Uitvoeringsbesluit WTZi

Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2016. Zie het overzicht van wijzigingen.
Geraadpleegd op 19-10-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-08-2023.
Geldend van 01-08-2023 t/m heden

Besluit van 3 november 2005, houdende uitvoering van enige bepalingen van de Wet toelating zorginstellingen (Uitvoeringsbesluit WTZi)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 27 september 2004, kenmerk Z/PB-2519449;

Gelet op de artikelen 1, tweede en derde lid, 5, eerste, tweede en derde lid, 6, 7, derde lid, onder c, 9, eerste lid, onder b, 16 en 17, vierde lid, van de Wet toelating zorginstellingen;

De Raad van State gehoord (advies van 23 november 2004, nr. W13.04.0473/III);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 27 oktober 2005, kenmerk MC/MO-2625487;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk I. Aanwijzing instellingen

Artikel 1.1

In dit besluit wordt, tenzij anders bepaald, verstaan onder:

Een hoop verzamelde links naar CELEX voor een test:

De elektriciteitsproductie-eenheid is in staat om op het net aangesloten en in bedrijf te blijven binnen de volgende frequentiebanden en tijdsperiodes, als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onderdeel a, subonderdeel i, van de Verordening (EU) 2016/631 (NC RfG):

verordening (EU) nr. 2016/429: verordening (EU)2016/429 van het Europees parlement en de Raad van 9 maart 2016betreffende overdraagbare dierziekte en tot wijziging en intrekking van bepaaldehandelingen op het gebied van diergezondheid (“diergezondheidwetgeving”) (PbEU2016, L 84);

verordening (EU) nr. 2020/687:gedelegeerde verordening (EU) 2020/687 van de Commissie van17 december 2019 tot aanvulling van Verordening (EU) 2016/429 van het Europees parlement ende Raad wat regels voor de preventie en bestrijding van bepaalde in de lijstopgenomen ziekten betreft (PbEU 2020, L 174);

artikel 4 van verordening (EU) nr. 2016/429;

bijlage I bij verordening (EG) 853/2004 van het Europees parlement ende Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifiekehygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (PbEU 2004, L 139);

artikel 2 van verordening (EU) nr. 2020/687

voldoet de verplaatsing aan artikel 28, zesde lid, van verordening (EU) nr. 2020/687 indienproducten vanuit de beschermingszone worden verplaatst of artikel 43, zesde lid, vandie verordening indien producten vanuit de bewakingszone worden verplaatst.

artikel 37 van verordening (EG) nr. 515/97 van de Raad van de Europese Unie van 13 maart 1997 betreffende de wederzijdse bijstand tussen de administratieve autoriteiten van de lidstaten en de samenwerking tussen deze autoriteiten en de Commissie met het oog op de juiste toepassing van de douane- en landbouwvoorschriften (PbEG L 82),

Verordening: Verordening (EG) nr. 725/2004 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 31 maart 2004 betreffende de verbetering van de beveiliging van schepen en havenfaciliteiten (PbEU 129);

Richtlijn 2013/11/ EU: richtlijn 2013/11/EU van het Europees parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende alternatieve geschillenbeslechting van consumentengeschillen en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2006/2004 en Richtlijn nr. 2009/22/EG (PbEU 2013, L165);

Verordening (EU) nr. 524/2013: verordening (EU) nr. 524/ 2013 van het Europees parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende onlinebeslechting van consumentengeschillen en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2006/2004 en Richtlijn 2009/22/EG (PbEU 2013, L165).

Verordening (EU) nr. 524/2013: verordening (EU) nr. 524/ 2013 van het Europees parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende onlinebeslechting van consumentengeschillen en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2006/2004 en Externe link:Richtlijn 2009/22/EG (PbEU 2013, L165).

Een door Onze Minister van Justitie en Veiligheid voor de datum van de inwerkingtreding van deze wet verleende goedkeuring aan het opleidingsprogramma van een krachtens EG-verordening 300/2008 vereiste opleiding wordt met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze wet aangemerkt als een instemming, als bedoeld in artikel 37rc van de Luchtvaartwet.

