Levensloopregeling rijkspersoneel

Geraadpleegd op 26-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2006.
Geldend van 01-01-2006 t/m 22-12-2006

Regeling van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 3 november 2005, nr. 2005-0000266589, tot vaststelling van een regeling met betrekking tot levensloop in verband met de Wet aanpassing fiscale behandeling VUT/prepensioen en introductie levensloopregeling (Levensloopregeling rijkspersoneel)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Gelet op artikel 34g van het Algemeen Rijksambtenarenreglement en artikel 69a van het Ambtenarenreglement Staten-Generaal;

Besluit:

Hoofdstuk 1. Definities

Artikel 1.1

  • 1 In deze regeling wordt verstaan onder:

    • ambtenaar: degene die is aangesteld op grond van het ARAR of ARSG;

    • ARAR: Algemeen Rijksambtenarenreglement;

    • arbeidsduurfactor: breuk waarvan de noemer 36 en de teller de voor de ambtenaar vastgestelde wekelijkse arbeidsduur is;

    • ARSG: Ambtenarenreglement Staten-Generaal;

    • berekeningsgrondslag: het salaris, vermeerderd met de vakantie-uitkering over dat salaris;

    • bevoegd gezag: het tot aanstelling bevoegd gezag;

    • levensloopinstelling: een door de ambtenaar gekozen kredietinstelling of verzekeraar als bedoeld in artikel 19g, derde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964;

    • levenslooprekening: een geblokkeerde rekening op naam van de ambtenaar bij een levensloopinstelling waarmee een levenslooptegoed wordt opgebouwd;

    • levenslooptegoed: de bij een levensloopinstelling opgebouwde voorziening in geld, vermeerderd met de met de daarop gekweekte inkomsten en de daarmee behaalde rendementen, die is bestemd voor een uitkering gedurende een levensloopverlofperiode;

    • levensloopverlof: verlof zonder behoud van bezoldiging, waarvoor een uitkering uit het levenslooptegoed wordt toegekend;

    • levensloopverlofperiode: de periode gedurende welke de ambtenaar levensloopverlof geniet;

    • levensloopverzekering: een verzekering op naam van de ambtenaar bij een levensloopinstelling waarmee een levenslooptegoed wordt opgebouwd;

    • loon: loon als bedoeld in artikel 19g, eerste lid, onder b, van de Wet op de loonbelasting 1964;

    • spaarperiode: de periode gedurende welke de ambtenaar een voorziening in geld spaart ten behoeve van het opnemen van levensloopverlof;

    • vakantie: hetgeen daaronder wordt verstaan in het ARAR of ARSG.

Hoofdstuk 2. Het sparen voor levensloopverlof

§ 2.1. Algemene voorwaarden voor sparen voor levensloopverlof

Artikel 2.1.1

De ambtenaar kan eenmaal per jaar bij het bevoegd gezag een aanvraag indienen om uit een of meer bronnen als genoemd in artikel 2.1.3, een voorziening in geld te sparen voor een levensloopverlofperiode.

Artikel 2.1.2

  • 1 De per kalenderjaar te sparen voorziening in geld voor levensloopverlof bedraagt ten hoogste 12 procent van het loon over dat jaar.

  • 2 Het in het eerste lid bedoelde maximumpercentage geldt niet voor de ambtenaar die op 31 december 2005 de leeftijd van 51 jaar maar niet de leeftijd van 56 jaar heeft bereikt.

Artikel 2.1.3

Ten behoeve van een voorziening in geld tijdens de levensloopverlofperiode kan de ambtenaar de volgende bronnen inzetten:

Artikel 2.1.4

  • 1 De in artikel 2.1.1 bedoelde aanvraag wordt elk kalenderjaar opnieuw ingediend en bevat de volgende gegevens:

    • a. de levensloopinstelling;

    • b. het nummer van de levenslooprekening of het (polis)nummer van de levensloopverzekering;

    • c. tot welke bedragen uit de in artikel 2.1.3, onder a en b, genoemde bronnen wordt gespaard;

    • d. hoeveel uren van de in artikel 2.1.3, onder c en d, genoemde bronnen worden ingezet;

    • e. of de voorziening in geld voor levensloopverlof eenmalig, dan wel maandelijks wordt gespaard;

