5.2. Tijdig verzoek voorlopige aanslag en box 3
[Regeling vervallen per 30-12-2010]
Belastingschulden als bedoeld in artikel 5.3, derde lid, onderdeel a, van de Wet IB
2001 worden niet in aanmerking genomen bij de berekening van de rendementsgrondslag
in box 3.
In een aantal gevallen kan de belastingplichtige de eventueel nadelige gevolgen van
deze bepaling voorkomen door tijdig een verzoek om een (nadere) voorlopige aanslag
bij de inspecteur in te dienen en vervolgens de naar aanleiding van dit verzoek opgelegde
voorlopige aanslag voor de relevante peildatum van box 3 te betalen. Indien de belastingplichtige
vóór 1 oktober een schriftelijk verzoek doet om een (nadere) voorlopige aanslag, kan
hij er redelijkerwijs van uitgaan dat de gevraagde voorlopige aanslag nog in het lopende
kalenderjaar wordt opgelegd. Hierdoor kan, uiteraard met inachtneming van tijdige
betaling, een eventueel belastingnadeel als hiervoor bedoeld worden voorkomen.
Goedkeuring
Indien de besluitvorming door de inspecteur meer tijd heeft gevergd dan gebruikelijk
is en de belastingplichtige hiervan geen verwijt kan worden gemaakt, bestaat aanleiding
om de belastingplichtige via een goedkeuring tegemoet te komen. De goedkeuring ziet
op de situatie dat een belastingplichtige tijdig, dat wil zeggen vóór 1 oktober van
het desbetreffende kalenderjaar, schriftelijk om een (nadere) voorlopige aanslag heeft
verzocht doch de inspecteur daaraan geen gevolg heeft gegeven, althans niet op een
zodanig tijdstip dat belastingplichtige redelijkerwijs nog voor de peildatum van box
3 kan betalen.
Voor een situatie, zoals hierboven omschreven, keur ik goed dat de desbetreffende
belastingschuld reeds per 31 december van dat jaar als betaald kan worden beschouwd
bij de berekening van de rendementsgrondslag in box 3, zodat dit bedrag in mindering
komt op de bezittingen. Het in mindering te brengen bedrag is gebaseerd op de – volgens
het verzoek op te leggen, doch achterwege gebleven – (nadere) voorlopige aanslag,
dit evenwel tot ten hoogste het bedrag dat uiteindelijk op aanslag is verschuldigd
en binnen de betalingstermijn is betaald.
De tegemoetkoming kan worden geëffectueerd door bij de aangifte het bedrag van één
of meer van de (niet vrijgestelde) bezittingen te verlagen waardoor wordt bereikt
dat het totaal van de bezittingen wordt verlaagd met vorenbedoeld in mindering te
brengen bedrag. De verlaging mag er niet toe leiden dat één van de bezittingen of
het totaal van de bezittingen op een negatief bedrag uitkomt.
Als de aanslag inkomstenbelasting over het desbetreffende jaar reeds is opgelegd kan
de tegemoetkoming ook op schriftelijk verzoek van de belastingplichtige worden geëffectueerd
door een vermindering van de aanslag.
In de situatie dat de peildatum van de vermogensrendementsheffing valt in de loop
van het kalenderjaar (overlijden/emigratie), geldt de goedkeuring eveneens indien
het verzoek om een voorlopige aanslag is ingediend uiterlijk drie maanden vóór die
peildatum.