In deze wet wordt verstaan onder verordening: verordening (EG) nr. 1896/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 tot invoering van een Europese betalingsbevelprocedure (Pb EU L 399).

de verordening: de Verordening (EU) nr. 2019/1111 van de Raad van 25 juni 2019 betreffende de bevoegdheid, de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en betreffende internationale kinderontvoering (PbEU L 178).

Gelet op de artikelen 17, eerste lid, 19, eerste tot en met het zesde lid, en 25, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 517/2014 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 16 april 2014 betreffende gefluoreerde broeikasgassen en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 842/2006 (PbEU L 150), artikel 1 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1191/2014 [Red: Deze gaat nog niet goed.] van de Commissie van 30 oktober 2014 tot vaststelling van de vorm en indieningswijze van het verslag bedoeld in artikel 19 van Verordening (EU) nr. 517/2014 van het Europees Parlement en de Raad betreffende gefluoreerde broeikasgassen (PbEU L 318), artikel 2, eerste lid, van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2066 van de Europese Commissie van 17 november 2015 (PbEU L 301), de artikelen 3, eerste lid, en 5 van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2067 van de Europese Commissie van 17 november 2015 (PbEU L 301), artikel 2 van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2068 van de Commissie van 17 november 2015 tot vaststelling, ingevolge Verordening (EU) nr. 517/2014 van het Europees Parlement en de Raad, van het format van etiketten voor producten en apparatuur die gefluoreerde broeikasgassen bevatten (PbEU L 301), de artikelen 1 tot en met 4 van Uitvoeringsverordening (EU) 2016/879 van de Commissie van 2 juni 2016 tot vaststelling van de nadere regelingen met betrekking tot de conformiteitsverklaring bij het op de markt brengen van met fluorkoolwaterstoffen gevulde koel-, klimaatregelings- en warmtepompapparatuur, en de controle ervan door een onafhankelijke auditor, ingevolge Verordening (EU) nr. 517/2014 van het Europees Parlement en de Raad (PbEU L 146);

Artikel 1.2

Voor de toepassing van artikel 5, eerste lid, van de wet worden de volgende categorieën van instellingen aangewezen:

  • 1. instellingen voor medisch-specialistische zorg;

  • 2. audiologische centra;

  • 3. trombosediensten;

alsmede instellingen voor:

  • 4. [Red: vervallen;]

  • 5. huisartsenzorg;

  • 6. verloskundige zorg;

  • 7. kraamzorg;

  • 8. mondzorg;

  • 9. paramedische zorg;

  • 10. het verstrekken van hulpmiddelen;

  • 11. het verlenen van farmaceutische zorg;

  • 12. ziekenvervoer;

  • 13. erfelijkheidsadvisering;

  • 14. behandeling van gedragswetenschappelijke aard in verband met een psychiatrische aandoening;

  • 15. [Red: vervallen;]

  • 16. [Red: vervallen;]

  • 17. persoonlijke verzorging;

  • 18. verpleging;

  • 19. begeleiding;

  • 20. ADL-assistentie;

  • 21. behandeling, anders dan bedoeld onder nummer 14;

  • 22. [Red: vervallen;]

  • 23. [Red: vervallen;]

  • 24. de uitleen van verpleegartikelen.

Hoofdstuk II. Uitzonderingen

Artikel 2.1

  • 1 Niet tot de in artikel 1.2 genoemde instellingen behoren militaire instellingen als ziekenboegen, gezondheidscentra en operationeel geneeskundige instellingen.

  • 6 Artikel 18 van de wet is uitsluitend van toepassing op:

    • a. de instellingen, bedoeld in artikel 1.2, nummer 1,

      een en ander met uitzondering van militaire instellingen;

    • b. instellingen die zorg verlenen in combinatie met Wlz-verblijf.

  • 7 In afwijking van het zesde lid geldt artikel 18 van de wet niet voor kleinschalige woonvoorzieningen, zijnde instellingen of delen daarvan die:

    • a. bestaan uit zelfstandige woningen, dat wil zeggen woningen die naast één of meer privévertrekken een eigen voordeur, een eigen keuken, een eigen toilet en een eigen badkamer hebben,

    • b. een beperkte omvang hebben, dat wil zeggen dat zij huisvesting bieden aan ten hoogste zes personen, en

    • c. samen met andere in de directe omgeving gelegen zodanige voorzieningen aan niet meer dan 50 personen verblijf bieden.

