg, Halderberge, Moerdijk, Oosterhout,Roosendaal, Rucphen, Steenbergen, Werkendam, Woensdrecht, Woudrichem, Zundert: jegens het college van de gemeente Breda;

  • r. de gemeenten Dongen, Gilze en Rijen, Goirle, Hilvarenbeek, Loon op Zand, Oisterwijk, Tilburg, Waalwijk: jegens het college van de gemeente Tilburg;

  • s. de gemeenten Bernheze, Boekel, Boxmeer, Boxtel, Cuijk, Grave, Haaren, 's-Hertogenbosch, Heusden, Landerd, Lith, Maasdonk, Mill en Sint Hubert, Oss, Schijndel, Sint Anthonis, Sint-Michielsgestel, Sint-Oedenrode, Uden, Veghel, Vught: jegens het college van de gemeente 's-Hertogenbosch;

  • t. de gemeenten Asten, Bergeijk, Best, Bladel, Cranendonk, Deurne, Eersel, Eindhoven, Geldrop-Mierlo, Gemert-Bakel, Heeze-Leende, Helmond, Laarbeek, Nuenen, Gerwen en Nederwetten, Oirschot, Reusel-De Mierden, Someren, Son en Breugel, Valkenswaard, Veldhoven, Waalre: jegens het college van de gemeente Eindhoven.

Terugwerkende kracht

Stb. 2008, 519, datum inwerkingtreding 17-12-2008, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2005.

i. de gemeenten Dalfsen, Deventer, Hardenberg, Kampen, Olst-Wijhe, Ommen, Raalte, Staphorst, Steenwijkerland, Zwartewaterland, Zwolle: jegens het college van de gemeente Zwolle;

Stb. 2008, 519, datum inwerkingtreding 17-12-2008, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2007.

Onderdelen k en p zijn gewijzigd:

k. de gemeenten Alkmaar, Andijk, Anna Paulowna, Beemster, Bergen, Castricum, Den Helder, Drechterland, Edam-Volendam, Enkhuizen, Graft-De Rijp, Harenkarspel, Heerhugowaard, Heiloo, Hoorn, Koggenland, Landsmeer, Langedijk, Medemblik, Niedorp, Oostzaan, Opmeer, Purmerend, Schagen, Schermer, Stede Broec, Texel, Waterland, Wervershoof, Wieringen, Wieringermeer, Wormerland, Zaanstad, Zeevang, Zijpe: jegens het college van de gemeente Alkmaar;

p. de gemeenten Alblasserdam, Albrandswaard, Barendrecht, Bergambacht, Bernisse, Binnenmaas, Brielle, Capelle aan den IJssel, Cromstrijen, Dirksland, Dordrecht, Giessenlanden, Goedereede, Gorinchem, Graafstroom, Hardinxveld-Giessendam, Hellevoetsluis, Hendrik-Ido-Ambacht, Korendijk, Krimpen aan den IJssel, Lansingerland, Leerdam, Liesveld, Maassluis, Middelharnis, Moordrecht, Nederlek, Nieuw-Lekkerland, Nieuwerkerk aan den IJssel, Oostflakkee, Oud-Beijerland, Ouderkerk, Papendrecht, Ridderkerk, Rotterdam, Rozenburg, Schiedam, Schoonhoven, Sliedrecht, Spijkenisse, Strijen, Vlaardingen, Westvoorne, Zederik, Zevenhuizen-Moerkapelle, Zwijndrecht: jegens het college van de gemeente Rotterdam;

§ 8. Wijziging andere algemene maatregelen van bestuur

[Regeling vervallen per 01-01-2012]

Artikel 17. Het Besluit aanwijzing registraties gezamenlijke huishouding 1998

[Regeling vervallen per 01-01-2012]

[Red: Wijzigt het Besluit aanwijzing registraties gezamenlijke huishouding 1998.]

Artikel 19. Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004

[Regeling vervallen per 01-01-2012]

[Red: Wijzigt het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004.]

Artikel 20. Besluit extramurale vrijheidsbeneming en sociale zekerheid

[Regeling vervallen per 01-01-2012]

[Red: Wijzigt het Besluit extramurale vrijheidsbeneming en sociale zekerheid.]

Artikel 21. Besluit gelijkstelling vreemdelingen WWB, Ioaw, Ioaz, Wvg en WIK

[Regeling vervallen per 01-01-2012]

[Red: Wijzigt het Besluit gelijkstelling vreemdelingen WWB, Ioaw, Ioaz, Wvg en WIK.]

Artikel 25. Besluit vaststelling rekenpremie wachtgeldfondsen

[Regeling vervallen per 01-01-2012]

[Red: Wijzigt het Besluit vaststelling rekenpremie wachtgeldfondsen.]

§ 9. Overgangs- en slotbepalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2012]

Artikel 27. Overgangsbepaling progressie-eis

[Regeling vervallen per 01-01-2012]

  • 1 De kunstenaar die in of voor het jaar 2004 een uitkering heeft ontvangen op grond van de WIK, heeft in het jaar 2005 recht op uitkering op grond van de WWIK, indien hij in het jaar 2004 een omzet of bruto-inkomen uit kunst van € 1.089,– heeft verworven.

  • 2 Voor de kunstenaar aan wie op grond van het eerste lid uitkering is verleend en de kunstenaar die voorafgaand aan de inwerkingtreding van de WWIK uitkering op grond van de WIK is verleend, geldt dat de beoordeling van het recht op uitkering in het daaropvolgende jaar plaatsvindt overeenkomstig het bepaalde in artikel 11, eerste lid, van de WWIK, zijnde niet meer dan in voornoemd artikel genoemd bedrag van € 2.800,–.

  • 4 Voor de kunstenaar, bedoeld in het eerste lid, geldt dat het in het eerste lid genoemde bedrag naar evenredigheid wordt verlaagd indien de kunstenaar gedurende een gedeelte van het kalenderjaar, doch ten minste gedurende een aaneengesloten periode van vier weken, wegens ziekte of deelname aan beroepskwalificerende scholingsactiviteiten geen werkzaamheden als kunstenaar heeft verricht.

  • 5 Voor het vaststellen van de periode van ziekte, bedoeld in het vierde lid, worden perioden van ziekte samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.

  • 6 In afwijking van het eerste lid wordt voor de kunstenaar, bedoeld in artikel 8, aanhef en onderdeel c, van de WWIK, het bedrag bedoeld in het eerste lid op nihil gesteld, indien het jaar 2004 het eerste kalenderjaar is waarin uitkering werd verleend op grond van de WIK.

Artikel 28. Inwerkingtredingsbepaling

[Regeling vervallen per 01-01-2012]

Dit besluit treedt met uitzondering van de artikelen 22 en 27 in werking met ingang van 1 januari 2005. Artikel 22 treedt in werking met ingang van 1 april 2005. Artikel 27 treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel 29. Citeertitel

[Regeling vervallen per 01-01-2012]

Dit besluit wordt aangehaald als: Uitvoeringsbesluit WWIK.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 23 december 2004

Beatrix

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ,

H. A. L. van Hoof

Uitgegeven de negenentwintigste december 2004

De Minister van Justitie ,

J. P. H. Donner