    • f. de begin- en einddatum van de spaarperiode indien is gekozen voor maandelijks sparen;

    • g. een verklaring van de ambtenaar waaruit blijkt:

  • 2 Indien het een eerste aanvraag bij het bevoegd gezag betreft gaat deze vergezeld van:

    • a. een verklaring van de levensloopinstelling waaruit blijkt dat deze instelling:

      • ten aanzien van de levenslooprekening of de levensloopverzekering conform het gestelde in deze regeling en de Uitvoeringsregelingloonbelasting 2001 zal handelen;

      • aan het bevoegd gezag aan het begin van elk kalenderjaar een opgave zal verstrekken van het levenslooptegoed op 1 januari van dat jaar;

    • b. indien in een of meer inmiddels beëindigde dienstbetrekkingen een levenslooptegoed is opgebouwd: een verklaring van de levensloopinstelling waar dat tegoed is opgebouwd, waarin wordt aangegeven hoeveel jaren de ambtenaar heeft gespaard, in welke kalenderjaren en tot welke bedragen in die jaren een voorziening in geld ten behoeve van levensloopverlof is uitgekeerd en wat de omvang van het levenslooptegoed op 1 januari van het lopende kalenderjaar is.

  • 3 De aanvraag wordt twee maanden voor de gewenste ingangsdatum van de spaarperiode ingediend.

  • 4 Voor de aanvraag wordt gebruik gemaakt van een door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties vastgesteld formulier.

Artikel 2.1.5

  • 2 Voor de toepassing van het eerste lid blijft een salarisvermindering buiten beschouwing, voor zover deze het gevolg is van het aanvaarden van een deeltijdfunctie of een lager gekwalificeerde functie, in de periode die aanvangt 10 jaar direct voorafgaande aan de in het Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP vastgestelde ingangsdatum van het pensioen. De vorige volzin is bij een salarisvermindering die het gevolg is van het aanvaarden van een deeltijdfunctie uitsluitend van toepassing, voor zover de omvang van het dienstverband na het aanvaarden van de deeltijdfunctie niet lager is dan 50% van de omvang van het dienstverband aan het eind van de periode direct voorafgaande aan aanvang van de in de eerste volzin van dit lid bedoelde periode.

  • 3 De waarde van de compensatie in vrije dagen en de waarde van het buitengewoon verlof, bedoeld in het eerste lid, worden berekend op basis van het salaris per uur dat voor de ambtenaar geldt op 1 januari van het kalenderjaar waarin de voorziening in geld voor levensloopverlof zal worden gespaard.

  • 4 Het bevoegd gezag maakt het besluit op de aanvraag binnen 14 dagen bekend aan de ambtenaar en de levensloopinstelling.

Artikel 2.1.6

De voorziening in geld voor levensloopverlof uit de bronnen, genoemd in artikel 2.1.3 wordt door het bevoegd gezag gestort op de levenslooprekening, dan wel overgemaakt als premie voor de levensloopverzekering, zo mogelijk in de maand waarin de door de ambtenaar aangewezen bronnen aan hem zouden zijn uitbetaald.

Artikel 2.1.7

Het is de ambtenaar toegestaan om het levenslooptegoed dat is opgebouwd in een of meer inmiddels beëindigde dienstbetrekkingen geheel of gedeeltelijk over te boeken naar een op grond van deze regeling geopende levenslooprekening of afgesloten levensloopverzekering.

§ 2.2. Het levenslooptegoed

Artikel 2.2.1

  • 1 Over het levenslooptegoed wordt uitsluitend beschikt:

    • a. ten behoeve van de uitbetaling van een uitkering tijdens de levensloopverlofperiode;

    • b. ten behoeve van het omzetten van het levenslooptegoed in een aanspraak ingevolge artikel 16.6 van het Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP, mits na de omzetting de aanspraak nog blijft binnen de in of krachtens hoofdstuk IIB van de Wet op de loonbelasting 1964 gestelde grenzen.

Artikel 2.2.2

  • 1 Indien de voorziening in geld voor levensloopverlof die gedurende een kalenderjaar is gespaard, meer bedraagt dan 12 procent van het loon over dat kalenderjaar, wordt het bovenmatige gedeelte voor het einde van dat kalenderjaar door de levensloopinstelling aan het bevoegd gezag uitgekeerd op een door dat gezag aangegeven wijze.

  • 2 Het bovenmatige gedeelte, bedoeld in het eerste lid, wordt door het bevoegd gezag voor het einde van het kalenderjaar als salaris aan de ambtenaar uitgekeerd.

  • 3 Voor zover de aanspraak, bedoeld in artikel 2.1.3, onder c en d, die door de ambtenaar als bron is ingezet, niet is opgebouwd, wordt het teveel gestorte bedrag van het levenslooptegoed afgeboekt en door de levensloopinstelling aan het bevoegd gezag uitgekeerd op een door dat gezag aangegeven wijze.

§ 2.3. Einde spaarperiode

Artikel 2.3.1

De spaarperiode wordt beëindigd uiterlijk met ingang van de tweede maand volgende op die waarin de ambtenaar dit aan het bevoegd gezag heeft verzocht.

Hoofdstuk 3. Het opnemen van levensloopverlof

§ 3.1. Toekennen van levensloopverlof

Artikel 3.1.1

  • 1 Zes maanden voor de gewenste ingangsdatum van de levensloopverlofperiode dient de ambtenaar een aanvraag in bij het bevoegd gezag om toekenning van levensloopverlof.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan het bevoegd gezag toestaan dat een kortere aanvraagtermijn in acht wordt genomen.

  • 3 De aanvraag om toekenning van levensloopverlof bevat de volgende gegevens:

    • a. de datum waarop de levensloopverlofperiode ingaat;

    • b. het aantal uren levensloopverlof dat wordt opgenomen;

    • c. de verdeling van de uren levensloopverlof over de weken;

    • d. het percentage van de berekeningsgrondslag dat als uitkering moet worden uitbetaald;

    • e. een machtiging van de ambtenaar om een eenmalige of maandelijkse uitkering ter grootte van het in de aanvraag aangegeven bedrag ten laste van diens levenslooptegoed aan het bevoegd gezag te verstrekken op een door dat gezag aangegeven wijze.

  • 4 Voor de aanvraag wordt gebruik gemaakt van een door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties vastgesteld formulier.

Artikel 3.1.2

  • 1 Het bevoegd gezag kent de in artikel 3.1.1, eerste lid, bedoelde aanvraag toe binnen 30 dagen na de datum waarop deze is ontvangen, tenzij:

    • a. deze te laat is ingediend;

    • b. gewichtige redenen van dienstbelang zich tegen het levensloopverlof verzetten.

  • 2 Het bevoegd gezag maakt het besluit op de aanvraag binnen 14 dagen bekend aan de ambtenaar en de levensloopinstelling.

Artikel 3.1.3

  • 1 Het levensloopverlof kan voor een deel van de voor de ambtenaar geldende arbeidsduur worden toegekend.

  • 2 Het levensloopverlof wordt in hele uren toegekend.

  • 3 Een levensloopverlofperiode bestaat uit minimaal 300 uur levensloopverlof, vermenigvuldigd met de van toepassing zijnde arbeidsduurfactor. De uitkomst wordt zo nodig afgerond naar boven op hele uren.

  • 4 Indien de ambtenaar een aanvraag indient om in afwijking van het bepaalde in het derde lid minder uren levensloopverlof te mogen opnemen wordt die aanvraag gehonoreerd, tenzij artikel 3.1.2, eerste lid, onder b, van toepassing is.

Artikel 3.1.4

Indien de ambtenaar na toekenning van het levensloopverlof doch voor de datum waarop de levensloopverlofperiode ingaat ziek wordt, kan het bevoegd gezag de toekenning intrekken en het levensloopverlof geen doorgang laten vinden.

§ 3.2. Uitkeringen en aanspraken tijdens het levensloopverlof

Artikel 3.2.1

  • 1 Gedurende het levensloopverlof wordt door het bevoegd gezag aan de ambtenaar maandelijks een uitkering als bedoeld in artikel 3.1.1, derde lid, onder d, verstrekt op basis van de berekeningsgrondslag over de maand direct voorafgaande aan de datum van ingang van het levensloopverlof. De uitkering is ten hoogste gelijk aan die berekeningsgrondslag.

  • 2 Indien het levensloopverlof voor een deel van de voor de ambtenaar geldende arbeidsduur wordt toegekend is de uitkering samen met het salaris en andere toegekende beloningen, toelagen en uitkeringen niet hoger dan de berekeningsgrondslag, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 3.2.2

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 1 Over de opgenomen uren levensloopverlof heeft geen opbouw van vakantie, vakantie-uitkering en eindejaarsuitkering plaats.

  • 2 Gedurende de levensloopverlofperiode behoudt de ambtenaar zijn aanspraak op een eventuele tegemoetkoming in de ziektekosten.

  • 3 Met uitzondering van de in artikel 3.2.1, eerste lid, bedoelde uitkering en de in het tweede lid bedoelde tegemoetkoming, bestaat over de opgenomen uren levensloopverlof geen aanspraak op doorbetaling van bezoldiging, toeslagen, toelagen, tegemoetkomingen, uitkeringen en vergoedingen.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2009, 83, datum inwerkingtreding 09-05-2009, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2006.

1 Over de opgenomen uren levensloopverlof heeft geen opbouw van vakantie, vakantie-uitkering en eindejaarsuitkering plaats.

2 Met uitzondering van de in artikel 3.2.1, eerste lid, bedoelde uitkering bestaat over de opgenomen uren levensloopverlof geen aanspraak op doorbetaling van bezoldiging, toeslagen, toelagen, tegemoetkomingen, uitkeringen en vergoedingen.

§ 3.3. Pensioenbijdrage tijdens het levensloopverlof

Artikel 3.3.1

Tijdens het levensloopverlof wordt het werkgeversdeel van de pensioenpremies niet op de ambtenaar verhaald.

§ 3.4. Ziekte, zwangerschaps- en bevallingsverlof tijdens het levensloopverlof

Artikel 3.4.1

Het levensloopverlof wordt opgeschort in geval van ziekte gedurende een aaneengesloten periode van vier weken of meer.

Artikel 3.4.2

Voor de duur van het zwangerschaps- en bevallingsverlof wordt het levensloopverlof opgeschort.

§ 3.5. Terugkeergarantie

Artikel 3.5.1

Voor zover het levensloopverlof niet wordt opgenomen direct voorafgaande aan het pensioen keert de ambtenaar na afloop van het verlof terug in de functie die hij bij aanvang van dat verlof bekleedde.

Hoofdstuk 4. Het aanwenden van levenslooptegoed voor extra pensioen

Artikel 4.1

  • 1 De ambtenaar die zijn levenslooptegoed wil aanwenden voor het opbouwen van extra pensioen, dient daartoe een aanvraag in bij het bevoegd gezag.

  • 2 In de aanvraag vermeldt de ambtenaar welk deel van het levenslooptegoed hij wil laten omzetten in een aanspraak ingevolge artikel 16.6 van het Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP.

  • 3 De aanvraag bevat een machtiging van de ambtenaar om een uitkering ter grootte van het in de aanvraag aangegeven bedrag ten laste van diens levenslooptegoed aan het bevoegd gezag te verstrekken op een door dat gezag aangegeven wijze.

  • 4 Indien na de in het tweede lid bedoelde omzetting de aanspraak ingevolge artikel 16.6 van het Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP nog blijft binnen de in of krachtens hoofdstuk IIB van de Wet op de loonbelasting 1964 gestelde grenzen, kent het bevoegd gezag de aanvraag toe binnen 30 dagen na de datum waarop deze is ontvangen en maakt het besluit op de aanvraag binnen 14 dagen bekend aan de ambtenaar en de levensloopinstelling.

  • 5 Voor de aanvraag wordt gebruik gemaakt van een door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties vastgesteld formulier.

  • 6 Na ontvangst van de uitkering, bedoeld in het derde lid, wordt deze door het bevoegd gezag overgemaakt aan de Stichting Pensioenfonds ABP.

Hoofdstuk 5. Beëindiging van de dienstbetrekking

§ 5.1. Ontslag

Artikel 5.1.1

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 1 In geval van ontslag blijft het levenslooptegoed bij de levensloopinstelling staan, tenzij de ambtenaar door middel van een aanvraag aan het bevoegd gezag kenbaar maakt wat er met het levenslooptegoed moet gebeuren. In de aanvraag vermeldt de ambtenaar:

    • a. het bedrag uit het levenslooptegoed waarover hij wenst te beschikken;

    • b. het bedrag dat naar de nieuwe levensloopinstelling moet worden overgemaakt indien hij het levenslooptegoed geheel of gedeeltelijk wil inbrengen in de levensloopregeling van de werkgever bij wie hij in dienst zal treden;

    • c. indien van toepassing, de gegevens van de nieuwe levensloopinstelling;

    • d. indien van toepassing, het nummer van de nieuwe levenslooprekening of het (polis)nummer van de nieuwe levensloopverzekering.

  • 2 Indien de ambtenaar geheel of gedeeltelijk over het levenslooptegoed wenst te beschikken, bevat de aanvraag een machtiging van de ambtenaar om een uitkering ter grootte van het in de aanvraag aangegeven bedrag ten laste van diens levenslooptegoed aan het bevoegd gezag te verstrekken op een door dat gezag aangegeven wijze.

  • 3 Het bevoegd gezag kent de aanvraag toe binnen 30 dagen na de datum waarop deze is ontvangen en maakt het besluit op de aanvraag binnen 14 dagen bekend aan de ambtenaar en de levensloopinstelling.

  • 4 Na ontvangst van de uitkering, bedoeld in het tweede lid, wordt deze na inhouding van loonheffing door het bevoegd gezag uitgekeerd aan de ambtenaar.

  • 5 De levensloopinstelling maakt het in het eerste lid, onder b, bedoelde bedrag rechtstreeks over naar de nieuwe levensloopinstelling.

  • 6 Voor de aanvraag wordt gebruik gemaakt van een door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties vastgesteld formulier.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2009, 83, datum inwerkingtreding 09-05-2009, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2006.

4 Na ontvangst van de uitkering, bedoeld in het tweede lid, wordt deze na inhouding van loonheffing en de inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet door het bevoegd gezag uitgekeerd aan de ambtenaar.

§ 5.2. Overlijden

Artikel 5.2.1

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.

In geval van overlijden van de ambtenaar wordt het volledige levenslooptegoed aan het bevoegd gezag uitgekeerd op een door dat gezag aangegeven wijze. Het levenslooptegoed wordt na inhouding van loonheffing door het bevoegd gezag uitgekeerd aan de erfgenamen van de ambtenaar.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2009, 83, datum inwerkingtreding 09-05-2009, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2006.

In geval van overlijden van de ambtenaar wordt het volledige levenslooptegoed aan het bevoegd gezag uitgekeerd op een door dat gezag aangegeven wijze. Het levenslooptegoed wordt na inhouding van loonheffing en de inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet, door het bevoegd gezag uitgekeerd aan de erfgenamen van de ambtenaar.

Hoofdstuk 7. Overgangsregeling

§ 7.1. Compensatie in vrije dagen (Besluit van de Minister van Binnenlandse Zaken van 25 november 1996, kenmerk AD96/U1026, Stcrt. 233)

Artikel 7.1.1

  • 1 Op de tot 1 januari 2006 opgebouwde aanspraken op compensatie in vrije dagen blijft het besluit van de Minister van Binnenlandse Zaken van 25 november 1996, kenmerk AD96/U1026, (Stcrt. 233), zoals dat luidde op 31 december 2005, van toepassing, voor zover die aanspraken niet zijn omgezet in aanspraken ingevolge de Levensloopregeling rijkspersoneel.

  • 2 De waarde van de gespaarde compensatie in vrije dagen kan op verzoek van de ambtenaar worden toegevoegd aan het levenslooptegoed, tenzij het dienstbelang zich daartegen verzet.

  • 3 De waarde van de gespaarde compensatie in vrije dagen, bedoeld in het tweede lid, wordt berekend op basis van het salaris per uur dat de ambtenaar geniet op de eerste dag van de maand waarin het in het tweede lid bedoelde verzoek is ontvangen.

§ 7.2. Verlofspaarregeling rijkspersoneel

Artikel 7.2.1

  • 1 Op de tot 1 januari 2006 opgebouwde aanspraken op spaarverlof en compensatie in vrije dagen blijft de Verlofspaarregeling rijkspersoneel, zoals die luidde op 31 december 2005, van toepassing, voor zover die aanspraken niet zijn omgezet in aanspraken ingevolge de Levensloopregeling rijkspersoneel.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De

Minister

van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J.W. Remkes