Artikel 2.3

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2016. Zie het overzicht van wijzigingen]

Artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen is niet van toepassing voor zover een instelling forensische zorg verleent als bedoeld in artikel 2 van het Interimbesluit forensische zorg.

Hoofdstuk III. Winstoogmerk

Artikel 3.1

Als instellingen waarvoor winstoogmerk is toegestaan, worden aangewezen:

Hoofdstuk VI. Transparantie-eisen

§ 1. Bestuursstructuur

Artikel 6.1

  • 1 Met betrekking tot de bestuursstructuur van instellingen gelden de volgende eisen:

    • a. er is een orgaan dat toezicht houdt op het beleid van de dagelijkse of algemene leiding van de instelling en deze met raad ter zijde staat; geen persoon kan tegelijk deel uitmaken van het toezichthoudend orgaan en de dagelijkse of algemene leiding;

    • b. het toezichthoudend orgaan is zodanig samengesteld dat de leden ten opzichte van elkaar, de dagelijkse en algemene leiding van de instelling en welk deelbelang dan ook onafhankelijk en kritisch kunnen opereren;

    • c. de instelling legt inzichtelijk de verantwoordelijkheidsverdeling tussen het toezichthoudend orgaan en de dagelijkse of algemene leiding vast, alsmede de wijze waarop interne conflicten tussen beide organen worden geregeld.

  • 2 Instellingen die rechtspersoon zijn, met uitzondering van kerkgenootschappen, leggen het in het eerste lid bepaalde vast in de statuten; de overige instellingen leggen dat anderszins schriftelijk vast.

Artikel 6.2

Indien de instelling de rechtsvorm van stichting of vereniging als bedoeld in artikel 344 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek heeft, kent zij in de statuten aan een orgaan dat de cliënten van de instelling vertegenwoordigt, de in artikel 346, onder c, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde bevoegdheid toe tot het indienen van een verzoek als bedoeld in artikel 345 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. De instelling kan die bevoegdheid daarnaast ook aan anderen toekennen.

§ 2. Bedrijfsvoering

Artikel 6.3

De instelling heeft schriftelijk vastgelegd welk orgaan of welke organen van de instelling welke bevoegdheden heeft onderscheidenlijk hebben ten aanzien van welk onderdeel of aspect van de bedrijfsvoering.

Artikel 6.4

  • 1 De instelling heeft schriftelijk en inzichtelijk vastgelegd hoe de zorgverlening georganiseerd wordt, van welke andere organisatorische verbanden daarbij gebruik wordt gemaakt en wat de aard is van de relaties met die andere verbanden, waaronder begrepen verantwoordelijkheden, taken en beslissingsbevoegdheden.

  • 2 De activiteiten van de instelling waarvoor de toelating geldt, worden in ieder geval financieel onderscheiden van andere activiteiten van de instelling.

Artikel 6.5

In de financiële administratie van de instelling zijn ontvangsten en betalingen duidelijk traceerbaar naar bron en bestemming, en duidelijk is wie op welk moment welke verplichtingen voor of namens de instelling is aangegaan.

Hoofdstuk VII. Gegevensverstrekking

Artikel 7.1

Dit hoofdstuk heeft betrekking op de in artikel 16 van de wet bedoelde gegevens van de in artikel 2.1, vijfde lid, bedoelde instellingen, voor zover die betreffen:

  • de structuur van de instellingen;

  • het gebruik van de instellingen;

  • de investeringen en de exploitatiekosten van de instellingen,

in de volgende artikelen «gegevens» genoemd.

Artikel 7.2

  • 1 Onze Minister geeft per categorie van instellingen en per categorie van personen die bij de exploitatie van een instelling betrokken zijn, aan, welke gegevens jaarlijks dienen te worden verstrekt.

  • 2 Onze Minister kan voor instellingen gelegen binnen een door hem aan te wijzen gebied en voor personen die bij de exploitatie van die instellingen betrokken zijn, aangeven welke gegevens op zijn desbetreffend verzoek dienen te worden verstrekt.

  • 3 Met betrekking tot academische en militaire ziekenhuizen geeft Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen onderscheidenlijk in overeenstemming met Onze Minister van Defensie aan welke gegevens dienen te worden verstrekt.

Artikel 7.3

  • 1 De gegevens bedoeld in artikel 7.2, eerste lid, dienen jaarlijks uiterlijk vijf maanden na het verstrijken van het jaar waarop zij betrekking hebben te worden verstrekt.

  • 2 De gegevens, bedoeld in artikel 7.2, tweede lid, dienen te worden verstrekt telkens uiterlijk zes maanden na een desbetreffend verzoek van Onze Minister.

  • 3 Met betrekking tot academische ziekenhuizen en militaire ziekenhuizen geeft Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen onderscheidenlijk in overeenstemming met Onze Minister van Defensie aan, op welke termijn de gegevens bedoeld in artikel 7.2, derde lid, dienen te worden verstrekt.

Artikel 7.4

  • 1 Onze Minister kan regels vaststellen over de wijze waarop en de vorm waarin de gegevens dienen te worden verstrekt.

  • 2 Onze Minister wijst instanties aan die de te verstrekken gegevens verzamelen en verwerken. Hij stelt voorschriften die door die instanties in acht worden genomen.

Artikel 7.5

De gegevens kunnen door Onze Minister op door hem te bepalen wijze ter beschikking worden gesteld van de organen genoemd in of betrokken bij de uitvoering van de wet.

Artikel 7.7

Onze Minister stelt regels omtrent de wijze van vergoeding van de kosten, verbonden aan de verstrekking van de gegevens.

Hoofdstuk VIII. Sanering

Artikel 8.1

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder sanering: het geheel van de maatregelen die worden genomen op grond van een besluit als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de wet of ter uitvoering van een beslissing als bedoeld in artikel 18 van de wet.

Artikel 8.2

  • 2 Bij het vaststellen van de lasten terzake van sanering neemt het College sanering in beschouwing:

    • a. onderbezettingsverliezen;

    • b. uitkeringen aan werknemers of gewezen werknemers;

    • c. uitkeringen aan personen die krachtens overeenkomst met de instelling voor eigen rekening een medisch beroep uitoefenen of hebben uitgeoefend;

    • d. boekverliezen als gevolg van de vervreemding van zaken;

    • e. andere uitgaven ten behoeve van de sanering.

  • 3 Voor de toepassing van het tweede lid blijven buiten beschouwing lasten die in aanmerking zijn genomen of kunnen worden genomen bij de vaststelling van een tarief als bedoeld in de Wet marktordening gezondheidszorg.

  • 4 Bij het vaststellen van de opbrengsten van sanering neemt het College sanering in beschouwing de opbrengsten van vermogensbestanddelen die als gevolg van de sanering niet meer bij de instelling in gebruik zullen zijn, met uitzondering van de vermogensbestanddelen die naar het oordeel van het College sanering, gelet op hun herkomst en bestemming, behoren te worden uitgezonderd, alsmede opbrengsten die in aanmerking zijn genomen of kunnen worden genomen bij de vaststelling van een tarief als bedoeld in de Wet marktordening gezondheidszorg.

  • 5 Het College sanering kan nadere regels stellen terzake van de lasten en opbrengsten bedoeld in de voorgaande leden.

Artikel 8.3

  • 1 Het College sanering kan ten behoeve van de sanering en het toezicht daarop een gemachtigde aanwijzen.

  • 2 De gemachtigde is onder verantwoordelijkheid van het College sanering belast met het toezicht op de naleving van de bij of krachtens artikel 17 van de wet gestelde regels.

Artikel 8.4

  • 1 De instelling is verplicht aan het College sanering de gegevens en bescheiden te verstrekken die het in verband met de sanering nodig acht.

  • 2 Het College sanering kan nadere regels stellen terzake van het verstrekken van de gegevens en bescheiden bedoeld in het vorige lid.

Artikel 8.5

  • 1 Het College sanering kan de instelling aanwijzingen geven ten behoeve van het goede verloop van de sanering.

  • 2 De instelling is verplicht uitvoering te geven aan aanwijzingen als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 8.8

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende bijlage en nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 3 november 2005

Beatrix

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

J. F. Hoogervorst

Uitgegeven de tweeëntwintigste november 2005

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner