Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van
10 mei 2005, kenmerk DJB/JZ-2554656, gedaan mede namens Onze Ministers van Justitie
en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;
Gelet op artikel 125, eerste lid, van de Ambtenarenwet, de artikelen 2:1, eerste lid, 2:7, eerste lid, 4:3, tweede en vierde lid, en 5:12, eerste lid, van de Arbeidstijdenwet, artikel 3b, tweede lid van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen, artikel 50, eerste lid, van de Politiewet 1993, artikel 10, vijfde lid, eerste en tweede volzin, van de Wet op het LSOP en het politieonderwijs, artikel 11, eerste lid, van de Tabakswet, artikel 1, tweede lid, van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar
bestuur, artikel 24a, eerste lid, tweede volzin, van de Wet opneming buitenlandse kinderen
ter adoptie, artikel 24, tweede lid, van de Wet bescherming persoonsgegevens, artikel 24 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg, artikel 9, eerste lid, van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens, artikel 18, derde lid, van de Wet politieregisters en de artikelen 8, zesde lid, 9, tweede lid, letter b, 10, 11, eerste lid, aanhef en letters f, o, 2°, en u, 12, derde lid, 20, tweede lid, letter b, 29, derde lid, 39 van de Wet op de omzetbelasting 1968;
De Raad van State gehoord (advies van 26 mei 2005, nr. W13.05.0182/III);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
van 30 juni 2005, kenmerk DJB/JZ-2593341, uitgebracht mede namens Onze Ministers van
Justitie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;
Hebben goedgevonden en verstaan: