Regeling subsidies AWBZ

[Regeling vervallen per 01-01-2015.]
Geraadpleegd op 15-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 14-08-2009.
Geldend van 14-08-2009 t/m 31-12-2009

Regeling van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 5 december 2005, nr. Z/VU-2635240, houdende regels voor subsidies ten laste van de AWBZ en intrekking van de Regeling subsidies AWBZ en Ziekenfondswet (Regeling subsidies AWBZ)

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Gelet op artikel 44 van de AWBZ en artikel 3.1.7 van de Invoerings- en aanpassingswet Zorgverzekeringswet;

Besluit:

Hoofdstuk I. Algemene subsidiebepalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Paragraaf 1.1. Begrippen en algemene bepalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Artikel 1.1.1

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a. instelling: een privaatrechtelijke rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid, dan wel een rechtspersoon krachtens publiekrecht ingesteld;

  • b. project: een activiteit met een incidenteel karakter;

  • c. instellingssubsidie: een subsidie aan een instelling in de kosten van haar structurele activiteiten of een gedeelte daarvan;

  • d. projectsubsidie: een subsidie in de kosten van een project;

  • e. ondersteuningssubsidie: een instellingssubsidie van ten hoogste € 11.344,51 in een gering deel van de totale kosten van het algemeen functioneren van een instelling;

  • f. algemeen fonds: het fonds, genoemd in artikel 89 van de Wet financiering sociale verzekeringen;

  • g. zorgkantoor: een verbindingskantoor als bedoeld in artikel 1, onder c, van het Administratiebesluit Bijzondere Ziektekostenverzekering;

  • h. regio: het werkgebied waarvoor het zorgkantoor als verbindingskantoor ingevolge het Administratiebesluit Bijzondere Ziektekostenverzekering door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport is aangewezen.

Artikel 1.1.2

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 Het College zorgverzekeringen verstrekt op grond van deze regeling subsidies voor de in hoofdstuk 2 aangegeven doeleinden. De subsidies in deze regeling komen ten laste van het algemeen fonds.

  • 2 Het aanvragen van de subsidie en de subsidievaststelling alsmede het nemen van besluiten met betrekking tot subsidies geschiedt overeenkomstig de in deze regeling gestelde regels.

Artikel 1.1.3

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 Subsidie wordt slechts verstrekt indien:

    • a. naar het oordeel van het College zorgverzekeringen mag worden verwacht dat de met de subsidiëring beoogde doeleinden zullen worden bereikt;

    • b. de aanvrager naar het oordeel van het College zorgverzekeringen de behoefte aan subsidie heeft aangetoond, en

    • c. de aanvrager aannemelijk heeft gemaakt dat de financiële middelen met inbegrip van subsidie voldoende zullen zijn om de voorgenomen activiteiten uit te voeren.

  • 2 Het eerste lid, onderdelen b en c, zijn niet van toepassing op rechtspersonen krachtens publiekrecht ingesteld.

Paragraaf 1.2. Berekeningswijze instellingsubsidie

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Artikel 1.2.1

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Een instellingssubsidie bestaat uit een door het College zorgverzekeringen vast te stellen bedrag voor overeenkomstig een door het College zorgverzekeringen goedgekeurd activiteitenplan uitgevoerde activiteiten.

Artikel 1.2.2

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 Het bedrag, bedoeld in artikel 1.2.1 wordt verlaagd met het bedrag waarmee het maximaal toegestane bedrag van de in artikel 1.8.7 bedoelde reservering wordt overschreden.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op een ondersteuningssubsidie.

Artikel 1.2.3

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Baten en lasten die door middel van interne doorberekeningen worden toegerekend, worden bepaald op bedrijfseconomische en maatschappelijk aanvaardbare grondslagen. Voorzover hierin lasten zijn begrepen van materiële vaste activa, worden deze lasten op basis van aanschaffingsprijzen van die activa berekend.

Paragraaf 1.3. Berekeningswijze projectsubsidies

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Artikel 1.3.1

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Een projectsubsidie bestaat uit het verschil tussen de met de gesubsidieerde activiteiten samenhangende en met in achtneming van de ingevolge deze regeling in aanmerking komende werkelijke lasten, voorzover opgenomen in de door het College zorgverzekeringen goedgekeurde begroting, en de met de gesubsidieerde activiteiten samenhangende baten. De subsidie bedraagt niet meer dan het door het College zorgverzekeringen vastgestelde maximum.

Paragraaf 1.4. Modellen en formulieren

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Artikel 1.4.1

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Het College zorgverzekeringen stelt voor de subsidies in deze regeling de volgende modellen en formulieren vast:

  • a. een formulier voor de aanvraag van subsidie;

  • b. een model voor het projectplan;

  • c. een model voor de begroting;

  • d. een model voor het activiteitenplan;

  • e. een model voor het activiteitenverslag;

  • f. een controleprotocol;

  • g. een model accountantsverklaring, en

  • h. een formulier voor de aanvraag van de vaststelling van de subsidie.

Paragraaf 1.5. Aanvraag van een instellingssubsidie

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Artikel 1.5.1

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 De instelling die voor haar activiteiten of een gedeelte daarvan in een jaar een instellingssubsidie verlangt, dient uiterlijk 13 weken vóór de aanvang van het desbetreffende jaar een subsidieaanvraag in. De aanvraag wordt onderbouwd met een activiteitenplan en een begroting en gaat, indien de liquiditeitsbehoefte niet regelmatig gespreid is over het jaar, vergezeld van een liquiditeitsprognose.

  • 2 In het activiteitenplan worden de aard en de omvang van de voorgenomen activiteiten beschreven. Daarbij wordt aangegeven welke doelstelling de instelling met de activiteiten nastreeft, op welke wijze zij zullen worden uitgevoerd en voor welke doelgroep zij zijn bestemd.

  • 3 De begroting geeft inzicht in de baten en lasten van de activiteiten van dat jaar. De begroting is voorzien van een postgewijze toelichting. Daarbij wordt uitgegaan van het prijspeil en van het niveau van de kosten van de arbeidsvoorwaarden op het moment van indiening van de aanvraag. In geval van een privaatrechtelijke rechtspersoon bevat de begroting tevens zowel de baten en lasten van de instelling als geheel als de baten en lasten van elk te onderscheiden onderdeel van de instelling.

  • 4 De liquiditeitsprognose geeft gemotiveerd inzicht in het verloop van de liquiditeitsbehoefte van de activiteiten per kalenderkwartaal.

  • 5 Het College zorgverzekeringen kan ontheffing verlenen van de in het eerste lid genoemde aanvraagtermijn.

Artikel 1.5.2

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 Bij de aanvraag van een instellingssubsidie door een privaatrechtelijke rechtspersoon worden tevens overgelegd:

    • a. een afschrift van de oprichtingsakte of de statuten;

    • b. een afschrift waaruit de inschrijving van de instelling in het geldende openbaar register blijkt;

    • c. een volledig overzicht van de financiële toestand van de instelling op het tijdstip van de aanvraag, en

    • d. indien de aanvraag is ondertekend door een of meer andere personen dan de personen die op grond van de statuten bevoegd zijn de instelling te vertegenwoordigen: een afschrift van de volmacht op grond waarvan de aanvraag door die andere persoon of personen is ondertekend.

  • 2 Voorzover de aanvrager voor dezelfde begrote uitgaven tevens subsidie of een andere financiële bijdrage heeft aangevraagd bij andere bestuursorganen of organisaties, doet hij daarvan mededeling in de aanvraag, onder vermelding van de stand van zaken met betrekking tot de beoordeling van die aanvraag of aanvragen.

  • 3 Overlegging van de in het eerste lid bedoelde afschriften kan achterwege blijven, indien de aanvrager er redelijkerwijs van uit kan gaan dat deze gegevens aan het College zorgverzekeringen bekend zijn.

Paragraaf 1.6. Aanvraag van een projectsubsidie

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Artikel 1.6.1

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 Het College zorgverzekeringen kan projectsubsidies verlenen die zich uitstrekken over meer dan een kalenderjaar.

  • 2 De natuurlijke persoon of rechtspersoon die subsidie voor een bepaald project verlangt, dient ten minste 13 weken vóór de aanvang van het project een aanvraag in. De aanvraag wordt onderbouwd met een projectplan en een begroting en gaat vergezeld van een liquiditeitsprognose.

  • 3 In het projectplan worden de aard en de omvang van de voorgenomen activiteiten beschreven. Daarbij wordt aangegeven welke doelstelling de aanvrager met de activiteiten nastreeft en op welke wijze die zullen worden uitgevoerd.

  • 4 De begroting geeft inzicht in de baten en lasten van het project. De begroting is voorzien van een postgewijze toelichting. Daarbij wordt uitgegaan van het prijspeil en van het niveau van de kosten van de arbeidsvoorwaarden op het moment van indiening van de aanvraag.

  • 5 De liquiditeitsprognose geeft gemotiveerd inzicht in het verloop van de liquiditeitsbehoefte van de activiteiten per maand. De liquiditeitsprognose kan achterwege blijven als de liquiditeitsbehoefte regelmatig gespreid is over de duur van het project.

  • 6 In afwijking van het tweede lid kan het College zorgverzekeringen bepalen dat aanvragen voor projecten op bepaalde terreinen vóór een of meer door hem vastgestelde data worden ingediend.

  • 7 Het College zorgverzekeringen kan ontheffing verlenen van de in het tweede of zesde lid bedoelde aanvraagtermijn.

Artikel 1.6.2

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 Bij de aanvraag van de subsidie door een privaatrechtelijke rechtspersoon worden tevens overgelegd:

    • a. een afschrift van de oprichtingsakte of de statuten;

    • b. een afschrift waaruit de inschrijving van de instelling in het geldende openbaar register blijkt, en

    • c. indien de aanvraag is ondertekend door een of meer andere personen dan de personen die op grond van de statuten bevoegd zijn de instelling te vertegenwoordigen: een afschrift van de volmacht op grond waarvan de aanvraag door die andere persoon of personen is ondertekend.

  • 2 Voorzover de aanvrager voor dezelfde begrote uitgaven tevens subsidie of een andere financiële bijdrage heeft aangevraagd bij andere bestuursorganen, doet hij daarvan mededeling in de aanvraag, onder vermelding van de stand van zaken met betrekking tot de beoordeling van die aanvraag of aanvragen.

  • 3 Overlegging van in het eerste lid bedoelde afschriften kan achterwege blijven, indien de aanvrager er redelijkerwijs van uit kan gaan dat deze gegevens bij het College zorgverzekeringen bekend zijn.

Artikel 1.6.3

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 Het College zorgverzekeringen kan een aanvrager of een categorie aanvragers tevens verplichten tot het overleggen van een volledig overzicht van de financiële toestand van de instelling op het tijdstip van de aanvraag.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing indien een rechtspersoon, krachtens publiekrecht ingesteld, een projectsubsidie aanvraagt.

Paragraaf 1.7. Subsidieverlening en bevoorschotting

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Artikel 1.7.1

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Het College zorgverzekeringen geeft een beschikking op een aanvraag binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag.

Artikel 1.7.2

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 Nadat een subsidieaanvraag is ingediend, kan het College zorgverzekeringen voorschotten verlenen. Daarbij wordt rekening gehouden met de liquiditeitsbehoefte.

  • 2 Het College zorgverzekeringen verstrekt, indien de liquiditeitsbehoefte regelmatig is gespreid, de volgende voorschotten op een verleende instellingssubsidie: in januari 15%, februari 7%, maart 7%, april 7%, mei 15%, juni 7%, juli 7%, augustus 7%, september 3%, oktober 11%, en november 14% van het voor het desbetreffende jaar verleende bedrag.

  • 3 Indien het College zorgverzekeringen voorschotten verstrekt voordat hij de beschikking tot subsidieverlening heeft gegeven, worden de percentages, bedoeld in het tweede lid, tot de datum van subsidieverlening, toegepast op het voor het voorgaande jaar verleende bedrag, in voorkomende gevallen bijgesteld overeenkomstig door het College zorgverzekeringen gegeven beschikkingen.

Artikel 1.7.3

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 Bij de verlening van een subsidie kan het College zorgverzekeringen bepalen dat het subsidiebedrag door hem wordt bijgesteld, rekeninghoudend met de ontwikkeling van het prijspeil of de ontwikkeling in de kosten van de arbeidsvoorwaarden.

  • 2 Met het oog op de toepassing van het eerste lid kan het College zorgverzekeringen bij de verlening van de subsidie tevens bepalen welk deel van het subsidiebedrag in aanmerking zal worden genomen voor een bijstelling in verband met de ontwikkeling van het prijspeil, onderscheidenlijk van de kosten van de arbeidsvoorwaarden.

  • 3 Indien een subsidie met toepassing van het eerste lid wordt bijgesteld, kan de bevoorschotting overeenkomstig worden gewijzigd.

Paragraaf 1.8. Verplichtingen van de subsidieontvanger

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Artikel 1.8.1

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

De subsidieontvanger zorgt ervoor dat:

  • a. de doeleinden, gesteld in het activiteitenplan dan wel het projectplan, op doelmatige wijze worden nagestreefd;

  • b. de werkzaamheden op een zodanige manier worden geregeld dat een goed beleid en beheer worden gevoerd, en

  • c. de subsidie op doelmatige wijze wordt gebruikt voor de doeleinden waarvoor deze wordt verleend.

Artikel 1.8.2

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

De subsidieontvanger zorgt er voorts voor:

  • a. dat de administratie op overzichtelijke en doelmatige wijze wordt gevoerd;

  • b. dat de administratie een juist, volledig en actueel beeld geeft van het functioneren van de instelling, en

  • c. dat van alle ontvangsten en uitgaven deugdelijke bewijsstukken aanwezig zijn waaruit de aard en de omvang van de geleverde goederen of van de verrichte diensten duidelijk blijken.

Artikel 1.8.3

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Bij instellingen die een instellingssubsidie ontvangen, is het boekjaar gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 1.8.4

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 De subsidieontvanger doet zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het College zorgverzekeringen van omstandigheden die van belang kunnen zijn voor een beslissing tot wijziging, intrekking of vaststelling van de subsidie.

  • 2 Het eerste lid is van toepassing in de situatie dat de feitelijke liquiditeitsbehoefte lager is dan de verleende voorschotten.

  • 3 Bij een mededeling overeenkomstig dit artikel worden de relevante stukken overgelegd.

Artikel 1.8.5

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 De privaatrechtelijke rechtspersoon die een instellingssubsidie ontvangt, verzekert haar roerende en onroerende zaken op afdoende wijze tegen het risico van diefstal en brand alsmede tegen het risico van wettelijke aansprakelijkheid tegenover derden.

  • 2 De ontvanger van een instellingssubsidie verzekert voor vrijwilligers die werkzaamheden verrichten in het kader van de gesubsidieerde activiteiten, hun wettelijke aansprakelijkheid.

  • 3 Het College zorgverzekeringen kan op aanvraag ontheffing verlenen van het eerste of tweede lid.

  • 4 Het College zorgverzekeringen kan het eerste of tweede lid van overeenkomstige toepassing verklaren op de ontvanger van een projectsubsidie.

Artikel 1.8.6

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

De subsidieontvanger stelt na afloop van de periode of het project waarvoor subsidie is verleend een verslag vast dat inzicht geeft in de aard, duur en omvang van de in het kader van de subsidiëring verrichte activiteiten. Het verslag vergelijkt de verrichte activiteiten met de in het activiteitenplan, onderscheidenlijk projectplan, voorgenomen activiteiten.

Artikel 1.8.7

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 Voorzover het bedrag van de verleende instellingssubsidie, zonder toepassing van de in artikel 1.2.2 bedoelde vermindering, na uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten overeenkomstig de geldende verplichtingen, niet is besteed aan de doeleinden waarvoor het is verstrekt, wordt het gereserveerd.

  • 2 Voor de berekening van het in het eerste lid bedoelde te reserveren bedrag wordt het totaal van de met de gesubsidieerde activiteiten samenhangende baten, bestaande uit de verleende instellingssubsidie en de gerealiseerde overige baten, verminderd met de lasten van de gesubsidieerde activiteiten. Deze uitkomst wordt toegerekend naar rato van de verleende instellingssubsidie en de, in de ingediende begroting opgenomen, met de gesubsidieerde activiteiten samenhangende, overige baten. Het te reserveren bedrag is het aan de instellingssubsidie toegerekende deel.

  • 4 Indien in de ingediende begroting onder de met de gesubsidieerde activiteiten samenhangende baten een vrijgevallen voorziening is opgenomen, blijft deze buiten beschouwing bij de berekening van het te reserveren bedrag, bedoeld in het tweede lid.

  • 5 De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt niet voor de ontvanger van een ondersteuningssubsidie.

  • 6 De in het eerste lid bedoelde reservering wordt uitsluitend besteed aan doeleinden waarvoor de subsidie werd verstrekt.

  • 7 Het totaal van de in het eerste lid bedoelde reservering in enig jaar bedraagt ten hoogste 10% van het bedrag van de voor dat jaar verleende subsidie, zonder toepassing van de in artikel 1.2.2 bedoelde vermindering.

  • 8 Toevoeging aan de in het eerste lid bedoelde reservering kan niet plaatsvinden als de in het eerste lid bedoelde reservering reeds 10% of meer van het voor dat jaar verleende subsidie betreft.

Artikel 1.8.8

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Op de balans worden de voorzieningen, gesplitst naar hun aard, en de reservering opgenomen. In de toelichting op de balans worden de toevoegingen en de onttrekkingen aan de voorzieningen en reservering toegelicht.

Artikel 1.8.9

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat, behoudens schriftelijke toestemming van het College zorgverzekeringen, publicatie of het anderszins openbaar maken op grond van deze regeling gesubsidieerd onderzoek, delen of samenvattingen daarvan, niet plaatsheeft binnen drie maanden nadat deze aan het College zorgverzekeringen zijn voorgelegd.

  • 2 Het College zorgverzekeringen is bevoegd om onderzoek, bedoeld in het eerste lid, desgewenst te voorzien van commentaar, één of meermalen te vermenigvuldigen of te publiceren of anderszins openbaar te maken of te doen openbaar maken, met vermelding van de bron, zonder dat hiervoor enige vergoeding is verschuldigd.

  • 3 De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat de in het eerste lid bedoelde onderzoeksgegevens op verzoek van het College zorgverzekeringen onmiddellijk en kosteloos aan het College zorgverzekeringen of aan door het College zorgverzekeringen aangewezen natuurlijke personen of rechtspersonen beschikbaar worden gesteld.

  • 4 Indien een gesubsidieerde activiteit leidt tot een publicatie, kan het College zorgverzekeringen bepalen dat de subsidieontvanger er zorg voor draagt dat bij de publicatie wordt aangegeven wie de uitvoerder en subsidiënt van het project zijn geweest.

  • 5 Indien een subsidie gericht is of mede gericht is op de totstandkoming van een werk als bedoeld in artikel 10, onder 1°, van de Auteurswet, draagt de subsidieontvanger er zorg voor auteursrechthebbende te zijn ter zake van dat werk.

  • 6 De subsidieontvanger vrijwaart de Staat der Nederlanden en het College zorgverzekeringen voor aanspraken van derden ter zake van alle schade die zij lijden ten gevolge van de door of vanwege de subsidieontvanger verrichte publicaties.

Artikel 1.8.10

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Aan de subsidie kunnen verplichtingen als bedoeld in artikel 4:39 van de Algemene wet bestuursrecht worden verbonden.

Artikel 1.8.11

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 2 Bij de bepaling van de hoogte van de vergoeding wordt uitgegaan van de waarde van de goederen en andere vermogensbestanddelen op het tijdstip waarop de vergoeding verschuldigd wordt, met dien verstande dat in geval van ontvangst van schadevergoeding voor verlies of beschadiging van zaken, wordt uitgegaan van het bedrag dat als schadevergoeding door de instelling wordt ontvangen. Indien het onroerende zaken betreft, geschiedt de waardebepaling door één of drie onafhankelijke deskundigen.

  • 3 Toepassing van het eerste lid blijft achterwege indien de activiteiten van de subsidieontvanger, na toestemming van het College zorgverzekeringen, door een andere rechtspersoon worden voortgezet en de activa tegen boekwaarde aan die andere rechtspersoon in eigendom zijn overgedragen.

Artikel 1.8.12

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 De vergoeding die de instelling betaalt aan een organisatie die zich de ondersteuning van één of meer gesubsidieerde instellingen ten doel stelt, voor door die organisatie aan de instelling ter beschikking gestelde goederen, is niet hoger dan het bedrag dat op grond van de verkrijgingsprijs of vervaardigingsprijs verminderd met de ontvangen investeringssubsidies en bestemmingsgiften berekend wordt, rekening houdend met de geldende afschrijvingspercentages.

  • 2 De vergoeding die de instelling betaalt aan een organisatie die zich de ondersteuning van één of meer gesubsidieerde instellingen ten doel stelt, voor door die organisatie aan de instelling geleverde diensten, is indien het diensten betreft die in het algemeen door soortgelijke instellingen in eigen beheer worden verricht, niet hoger dan het bedrag dat gelijk is aan de kosten die de instelling zou hebben gehad bij het verrichten van de diensten in eigen beheer.

  • 3 De vergoeding die de instelling betaalt aan een organisatie die zich de ondersteuning van één of meer gesubsidieerde instellingen ten doel stelt, voor door die organisatie aan de instelling geleverde diensten, andere dan de in het tweede lid bedoelde diensten, is niet hoger dan het bedrag dat voor het doen verrichten van dergelijke diensten door andere organisaties gebruikelijk kan worden geacht.

Artikel 1.8.13

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

De subsidieontvanger die aan derden goederen ter beschikking stelt of voor derden diensten verricht, brengt daarvoor een vergoeding in rekening die ten minste kostendekkend is, tenzij het derden betreft voor wie de gesubsidieerde activiteiten bestemd zijn.

Artikel 1.8.14

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 De subsidieontvanger verstrekt aan de door het College zorgverzekeringen aangewezen ambtenaren of andere personen op hun verzoek alle bescheiden en inlichtingen die noodzakelijk zijn voor een juiste vervulling van hun taak. De bescheiden worden op één adres getoond en de inlichtingen, op verzoek, schriftelijk verstrekt. Indien de instelling slechts kan voldoen aan deze verplichting door inbreuk te maken op het recht van enig persoon op bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer, verstrekt de instelling de verlangde gegevens op zodanige wijze dat deze niet tot personen herleidbaar zijn.

  • 2 Ook anderszins wordt zoveel mogelijk medewerking verleend teneinde de door het College zorgverzekeringen aangewezen ambtenaren of andere personen in staat te stellen hun taak op een juiste wijze te vervullen.

  • 3 De subsidieontvanger werkt mee aan door of namens het College zorgverzekeringen ingestelde onderzoekingen die erop zijn gericht inlichtingen te verschaffen ten behoeve van de ontwikkeling van het beleid.

  • 4 De subsidieontvanger machtigt de in artikel 1.9.4 bedoelde accountant overeenkomstig het eerste tot en met het derde lid te handelen.

Artikel 1.8.15

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Indien bij het College zorgverzekeringen het vermoeden is gerezen dat artikel 1.8.12 niet is nageleefd, spant de subsidieontvanger zich desgevraagd in de jaarrekening van de desbetreffende organisatie over te leggen.

Paragraaf 1.9. De aanvraag tot subsidievaststelling

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Artikel 1.9.1

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 Binnen zes maanden na afloop van de periode of het project waarvoor subsidie is verleend, dient de subsidieontvanger een aanvraag in voor de subsidievaststelling.

  • 2 De aanvraag voor de subsidievaststelling gaat vergezeld van:

    • a. het verslag, bedoeld in artikel 1.8.6;

    • b. de subsidiedeclaratie, bedoeld in artikel 1.9.2;

    • c. de jaarrekening, en

    • d. indien de aanvraag is ondertekend door een of meer andere personen dan de personen die op grond van de statuten bevoegd zijn de instelling te vertegenwoordigen: een afschrift van de volmacht op grond waarvan de aanvraag door die andere persoon of personen is ondertekend.

  • 3 Een subsidiedeclaratie kan achterwege blijven indien de daarmee te verstrekken informatie reeds in de in te zenden jaarrekening is opgenomen.

  • 4 De jaarrekening behoeft niet te worden ingezonden, indien het gaat om:

    • a. een projectsubsidie, of

    • b. een subsidie aan een rechtspersoon krachtens publiekrecht ingesteld.

  • 5 Het College zorgverzekeringen kan ontheffing en vrijstelling verlenen van de in het eerste lid genoemde aanvraagtermijn.

Artikel 1.9.2

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

De subsidiedeclaratie geeft een zodanig inzicht dat een verantwoord oordeel kan worden gevormd omtrent de aanwending en de besteding van de subsidie door de instelling en geeft de nodige informatie om de subsidie vast te stellen. De subsidiedeclaratie sluit aan op de indeling van de bij de subsidieaanvraag ingediende begroting. Belangrijke verschillen tussen declaratie en begroting worden toegelicht. In de subsidiedeclaratie van instellingssubsidies wordt de aansluiting tussen de subsidiedeclaratie en de jaarrekening toegelicht.

Artikel 1.9.3

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 De afdelingen 2 tot en met 8 van Titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek zijn van overeenkomstige toepassing op de jaarrekening, met dien verstande dat de winst- en verliesrekening vervangen wordt door een exploitatierekening; op deze rekening zijn de bepalingen omtrent de winst- en verliesrekening zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing. Bepalingen omtrent winst en verlies zijn van overeenkomstige toepassing op het exploitatiesaldo.

  • 2 De grondslag voor de waardering van activa en passiva is de verkrijgings- of vervaardigingsprijs verminderd met de ontvangen investeringssubsidies en bestemmingsgiften.

  • 3 Het College zorgverzekeringen kan bepalen dat bepalingen van de in het eerste lid bedoelde Titel of onderdelen daarvan niet van toepassing zijn op bepaalde instellingen.

Artikel 1.9.4

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 2 De jaarrekening of de subsidiedeclaratie gaat vergezeld van een rapportage omtrent de naleving van de subsidiebepalingen door de subsidieontvanger, opgesteld door de accountant overeenkomstig een door het College zorgverzekeringen vast te stellen protocol.

  • 3 De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat de accountant meewerkt aan door of namens het College zorgverzekeringen in te stellen onderzoeken naar de door de accountant verrichte werkzaamheden. Voor de aan dit onderzoek verbonden kosten wordt geen subsidie verstrekt.

Paragraaf 1.10. De vaststelling van de subsidie

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Artikel 1.10.1

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag, bedoeld in artikel 1.9.1, geeft het College zorgverzekeringen een beschikking tot vaststelling van de subsidie.

Artikel 1.10.2

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Indien het College zorgverzekeringen bij de vaststelling van de subsidie rekening houdt met de ontwikkeling van het prijspeil of met de ontwikkeling in de kosten van de arbeidsvoorwaarden, en het bedrag aan subsidies dat alsdan op grond van een subsidieparagraaf vastgesteld zou worden het in die paragraaf genoemde subsidieplafond voor het desbetreffende jaar zou overschrijden, wordt dat plafond verhoogd met het verschil tussen het totaal door het College zorgverzekeringen op grond van die paragraaf aan subsidies vast te stellen bedrag en dat plafond.

Hoofdstuk II. Specifieke subsidies

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Paragraaf 2.2. Initiatieven op het gebied van de openbare geestelijke gezondheidszorg

[Vervallen per 01-01-2007]

Paragraaf 2.3. Zorgvernieuwingsprojecten geestelijke gezondheidszorg

[Vervallen per 01-01-2007]

Paragraaf 2.4. Consultatie, expertise en bijzondere zorgplannen

[Vervallen per 01-01-2007]

Paragraaf 2.5. MEE-organisaties

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Artikel 2.5.1

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 Aan door het College zorgverzekeringen, op basis van door het College zorgverzekeringen vast te stellen nadere regels inzake spreiding en behoefte, aangewezen MEE-organisaties worden op aanvraag per kalenderjaar instellingssubsidies verleend voor laagdrempelige, onafhankelijke en betrouwbare cliëntondersteuning ten behoeve van hun cliënten, zijnde verzekerden met een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap al da niet veroorzaakt door een chronische ziekte of een beperking uit het autistisch spectrum, hun ouders, andere verwanten, verzorgers of vertegenwoordigers.

  • 2 Een MEE-organisatie komt niet voor subsidie in aanmerking indien zij zorg verleent op grond van de AWBZ.

  • 3 Bij de subsidiëring worden de volgende activiteiten onderscheiden:

    • a. collectieve cliëntondersteuning;

    • b. individuele cliëntondersteuning, en

    • c. coördinatie van projecten integrale vroeghulp.

Artikel 2.5.2

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 Het subsidieplafond voor collectieve en individuele cliëntondersteuning bedraagt voor het jaar 2009 € 176 521 208.

  • 2 Het subsidieplafond voor de coördinatie van projecten integrale vroeghulp bedraagt voor het jaar 2009 € 1 567 755.

Artikel 2.5.3

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 Subsidie voor collectieve cliëntondersteuning wordt slechts verleend indien de activiteiten van de MEE-organisatie op dit terrein bestaan uit:

    • a. het vergaren en verstrekken van informatie en het geven van voorlichting aan cliënten;

    • b. het signaleren van relevante ontwikkelingen en belemmeringen, en

    • c. het scheppen van voorwaarden voor maatschappelijke activering en integratie door middel van het opbouwen en onderhouden van de sociale kaart en relevante netwerken.

  • 2 Subsidie wordt slechts verleend voor zover tussen de MEE-organisatie en het door het College zorgverzekeringen voor hem aangewezen zorgkantoor schriftelijk overeenstemming is bereikt over de omvang van de activiteiten bedoeld in het eerste lid.

  • 3 De subsidieverlening bedraagt in 2009 maximaal € 1 936 per 1000 inwoners, waarbij wordt uitgegaan van het aantal inwoners op 1 januari van het jaar voorafgaande aan het subsidiejaar.

  • 4 Indien het in 2008 verleende subsidiebedrag hoger is dan € 1 873 per 1000 inwoners, bedraagt de subsidieverlening per 1000 inwoners maximaal het in 2008 verleende subsidiebedrag per 1000 inwoners verhoogd met 3,36%, waarbij wordt uitgegaan van het aantal inwoners op 1 januari van het jaar voorafgaande aan het subsidiejaar.

Artikel 2.5.4

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 Subsidie voor individuele cliëntondersteuning wordt slechts verleend indien de activiteiten van de MEE-organisatie op dit terrein bestaan uit de volgende diensten:

    • a. dienst A: informatieverstrekking en advisering;

    • b. dienst B1: vraagverduidelijking;

    • c. dienst B2: aanvragen en realiseren van externe dienstverlening en zorg;

    • d. dienst B3: klacht en bezwaar en beroep waaronder ook het voorkomen daarvan;

    • e. dienst B4: monitoring en evaluatie van externe dienstverlening en zorg;

    • f. dienst B5: ondersteuning in een crisissituatie;

    • g. dienst C: volledige beeldvorming;

    • h. dienst D: kortdurende en kortcyclische ondersteuning, en

    • i. dienst E: aanbieding van cursussen in groepen.

  • 2 De ten behoeve van 2009 te verlenen subsidie wordt berekend op basis van de volgende normbedragen:

    • a. dienst A: € 283;

    • b. dienst B1: € 1 131;

    • c. dienst B2: € 1 535;

    • d. dienst B3: € 1 293;

    • e. dienst B4: € 727;

    • f. dienst B5: € 808;

    • g. dienst C: € 1 136;

    • h. dienst D: € 1 859;

    • i. dienst E: € 566.

  • 3 De normbedragen voor de diensten A tot en met D hebben betrekking op in het subsidiejaar afgesloten diensten. Het normbedrag voor dienst E heeft betrekking op in het subsidiejaar gegeven cursusbijeenkomsten.

  • 4 De subsidieverlening bedraagt het product van het aantal diensten en de in het tweede lid genoemde normbedragen.

  • 5 Subsidie wordt slechts verleend voor zover tussen de MEE-organisatie en het door het College zorgverzekeringen voor hem aangewezen zorgkantoor schriftelijk overeenstemming is bereikt over de omvang van de activiteiten bedoeld in het eerste lid.

  • 6 Indien de gezamenlijke aanvragen voor subsidieverlening voor individuele cliëntondersteuning hoger zijn dan de voor verlening beschikbare subsidie, vindt de verlening plaats op basis van de volgende systematiek:

    • a. subsidie wordt verleend tot het bedrag van de in het voorgaande subsidiejaar voor individuele cliëntondersteuning verleende subsidie, waarbij de toepassing van artikel 1.7.3 en van het zevende lid buiten beschouwing blijft, voor zover dat bedrag is aangevraagd;

    • b. de na toepassing van onderdeel a en artikel 2.5.3., derde lid, nog resterende middelen voor het verstrekken van subsidie worden als volgt aangewend:

      • 1°. de subsidie voor de MEE-organisaties die minder dan 100% maar meer dan 80% van het gemiddelde subsidiebedrag per inwoner ontvangen, waarbij wordt uitgegaan van het aantal inwoners op 1 januari van het jaar voorafgaande aan het subsidiejaar, wordt met een percentage van 3,65% verhoogd;

      • 2°. met de middelen die na toepassing van subonderdeel 1° resteren wordt voor de MEE-organisaties die minder dan 80% van het gemiddelde subsidiebedrag per inwoner ontvangen, waarbij wordt uitgegaan van het aantal inwoners op 1 januari van het jaar voorafgaande aan het subsidiejaar, de subsidie verhoogd tot maximaal 80% van het gemiddelde subsidiebedrag per inwoner. Indien er onvoldoende middelen zijn om de subsidie van alle MEE-organisaties die minder dan 80% van het gemiddelde subsidiebedrag per inwoner ontvangen te verhogen tot 80% van het gemiddelde subsidiebedrag per inwoner, worden de middelen die na toepassing van subonderdeel 1° resteren zo verdeeld dat de subsidie van deze MEE-organisaties wordt verhoogd tot een gelijk gemiddeld subsidiebedrag per inwoner.

  • 7 Indien de gezamenlijke waarde van de in het subsidiejaar gerealiseerde diensten, als bedoeld in het eerste lid, lager is dan de verleende subsidie dan wordt de subsidieverlening dienovereenkomstig verlaagd, met dien verstande dat de aldus herziene subsidieverlening minimaal 90% bedraagt van de aanvankelijk verleende subsidie.

  • 8 Toepassing van het zevende lid leidt niet tot hernieuwde toepassing van het zesde lid.

Artikel 2.5.5

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 Subsidie voor de coördinatie van een project integrale vroeghulp wordt slechts verleend indien het project integrale vroeghulp:

    • a. is gebaseerd op een samenwerkingsovereenkomst tussen de MEE-organisatie en ten minste de sector voor de kinderrevalidatie en de sector voor de zorg voor kinderen met een verstandelijke handicap;

    • b. beschikt over een team integrale vroeghulp, bestaande uit vertegenwoordigers van een kinderrevalidatiecentrum of de revalidatieafdeling van een ziekenhuis, de subsidieontvanger en de kinderdagcentra voor kinderen met een verstandelijke handicap;

    • c. een onafhankelijk aangestuurde coördinator heeft;

    • d. een pool van deskundige casemanagers heeft;

    • e. beschikt over een laagdrempelig aanmeldpunt, en

    • f. beschikt over een projectplan dat de instemming heeft van de partijen die de samenwerkingsovereenkomst, bedoeld onder a, zijn aangegaan.

  • 2 De kosten die de MEE-organisatie maakt als samenwerkingspartner bij de uitvoering van projecten integrale vroeghulp vallen onder het subsidieplafond van artikel 2.5.2, tweede lid. De kosten van de overige samenwerkingspartners in een project integrale vroeghulp kunnen niet ten laste van deze subsidieparagraaf worden gebracht.

  • 3 Het subsidieplafond genoemd in artikel 2.5.2, tweede lid, wordt in 2009 als volgt verdeeld:

    • a. € 18 000 per MEE-organisatie;

    • b. de vervolgens nog resterende subsidie wordt over de MEE-organisaties verdeeld op basis van het aantal inwoners, waarbij wordt uitgegaan van het aantal inwoners op 1 januari van het jaar voorafgaande aan het subsidiejaar.

Artikel 2.5.6

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 De MEE-organisatie kan, ten laste van de subsidie voor collectieve en individuele cliëntondersteuning, slechts een voorziening vormen voor:

    • a. kosten huisvesting;

    • b. financiering van een spaar/verlofovereenkomst overeenkomstig de CAO Gehandicaptenzorg ten behoeve van de opbouw van een doorbetaald langdurig verlof in een toekomstig jaar;

    • c. loonkosten als gevolg van ziekte en arbeidsongeschiktheid overeenkomstig de CAO Gehandicaptenzorg waarvoor de MEE-organisatie niet verzekerd is;

    • d. kosten van arbeidsrechtelijke geschillen, voor zover deze kosten voortvloeien uit een gerechtelijke uitspraak.

  • 2 Voor zover in de volgende leden niet anders is bepaald, is op deze voorzieningen artikel 374 van boek 2 BW van toepassing.

  • 3 Toevoeging aan de voorziening bedoeld in het eerste lid, onder a, is slechts mogelijk voor zover de huisvestingskosten lager zijn dan 12,8% van de voor collectieve en individuele cliëntondersteuning verleende subsidie.

  • 4 Voor de toepassing van het vorige lid wordt onder huisvestingskosten verstaan de kosten van huur, lease, hypothecaire leningen, erfpacht, energie en de afschrijving van gebouwen, inventaris, automatiseringsapparatuur en programmatuur, waarbij afschrijvingskosten in aanmerking worden genomen tot de volgende maximum percentages van de historische kosten:

    • a. gebouwen 2%;

    • b. verbouwingen 5%;

    • c. inventaris 10%;

    • d. automatiseringsapparatuur en programmatuur 20%.

  • 5 Toevoeging aan de voorziening bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, is slechts mogelijk voor zover deze voorziening, inclusief de toevoeging, niet meer bedraagt dan 7,56% van het premieplichtig loon in het subsidiejaar.

  • 6 Kosten waarvoor een voorziening als bedoeld in de voorgaande leden is gevormd, worden ten laste van die voorziening gebracht.

  • 8 Artikel 1.8.7 is niet van toepassing op de subsidie voor de coördinatie van projecten integrale vroeghulp.

Artikel 2.5.7

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 2 De aanvraag tot subsidievaststelling wordt pas in behandeling genomen als het door het College zorgverzekeringen voor de betrokken MEE-organisatie aangewezen zorgkantoor schriftelijk met de aanvraag heeft ingestemd.

  • 3 Het College zorgverzekeringen kan bij de subsidievaststelling van enig jaar overheveling van onbenutte subsidie tussen MEE-organisaties toepassen. Deze overheveling is slechts mogelijk als de gezamenlijke waarde van de in het subsidiejaar gerealiseerde diensten, als bedoeld in artikel 2.5.4, eerste lid, hoger is dan de voor individuele cliëntondersteuning verleende subsidie en kan slechts leiden tot een verhoging van maximaal 12,5% van de voor individuele cliëntondersteuning verleende subsidie.

  • 4 Indien er meer MEE-organisaties zijn met een overschrijding van de verleende subsidie en er onvoldoende onbenutte subsidiegelden binnen het subsidieplafond zijn, worden deze

    overschrijdingen naar rato toegekend overeenkomstig de volgende formule:

    Bijlage 195018.png

    waarbij wordt verstaan:

    A: de overschrijding per MEE-organisatie tot maximaal 12,5% van de verleende subsidie voor de individuele cliëntondersteuning;

    B: de overschrijding van alle MEE-organisaties samen met inachtneming van de maximering tot 12,5% van de verleende subsidie voor de individuele cliëntondersteuning;

    C: de onbenutte subsidiegelden binnen het subsidieplafond.

Artikel 2.5.8

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 De MEE-organisatie registreert op zorgvuldige wijze alle gegevens die naar het oordeel van het College zorgverzekeringen noodzakelijk zijn voor het verkrijgen van een goed inzicht in de gesubsidieerde taken. Bij de registratie wordt rekening gehouden met de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en het medisch beroepsgeheim.

  • 2 De MEE-organisatie bewaart de in het eerste lid bedoelde gegevens gedurende minimaal vijf jaren.

Artikel 2.5.9

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 De MEE-organisatie verricht de activiteiten, bedoeld in artikel 2.5.1, in samenwerking met de gemeenten in haar werkgebied.

  • 2 De MEE-organisatie doet uiterlijk 1 juni 2009 verslag aan het College zorgverzekeringen van de samenwerking met elke gemeente in haar werkgebied in 2008 en de eerste vijf maanden van 2009. Het verslag vermeldt de afspraken die de MEE-organisatie met elke gemeente in haar werkgebied heeft gemaakt over de samenwerking.

Paragraaf 2.6. Persoonsgebonden budget

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Artikel 2.6.1

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. AWBZ: Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten;

  • b. persoonlijke verzorging, verpleging, begeleiding en vervoer: hetgeen daaronder wordt verstaan in het Besluit zorgaanspraken AWBZ, met dien verstande dat de desbetreffende zorg niet door een instelling hoeft te worden verleend;

  • c. verblijf: hetgeen daaronder wordt verstaan in het Besluit zorgaanspraken AWBZ;

  • d. kortdurend verblijf: tijdelijk verblijf gedurende gemiddeld niet meer dan twee etmalen per week, met dien verstande dat het verblijf niet door een instelling hoeft te worden verleend;

  • e. indicatiebesluit: een beschikking als bedoeld in artikel 9b, eerste lid, van de AWBZ, van het bevoegde indicatieorgaan;

  • f. netto persoonsgebonden budget: een subsidie waarmee de verzekerde aan hem te verlenen zorg als bedoeld in onderdeel b of d kan inkopen;

  • g. Sociale verzekeringsbank: Sociale verzekeringsbank, genoemd in hoofdstuk 6 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

  • h. ondersteunende begeleiding en activerende begeleiding: hetgeen daaronder wordt verstaan in de artikelen 6 en 7 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ, zoals die bepalingen luidden op 31 december 2008, met dien verstande dat de desbetreffende zorg niet door een instelling hoeft te worden verleend.

Artikel 2.6.2

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 Aan zorgkantoren wordt op aanvraag per kalenderjaar een subsidie verleend die is bestemd voor het met inachtneming van de artikelen 2.6.4 tot en met 2.6.13 verstrekken van netto persoonsgebonden budgetten.

  • 2 Het subsidieplafond voor de in het eerste lid bedoelde activiteiten bedraagt: voor het jaar 2009 € 2 280 800 000.

  • 3 Voor verleende persoonsgebonden budgetten als bedoeld in het eerste lid wordt voor het jaar 2009 een maximale subsidie in aanmerking genomen, die wordt berekend overeenkomstig de volgende formule:

    (A × B) / C × voor het jaar 2009 € 2 205 800 000

    waarbij wordt verstaan onder:

    A: het aantal verzekerden in de regio van de subsidie-ontvanger waaraan op 31 augustus van het jaar voorafgaand aan het subsidiejaar een persoonsgebonden budget was verleend op grond van deze paragraaf;

    B: het gemiddeld op jaarbasis op 31 augustus van het jaar voorafgaand aan het subsidiejaar door de subsidie-ontvanger aan de onder A bedoelde verzekerden verleende netto persoonsgebonden budget;

    C: de som van de tellers voor alle subsidie-ontvangers tezamen.

  • 4 voor het jaar 2009 wordt € 75 000 000 verdeeld met inachtneming van door het College zorgverzekeringen vast te stellen beleidsregels.

  • 5 Het zorgkantoor verleent slechts subsidie voor persoonsgebonden budgetten voor verzekerden woonachtig in zijn regio.

  • 6 In afwijking van het vijfde lid kan het zorgkantoor ook bestedingen door een zorgkantoor in een andere regio ten laste van het subsidie brengen, na schriftelijke toestemming van het College zorgverzekeringen.

  • 8 Voor de toepassing van hoofdstuk I wordt de in het eerste lid bedoelde subsidie beschouwd als een projectsubsidie, met dien verstande dat de aanvraag van de subsidie in afwijking van artikel 1.6.1, tweede lid, niet vergezeld gaat van een projectplan.

  • 9 Het College zorgverzekeringen kan bij de subsidievaststelling van enig jaar onbenutte subsidiegelden overhevelen van het ene zorgkantoor naar het andere zorgkantoor.

Artikel 2.6.4

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 Een zorgkantoor verleent een verzekerde een netto persoonsgebonden budget voor zover:

    • a. de verzekerde beschikt over een indicatiebesluit waaruit blijkt dat hij is aangewezen op een of meer van de vormen van zorg als bedoeld in artikel 2.6.1, onderdeel b, d of h, en

    • b. de verzekerde voor die vorm of die vormen van zorg een netto persoonsgebonden budget heeft aangevraagd.

  • 2 In afwijking van het eerste lid weigert het zorgkantoor verlening van een netto persoonsgebonden budget indien:

    • a. de verzekerde op de dag waarop de subsidieperiode zou aanvangen anders dan terzake van kortdurend verblijf in een instelling als bedoeld in de AWBZ of de Zorgverzekeringswet zal verblijven;

    • b. de verzekerde op grond van een wettelijk voorschrift, anders dan de AWBZ, recht heeft op de geïndiceerde zorg, of op een gehele of gedeeltelijke vergoeding van de kosten daarvan;

    • c. het zorgkantoor, op advies van een instelling voor maatschappelijk werk of de Raad voor de kinderbescherming, van oordeel is dat een ten behoeve van een minderjarige verzekerde aangevraagd budget in zodanige mate niet voor de inkoop van zorg ten behoeve van die verzekerde zal worden gebruikt, dat dit mishandeling, verwaarlozing of ernstige schade voor de opvoeding of ontwikkeling van die verzekerde tot gevolg zal hebben;

    • d. binnen de maximale subsidie, bedoeld in artikel 2.6.2, tweede en derde lid, geen ruimte voor verlening van een persoonsgebonden budget aanwezig is en de subsidieperiode waarvoor een persoonsgebonden budget wordt aangevraagd niet onmiddellijk aansluit op een eerdere subsidieperiode.

  • 3 In afwijking van het eerste lid kan het zorgkantoor verlening van een netto persoonsgebonden budget weigeren indien de verzekerde zich niet heeft gehouden aan bij de verstrekking van een eerder persoonsgebonden budget opgelegde verplichtingen.

  • 4 In afwijking van het tweede lid, onderdeel a, kan het zorgkantoor een persoonsgebonden budget verlenen voor ondersteunende begeleiding in dagdelen, activerende begeleiding in dagdelen en begeleiding in dagdelen indien de verzekerde verblijft in een instelling waar de dagbesteding geen onderdeel vormt en hoeft te vormen van de door de instelling geleverde zorg.

  • 5 Indien het indicatiebesluit ten nadele van de verzekerde wordt herzien als gevolg van bezwaar of beroep dan wordt het persoonsgebonden budget verlaagd met ingang van de dag waarop het besluit tot herziening wordt genomen.

Artikel 2.6.5

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Het netto persoonsgebonden budget wordt verleend voor een subsidieperiode die:

  • a. niet eerder aanvangt dan de dag met ingang waarvan de verzekerde volgens zijn indicatiebesluit op de zorg is aangewezen waarvoor het budget wordt verleend, en

  • b. eindigt met ingang van de dag waarop het indicatiebesluit zijn geldigheidsduur verliest.

Artikel 2.6.6

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 Het bruto persoonsgebonden budget bedraagt in 2009 maximaal voor:

    • a. persoonlijke verzorging:

      1e klasse 1: € 1 471

      2e klasse 2: € 4 414

      3e klasse 3: € 8 089

      4e klasse 4: € 12 502

      5e klasse 5: € 16 914

      6e klasse 6: € 21 327

      7e klasse 7: € 26 474

      8e klasse 8: € 33 092

      9e klasse 9: het bedrag genoemd bij klasse 8, vermeerderd met een bedrag gelijk aan het product van het aantal uren waarmee het geïndiceerde aantal uren de bovengrens van klasse 8 overschrijdt en een bedrag van € 1 471;

    • b. verpleging:

      1e klasse 0: € 1 269

      2e klasse 1: € 3 787

      3e klasse 2: € 7 570

      4e klasse 3: € 13 877

      5e klasse 4: € 21 450

      6e klasse 5: € 29 017

      7e klasse 6: € 36 589

      8e klasse 7: € 45 421

      9e klasse 8: het bedrag genoemd bij klasse 7, vermeerderd met een bedrag gelijk aan het product van het aantal uren waarmee het geïndiceerde aantal uren de bovengrens van klasse 7 overschrijdt en een bedrag van € 2 529;

    • c. ondersteunende begeleiding in uren:

      1e klasse 1: € 1 837

      2e klasse 2: € 5 512

      3e klasse 3: € 10 105

      4e klasse 4: € 15 617

      5e klasse 5: € 21 126

      6e klasse 6: € 26 639

      7e klasse 7: € 33 066

      8e klasse 8: € 41 335

      9e klasse 9: het bedrag genoemd bij klasse 8, vermeerderd met een bedrag gelijk aan het product van het aantal uren waarmee het geïndiceerde aantal uren de bovengrens van klasse 8 overschrijdt en een bedrag van € 1 837;

    • d. ondersteunende begeleiding in dagdelen:

      1e klasse 1: € 2 387

      2e klasse 2: € 4 776

      3e klasse 3: € 7 163

      4e klasse 4: € 9 552

      5e klasse 5: € 11 939

      6e klasse 6: € 14 327

      7e klasse 7: € 16 715

      8e klasse 8: € 19 103

      9e klasse 9: € 21 491

      10e klasse 10: het bedrag genoemd bij klasse 9, vermeerderd met een bedrag gelijk aan het product van het aantal dagdelen waarmee het geïndiceerde aantal uren de bovengrens van klasse 9 overschrijdt en een bedrag van € 2 387;

    • e. ondersteunende begeleiding in dagdelen, inclusief vervoer:

      1e klasse 1: € 2 676

      2e klasse 2: € 5 352

      3e klasse 3: € 8 028

      4e klasse 4: € 10 705

      5e klasse 5: € 13 381

      6e klasse 6: € 15 481

      7e klasse 7: € 18 158

      8e klasse 8: € 20 544

      9e klasse 9: € 22 933

      10e klasse 10: het bedrag genoemd bij klasse 9, vermeerderd met een bedrag gelijk aan het product van het aantal dagdelen waarmee het geïndiceerde aantal uren de bovengrens van klasse 9 overschrijdt en een bedrag van € 2 387;

    • f. activerende begeleiding in uren:

      1e klasse 1: € 2 818

      2e klasse 2: € 8 452

      3e klasse 3: € 15 498

      4e klasse 4: € 23 951

      5e klasse 5: het bedrag genoemd bij klasse 4, vermeerderd met een bedrag gelijk aan het product van het aantal uren waarmee het geïndiceerde aantal uren de bovengrens van klasse 4 overschrijdt en een bedrag van € 2 818;

    • g. activerende begeleiding in dagdelen:

      1e klasse 1: € 2 745

      2e klasse 2: € 5 491

      3e klasse 3: € 8 235

      4e klasse 4: € 10 982

      5e klasse 5: € 13 727

      6e klasse 6: € 16 473

      7e klasse 7: € 19 217

      8e klasse 8: € 21 963

      9e klasse 9: € 24 708

      10e klasse 10: het bedrag genoemd bij klasse 9, vermeerderd met een bedrag gelijk aan het product van het aantal dagdelen waarmee het geïndiceerde aantal uren de bovengrens van klasse 9 overschrijdt en een bedrag van € 2 745;

    • h. activerende begeleiding in dagdelen, inclusief vervoer:

      1e klasse 1: € 3 034

      2e klasse 2: € 6 068

      3e klasse 3: € 9 102

      4e klasse 4: € 12 134

      5e klasse 5: € 15 168

      6e klasse 6: € 17 627

      7e klasse 7: € 20 661

      8e klasse 8: € 23 407

      9e klasse 9: € 26 151

      10e klasse 10: het bedrag genoemd bij klasse 9, vermeerderd met een bedrag gelijk aan het product van het aantal dagdelen waarmee het geïndiceerde aantal uren de bovengrens van klasse 9 overschrijdt en een bedrag van € 2 745;

    • i. begeleiding in uren:

      1e klasse 1: € 1 952

      2e klasse 2: € 5 855

      3e klasse 3: € 10 734

      4e klasse 4: € 16 589

      5e klasse 5: € 22 444

      6e klasse 6: € 28 299

      7e klasse 7: € 35 129

      8e klasse 8: € 43 912

      9e klasse 9: het bedrag genoemd bij klasse 8, vermeerderd met een bedrag gelijk aan het product van het aantal uren waarmee het geïndiceerde aantal uren de bovengrens van klasse 8 overschrijdt en een bedrag van € 1 952;

    • j. begeleiding in dagdelen:

      1e klasse 1: € 2 412

      2e klasse 2: € 4 825

      3e klasse 3: € 7 237

      4e klasse 4: € 9 651

      5e klasse 5: € 12 063

      6e klasse 6: € 14.475

      7e klasse 7: € 16 888

      8e klasse 8: € 19 301

      9e klasse 9: € 21 713

      10e klasse 10: het bedrag genoemd bij klasse 9, vermeerderd met een bedrag gelijk aan het product van het aantal dagdelen waarmee het geïndiceerde aantal uren de bovengrens van klasse 9 overschrijdt en een bedrag van € 2 412;

    • k. begeleiding in dagdelen, inclusief vervoer:

      1e klasse 1: € 2 701

      2e klasse 2: € 5 402

      3e klasse 3: € 8 104

      4e klasse 4: € 10 803

      5e klasse 5: € 13 508

      6e klasse 6: € 15 920

      7e klasse 7: € 18 333

      8e klasse 8: € 20 746

      9e klasse 9: € 23 158

      10e klasse 10: het bedrag genoemd bij klasse 9, vermeerderd met een bedrag gelijk aan het product van het aantal dagdelen waarmee het geïndiceerde aantal uren de bovengrens van klasse 9 overschrijdt en een bedrag van € 2 412;

    • l. kortdurend verblijf:

      € 100 per etmaal.

  • 2 Indien het bruto persoonsgebonden budget voor meer vormen van zorg wordt verleend, bedraagt het bruto persoonsgebonden budget maximaal de som van de met behulp van het eerste lid bepaalde bedragen.

  • 3 Indien de subsidieperiode in meer dan een kalenderjaar gelegen is, wordt het bruto persoonsgebonden budget voor het kalenderjaar volgende op het jaar waarin het werd verleend, geïndexeerd met het percentage waarmee de bedragen, bedoeld in het eerste lid, worden geïndexeerd.

  • 4 Het derde lid is van overeenkomstige toepassing voor kalenderjaren volgende op het in dat lid bedoelde kalenderjaar, waarbij als basis voor de indexatie van het bruto persoonsgebonden budget in enig kalenderjaar dient, het bruto persoonsgebonden budget in het daaraan voorafgaande kalenderjaar.

  • 5 Indien de subsidieperiode met ingang van een andere dag dan 1 januari van een kalenderjaar aanvangt of eindigt, wordt het maximum bruto persoonsgebonden budget berekend overeenkomstig de volgende formule:

    waarbij wordt verstaan onder:

    Bijlage 195020.png

    A: het bruto persoonsgebonden budget waarvoor de verzekerde op grond van de vorige leden in aanmerking komt;

    B: het aantal dagen in het kalenderjaar waarvoor het budget werd verleend;

    C: het aantal dagen in het kalenderjaar.

  • 6 Indien toepassing van de voorgaande leden leidt tot een verlening van een bruto persoonsgebonden budget van meer dan € 300 per dag, beperkt het zorgkantoor de maximum verlening tot de kosten van verblijf, met een minimum van € 300 per dag.

  • 7 Indien het verleende bruto persoonsgebonden budget € 300 per dag of meer bedraagt dan meldt het zorgkantoor dit onmiddellijk aan het College zorgverzekeringen volgens een door het College zorgverzekeringen vastgesteld model.

  • 8 Het zorgkantoor kan een maximaal te verlenen netto persoonsgebonden budget van een verzekerde met een indicatie voor verblijf ophogen tot het bedrag dat de verzekerde in een instelling zou kosten, onder aftrek van de woonlasten.

Artikel 2.6.7

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 De verzekerde van achttien jaar of ouder aan wie een persoonsgebonden budget is verleend voor persoonlijke verzorging of verpleging is een bijdrage verschuldigd. Deze bijdrage bedraagt:

    • b. 33% van het bruto persoonsgebonden budget voor persoonlijke verzorging;

    • c. 20% van het bruto persoonsgebonden budget voor verpleging.

  • 2 De bijdrage, bedoeld in het eerste lid, bedraagt in 2009 niet meer dan:

    • a. voor de ongehuwde verzekerde jonger dan 65 jaar € 224,21, met dien verstande dat indien zijn inkomen meer bedraagt dan € 21 703 het bedrag van € 224,21 wordt verhoogd met 15% van het verschil tussen zijn inkomen en € 21 703;

    • b. voor de ongehuwde verzekerde van 65 jaar of ouder € 224,21, met dien verstande dat indien zijn inkomen meer bedraagt dan € 14 812 het bedrag van € 224,21 wordt verhoogd met 15% van het verschil tussen zijn inkomen en € 14 812;

    • c. voor de gehuwde verzekerden indien een van beiden jonger is dan 65 jaar of beiden jonger zijn dan 65 jaar € 320,68, met dien verstande dat indien hun gezamenlijke inkomen meer bedraagt dan € 26 535 het bedrag van € 320,68 wordt verhoogd met 15% van het verschil tussen hun gezamenlijke inkomen en € 26 535;

    • d. voor de gehuwde verzekerden die beiden 65 jaar of ouder zijn € 320,68, met dien verstande dat indien hun gezamenlijke inkomen meer bedraagt dan € 20 431 het bedrag van € 320,68 wordt verhoogd met 15% van het verschil tussen hun gezamenlijke inkomen en € 20 431.

  • 3 Bij de uitvoering van het tweede lid gaat het zorgkantoor uit van het verzamelinkomen in het kalenderjaar voorafgaande aan het peiljaar indien aan de verzekerde op 31 december van het voorgaande kalenderjaar een persoonsgebonden budget is verleend en het verzamelinkomen in het peiljaar op 1 maart van het kalenderjaar niet bekend is bij het zorgkantoor.

  • 4 Het zorgkantoor vermindert de bijdrage die de verzekerde op grond van het tweede en derde lid maximaal verschuldigd is met een eigen bijdrage die verschuldigd is ingevolge de Wet maatschappelijke ondersteuning en het aandeel van de kosten van maatschappelijke ondersteuning dat bij de toekenning van een financiële tegemoetkoming ingevolge die wet voor eigen rekening komt alsmede met een bijdrage die verschuldigd is op grond van artikel 16d van het Bijdragebesluit zorg.

  • 5 Op de met toepassing van het eerste tot en met het vierde lid vastgestelde eigen bijdrage wordt een korting van 33% toegepast.

Artikel 2.6.8

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 Het netto persoonsgebonden budget bedraagt het verschil tussen het bruto persoonsgebonden budget en de eigen bijdrage.

  • 2 Indien de verzekerde langer dan zes weken aaneengesloten per jaar in het buitenland verblijft, en in het buitenland zorgverleners contracteert die niet vallen onder de Nederlandse fiscale en sociale zekerheidswetgeving, wordt het bruto persoonsgebonden budget berekend overeenkomstig de volgende formule:

    Bijlage 195021.png

    waarbij wordt verstaan onder:

    A: het aantal weken dat de verzekerde in Nederland verblijft;

    B: het getal 52;

    C: het bruto persoonsgebonden budget waarvoor de verzekerde op grond van de vorige leden in aanmerking komt;

    D: het aantal weken dat de verzekerde in het buitenland verblijft;

    E: het voor het desbetreffende land door het College zorgverzekeringen vastgestelde aanvaardbaarheidspercentage.

  • 3 Indien de verzekerde onmiddellijk voorafgaande aan de subsidieperiode een netto persoonsgebonden budget werd verleend en het voor het laatste jaar van dat budget beschikbare bedrag, gezien de verantwoording over het gebruik van dat bedrag en de subsidievaststelling, niet volledig werd besteed, wordt het op grond van het eerste en tweede lid berekende netto persoonsgebonden budget voor het eerste jaar waarover het wordt verleend verhoogd met een bedrag gelijk aan dit niet bestede deel.

  • 4 Het derde lid is niet van toepassing indien de subsidieperiode aanvangt op 1 januari van enig kalenderjaar en bovendien onmiddellijk aansluit op een eerdere subsidieperiode.

Artikel 2.6.9

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 Bij de verlening van het netto persoonsgebonden budget worden de verzekerde de volgende verplichtingen opgelegd:

    • a. de verzekerde gebruikt het budget uitsluitend voor betaling van zorg als bedoeld in artikel 2.6.1, onderdeel b, d of h, en de daarmee noodzakelijk verbonden kosten;

    • b. de zorg die de verzekerde inkoopt, is kwalitatief verantwoord;

    • c. de verzekerde sluit een schriftelijke overeenkomst met de zorgverlener of zorgverlenende instantie waarin ten minste de volgende afspraken zijn opgenomen:

      • 1°. declaraties voor verleende zorg worden niet betaald indien zij niet binnen zes weken na de maand waarin de zorg is verleend bij de verzekerde zijn ingediend,

      • 2°. een declaratie van een zorgverlener bevat een overzicht van de dagen waarop is gewerkt, het uurtarief, het aantal te betalen uren, het burgerservicenummer of, bij het ontbreken daarvan, het sociaal-fiscaalnummer en de naam en het adres van de zorgverlener, en wordt door de zorgverlener ondertekend,

      • 3°. een declaratie van een zorgverlenende instantie bevat het btw-nummer van die instantie, een overzicht van de dagen waarop is gewerkt, het tarief, het aantal te betalen uren, dagdelen of etmalen, en de naam en het adres van de zorgverlenende instantie, en wordt namens de zorgverlenende instantie ondertekend;

    • d. de verzekerde bewaart de in onderdeel c bedoelde overeenkomsten en declaraties gedurende zeven jaren en stelt deze, desgevraagd, ter beschikking van het zorgkantoor;

    • e. de verzekerde legt door middel van invulling en ondertekening van een daartoe door het zorgkantoor toegezonden formulier verantwoording af over het gebruik van de voorschotten en eventuele eerder verleende voorschotten voor zover deze laatste nog niet voor betalingen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, waren gebruikt;

    • f. bij de verantwoording over de laatste verantwoordingsperiode van een kalenderjaar dan wel, in het kalenderjaar waarin de subsidieperiode eindigt, de laatste verantwoordingsperiode in de subsidieperiode, voegt de verzekerde per zorgverlener of zorgverlenende instantie een formulier waarop hij naam, adres en burgerservicenummer of, bij het ontbreken daarvan, het sociaal-fiscaalnummer van de zorgverlener respectievelijk naam, adres en btw-nummer van de zorgverlenende instantie heeft aangetekend, alsmede het in dat kalenderjaar aan die zorgverlener of die zorgverlenende instantie betaalde bedrag;

    • g. de verzekerde brengt gedurende de subsidieperiode voor de vormen van zorg waarvoor het budget is verleend niet tevens een AWBZ-aanspraak op zorg tot gelding;

    • h. de verzekerde die geïndiceerd is voor verblijf anders dan kortdurend verblijf, brengt gedurende de subsidieperiode zijn aanspraak op verblijf niet tot gelding;

    • i. de verzekerde deelt het zorgkantoor op diens verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op de verstrekking van het persoonsgebonden budget.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, onderdeel a, mag vervoer slechts worden betaald uit een budget verleend voor begeleiding gedurende een of meer dagdelen inclusief vervoer.

  • 3 In afwijking van het eerste lid, onderdelen a en e, mag de verzekerde in een kalenderjaar maximaal 1,5% van het voor dat jaar beschikbare netto persoonsgebonden budget, maar ten minste € 250 en ten hoogste € 1 250, gebruiken voor andere betalingen dan betalingen bedoeld in onderdeel a, en geldt de verantwoordingsplicht, bedoeld in onderdeel e, niet voor dit deel van het budget.

  • 4 Indien een subsidieperiode met ingang van een andere dag dan 1 januari van een kalenderjaar aanvangt of eindigt, worden de bedragen, genoemd in het derde lid, voor dat kalenderjaar vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller bestaat uit het aantal dagen van de subsidieperiode in het desbetreffende kalenderjaar en de noemer uit het aantal dagen in dat kalenderjaar.

  • 5 Onder noodzakelijke kosten als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, vallen niet kosten die voorvloeien uit verschillen tussen door de verzekerde afgesloten overeenkomsten enerzijds en de door het College zorgverzekeringen opgestelde modelovereenkomsten anderzijds.

  • 6 Onderdeel f van het eerste lid is niet van toepassing indien de verzekerde verplicht is tot loonheffing.

  • 7 Onderdeel g van het eerste lid geldt niet voor zover de verzekerde voor begeleiding zowel een AWBZ-aanspraak tot gelding brengt als een netto persoonsgebonden budget ontvangt.

  • 8 Het College zorgverzekeringen stelt standaardmodellen op voor de formulieren, bedoeld in het eerste lid, onderdelen e en f.

  • 9 De verantwoording, bedoeld in het eerste lid, onderdeel e, wordt aan het zorgkantoor afgelegd binnen zes weken na:

    • a. het einde van het kalenderjaar en voorts na afloop van de subsidieperiode, indien het tot een jaarbedrag herleide netto persoonsgebonden budget minder dan € 5000 bedraagt;

    • b. het einde van de eerste helft van een kalenderjaar alsmede het einde van een kalenderjaar, en voorts na afloop van de subsidieperiode, indien het tot een jaarbedrag herleide netto persoonsgebonden budget € 5000 of meer bedraagt.

  • 10 Onder de in het eerste lid, onderdeel a, bedoelde kosten wordt niet verstaan de kosten van bemiddeling bij het aanvragen van een persoonsgebonden budget of de kosten van bemiddeling bij het beheren en het verantwoorden van een persoonsgebonden budget.

  • 11 Voor de verzekerde aan wie een persoonsgebonden budget is verleend voor ondersteunende of activerende begeleiding, wordt voor de toepassing van dit artikel onder ‘begeleiding’ verstaan: ondersteunende of activerende begeleiding.

  • 12 In afwijking van het eerste lid, onderdeel a, mag de verzekerde die in 2009 een indicatiebesluit krijgt voor verblijf, het persoonsgebonden budget ook gebruiken voor betaling van huishoudelijke hulp.

Artikel 2.6.10

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 Het zorgkantoor bevoorschot de verzekerde het verleende netto persoonsgebonden budget:

    • a. per jaar, indien het tot een jaarbedrag herleide budget € 2500 of minder bedraagt;

    • b. per half jaar, indien het tot een jaarbedrag herleide budget € 5000 of minder, maar meer dan € 2500 bedraagt;

    • c. per kwartaal, indien het tot een jaarbedrag herleide budget € 25.000 of minder, maar meer dan € 5000 bedraagt;

    • d. per maand, indien het tot een jaarbedrag herleide budget meer dan € 25.000 bedraagt.

  • 2 Indien een subsidieperiode met ingang van een andere dag dan 1 januari van een kalenderjaar aanvangt of eindigt, wordt voor de toepassing van het eerste lid het voor dat jaar beschikbare budget tot een jaarbedrag herleid door het desbetreffende budget te vermenigvuldigen met een breuk waarvan de teller gelijk is aan het aantal dagen in het kalenderjaar en de noemer gelijk is aan het aantal dagen van de subsidieperiode in het kalenderjaar.

  • 3 Indien het zorgkantoor op basis van een verantwoording als bedoeld in artikel 2.6.9, eerste lid, onderdeel e, van mening is dat een voorschot is gebruikt voor andere betalingen, dan betalingen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, van laatstgenoemd artikel, deelt het zorgkantoor dit binnen zes weken na ontvangst van de desbetreffende verantwoording aan de verzekerde mee.

  • 4 Het zorgkantoor maakt het voorschot uitsluitend over op de bankrekening van de verzekerde of als hij een wettelijke vertegenwoordiger heeft, op diens rekening.

Artikel 2.6.11

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 De verleningsbeschikking van het zorgkantoor aan de verzekerde bevat ten minste de volgende gegevens:

    • a. de subsidieperiode;

    • b. het maximum bruto persoonsgebonden budget en de wijze waarop dit budget is berekend;

    • c. de hoogte van de eigen bijdrage en de wijze waarop deze bijdrage is berekend;

    • d. het netto persoonsgebonden budget en de wijze waarop dit budget is berekend;

    • e. de wijze waarop het netto persoonsgebonden budget wordt bevoorschot;

    • f. de verplichtingen van de verzekerde;

    • g. de hoogte van het bestedings- en verantwoordingsvrije bedrag, en de wijze waarop dat bedrag is berekend;

    • h. indien van toepassing: het bedrag, bedoeld in artikel 2.6.8, tweede tot en met vierde lid;

    • i. de mededeling dat de in artikel 2.6.9, eerste lid, onderdeel f, bedoelde formulieren door het zorgkantoor worden doorgezonden aan de belastingdienst.

  • 2 Indien het bedrag, bedoeld in artikel 2.6.8, tweede tot en met vierde lid, pas na de bekendmaking van de verleningsbeschikking bekend wordt, is het zorgkantoor bevoegd om in afwijking van het eerste lid, een aanvullende verleningsbeschikking te geven waarin slechts de in het eerste lid, onderdeel d, g en h genoemde gegevens worden vermeld.

  • 3 Indien de subsidieperiode in meer dan één kalenderjaar gelegen is, deelt het zorgkantoor vanaf het kalenderjaar na het jaar waarin de subsidie is verleend de verzekerde jaarlijks het bedrag van het netto persoonsgebonden budget voor het in dat jaar gelegen deel van de subsidieperiode mede.

Artikel 2.6.12

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 Onverminderd de intrekkings- of wijzigingsgronden, genoemd in artikel 4:48, eerste lid, onderdelen c en d, van de Algemene wet bestuursrecht wordt de verleningsbeschikking ingetrokken of gewijzigd:

    • a. met ingang van de dag gelegen na de dag waarop de verzekerde overlijdt;

    • b. met ingang van de dag waarop de verzekerde langer dan twee maanden verblijft in een instelling als bedoeld in de AWBZ of de Zorgverzekeringswet;

    • c. met ingang van de dag vanaf welke de verzekerde schriftelijk heeft aangegeven geen prijs meer te stellen op het budget;

    • d. met ingang van de dag waarop de verzekerde op grond van een wettelijk voorschrift, anders dan de AWBZ, recht heeft op de geïndiceerde zorg, of op een gehele of gedeeltelijke vergoeding van de kosten daarvan;

    • e. met ingang van de dag waarop het zorgkantoor, op advies van een instelling voor maatschappelijk werk of de Raad voor de kinderbescherming, van oordeel is dat een ten behoeve van een minderjarige verzekerde aangevraagd budget in zodanige mate niet voor de inkoop van zorg ten behoeve van die verzekerde zal worden gebruikt, dat dit mishandeling, verwaarlozing of ernstige schade voor de opvoeding of ontwikkeling van die verzekerde tot gevolg zal hebben.

  • 2 De verleningsbeschikking kan worden ingetrokken of gewijzigd:

    • a. met ingang van de dag waarop het zorgkantoor constateert dat meer dan het bedrag, bedoeld in artikel 2.6.9, derde lid, zonodig in combinatie met het vierde lid, is gebruikt voor andere betalingen dan betalingen als bedoeld in artikel 2.6.9, eerste lid, onderdeel a.

    • b. met ingang van de dag waarop de verzekerde de bij of krachtens artikel 2.6.9 opgelegde overige verplichtingen niet nakomt.

Artikel 2.6.13

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 Na afloop van ieder kalenderjaar wordt de subsidie voor het desbetreffende kalenderjaar vastgesteld.

  • 2 Indien de subsidieperiode met ingang van een andere dag dan 1 januari van een kalenderjaar eindigt, wordt, in afwijking van het eerste lid, de subsidie voor de periode gelegen tussen 1 januari van het kalenderjaar waarin de subsidie afloopt en de dag waarop de subsidieperiode afloopt, vastgesteld na afloop van de subsidieperiode.

  • 3 Een bij het zorgkantoor ingediend verantwoordingsformulier over de laatste voorschotperiode in het kalenderjaar of, indien het tweede lid van toepassing is, in de subsidieperiode, dient als aanvraag tot subsidievaststelling.

  • 4 Het zorgkantoor stelt het netto persoonsgebonden budget binnen zes weken na de aanvraag tot subsidievaststelling vast.

  • 5 Het persoonsgebonden budget wordt vastgesteld op de som van:

    • a. 1,5% van het voor het kalenderjaar beschikbare netto persoonsgebonden budget, maar ten minste op € 250 en ten hoogste op € 1250, en

    • b. het restant van het voor het kalenderjaar beschikbare netto persoonsgebonden budget voor zover er betalingen mee zijn verricht als bedoeld in artikel 2.6.9, eerste lid, onderdeel a, en voor zover deze betalingen betrekking hebben op in de Nederlandse marktomstandigheden redelijk passende kosten.

  • 7 Indien een subsidieperiode met ingang van een andere dag dan 1 januari van een kalenderjaar aanvangt of eindigt, worden de bedragen, genoemd in het vijfde lid, voor dat kalenderjaar vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller bestaat uit het aantal dagen van de subsidieperiode in het desbetrefende kalenderjaar en de noemer uit het aantal dagen in dat kalenderjaar.

Artikel 2.6.14

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 2 Het College zorgverzekeringen bepaalt welke gegevens de zorgkantoren bij de uitvoering van deze paragraaf registreren.

  • 3 Het zorgkantoor bewaart de in het tweede lid bedoelde gegevens gedurende ten minste vijf jaar.

Artikel 2.6.15

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 Gedurende dan wel over de periode waarvoor het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, genoemd in hoofdstuk 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, de verzekerde een subsidie ten behoeve van de aanschaf van een voorziening als bedoeld in artikel 35 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen heeft verleend:

    • a. mag de verzekerde, in afwijking van artikel 2.6.9, eerste lid, onderdeel a, zijn netto persoonsgebonden budget ook gebruiken voor de aanschaf van dergelijke voorzieningen;

    • b. ziet de verantwoording, bedoeld in artikel 2.6.9, eerste lid, onderdeel e, op gebruik van voorschotten voor zover deze niet eerder voor betalingen als bedoeld in artikel 2.6.9, eerste lid, onderdeel a, of voor betalingen voor de in onderdeel a bedoelde voorzieningen zijn gebruikt;

    • c. heeft het bedrag, genoemd in artikel 2.6.9, negende lid, betrekking op de som van het tot een jaarbedrag herleide netto persoonsgebonden budget en de subsidie, bedoeld in de aanhef;

    • d. doet het zorgkantoor de mededeling, bedoeld in artikel 2.6.10, derde lid, slechts indien het voorschot is gebruikt voor andere betalingen dan betalingen, bedoeld in onderdeel b;

    • e. kan het zorgkantoor, in afwijking van artikel 2.6.12, tweede lid, onderdeel a, zijn beschikking tot verlening van het persoonsgebonden budget niet intrekken of wijzigen indien dat budget is gebruikt voor de aanschaf van een voorziening als bedoeld in onderdeel a;

    • f. wordt, in afwijking van artikel 2.6.13, vijfde lid, onderdeel b, het restant van het voor het kalenderjaar beschikbare netto persoonsgebonden budget meegeteld voor zover er betalingen mee zijn verricht als bedoeld in artikel 2.6.9, eerste lid, onderdeel a of er betalingen mee zijn verricht voor voorzieningen als bedoeld in onderdeel a;

    • g. verstrekt het zorgkantoor het Uitvoeringinstituut werknemersverzekeringen voor zover deze voor dat instituut noodzakelijk zijn om de subsidie, bedoeld in de aanhef van het eerste lid, te kunnen verstrekken, de volgende gegevens over de verzekerde:

      • 1°. of hem een persoonsgebonden budget is verstrekt, voor welke bedrag en over welke subsidieperiode;

      • 2°. waaraan het persoonsgebonden budget volgens de verantwoording van de verzekerde en, indien dit van deze verantwoording afwijkt, volgens het zorgkantoor is besteed;

      • 3°. welke bedragen van het persoonsgebonden budget bij de verzekerde zijn teruggevorderd en welke bedragen daarvan daadwerkelijk zijn ontvangen of verrekend.

  • 2 Dit artikel vervalt met ingang van 1 januari 2016, met dien verstande dat het artikel zoals dat onmiddellijk voorafgaande aan die datum luidde, blijft gelden met betrekking tot persoonsgebonden budgetten of delen daarvan die tot die datum konden worden besteed.

Paragraaf 2.7. Het verwezenlijken van ADL-clusters

[Vervallen per 01-01-2009]

Paragraaf 2.9. ADL-assistentie

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Artikel 2.9.1

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. ADL-woning: woning die deel uitmaakt van een aantal bij elkaar horende rolstoeldoorgankelijke sociale huurwoningen die tot stand zijn gekomen met behulp van subsidie uit de Regeling Geldelijke Steun Huisvesting Gehandicapten of het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten;

  • b. ADL-assistentie: gedurende het gehele etmaal direct oproepbare persoonlijke assistentie bij algemene dagelijkse levensverrichtingen in en om de ADL-woning.

Artikel 2.9.2

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Het College zorgverzekeringen kan een instellingssubsidie verstrekken voor het verlenen van ADL-assistentie.

Artikel 2.9.3

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 Voor een instellingssubsidie voor ADL-assistentie komt uitsluitend in aanmerking ADL-assistentie aan een verzekerde die is geregistreerd bij het College zorgverzekeringen en die:

    • a. een lichamelijke handicap of een somatische aandoening of beperking heeft;

    • b. is aangewezen op een rolstoeldoorgankelijke woning;

    • c. is aangewezen op ten minste vijf uur ADL-assistentie per week;

    • d. voldoende sociaal zelfredzaam is om zelfstandig te wonen en om zelfstandig zorg op te roepen;

    • e. een indicatiebesluit als bedoeld in het Zorgindicatiebesluit heeft, waarin rekening is gehouden met het aantal uren ADL-assistentie.

  • 2 Bij de registratie, bedoeld in het eerste lid, gaat het College zorgverzekeringen uit van een schriftelijk indicatie-advies van het Centrum Indicatiestelling Zorg waarin is aangegeven of de verzekerde voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a tot en met d.

Artikel 2.9.4

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 De aanvraag van de instellingssubsidie voor ADL-assistentie gaat vergezeld van een onderbouwde begroting van het aantal uren ADL-assistentie.

  • 2 In afwijking van artikel 1.2.1 wordt het bedrag van de voor 2009 te verlenen instellingssubsidie voor ADL-assistentie berekend door het aantal door de instelling begrote uren ADL-assistentie te vermenigvuldigen met een bedrag van maximaal € 57,04.

Artikel 2.9.5

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 Het subsidieplafond voor het verstrekken van instellingssubsidies voor ADL-assistentie bedraagt voor het jaar 2009 € 71 364 100.

  • 2 Indien het totale bedrag van de voor instellingssubsidies voor ADL-assistentie in aanmerking komende aanvragen hoger is dan het subsidieplafond, vindt verdeling van het beschikbare budget plaats naar evenredigheid van het aantal begrote uren ADL-assistentie dat met inachtneming van artikel 2.9.5 in aanmerking is gebracht voor de instellingssubsidie.

Artikel 2.9.6

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

In afwijking van artikel 1.2.1 wordt het bedrag van de vast te stellen subsidie voor ADL-assistentie berekend door het werkelijke aantal verleende uren ADL-assistentie in het jaar 2009 tot ten hoogste het aantal uren ADL-assistentie waarvoor ten behoeve van 2009 een instellingssubsidie is verleend te vermenigvuldigen met een bedrag van maximaal € 57,04.

Artikel 2.9.7

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 De ontvanger van een instellingssubsidie voor ADL-assistentie registreert op zorgvuldige wijze:

    • a. aan welke verzekerde ADL-assistentie is verleend;

    • b. hoeveel uur ADL-assistentie aan de desbetreffende verzekerde is verleend;

    • c. in en om welke ADL-woning ADL-assistentie aan de desbetreffende verzekerde is verleend;

    • d. het aantal uren ADL-assistentie waarmee in het advies bij het indicatiebesluit als bedoeld in het Zorgindicatiebesluit voor de desbetreffende verzekerde rekening is gehouden.

  • 2 De ontvanger van een instellingssubsidie voor ADL-assistentie verstrekt het College zorgverzekeringen desgevraagd de gegevens, bedoeld in het eerste lid.

  • 3 De ontvanger van een instellingssubsidie voor ADL-assistentie bewaart de gegevens, bedoeld in het eerste lid, gedurende minimaal vijf jaren.

Artikel 2.9.8

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

De ontvanger van een instellingssubsidie voor ADL-assistentie zorgt ervoor dat de verzekerde die op 1 januari 2009 reeds ADL-assistentie ontvangt, uiterlijk op 1 juli 2010 voldoet aan de voorwaarde bedoeld in artikel 2.9.3, onderdeel e.

Artikel 2.9.9

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Deze paragraaf vervalt met ingang van 1 januari 2012.

Paragraaf 2.10. Coördinatie vrijwillige thuiszorg en mantelzorg

[Vervallen per 01-01-2007]

Paragraaf 2.11. Abortusklinieken

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Artikel 2.11.1

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Voor de exploitatie van de navolgende abortusklinieken kan een instellingssubsidie worden verleend aan de daarbij vermelde rechtspersonen:

  • a. Stimezo Alkmaar te Alkmaar, Stichting Stimezo Alkmaar;

  • b. MR’70 (Stimezo) te Amsterdam, Stichting MR’70;

  • c. dr. Frans Wong Kliniek te Amsterdam, Stichting dr. Frans Wong;

  • d. Mildredhuis te Arnhem, Stichting Mildredhuis, Centrum voor seksuele gezondheid Arnhem e.o.;

  • e. Preterm Kliniek te Den Haag, Stichting Polikliniek voor Zwangerschapsonderbreking;

  • f. CASA Den Haag te Den Haag, Stichting Centrum voor Anticonceptie, Seksualiteit en Abortus;

  • g. Stichting RutgersStimezo Zuid Nederland, centrum voor seksuele gezondheid Eindhoven e.o.;

  • h. Emma Kliniek te Enschede, Stichting ter bevordering van medisch verantwoorde zwangerschapsafbreking Enschede en omstreken;

  • i. CASA Goes te Goes, Stichting Centrum voor Anticonceptie, Seksualiteit en Abortus;

  • j. Stimezo Groningen te Groningen, Stichting Medisch Centrum voor Geboorteregeling Stimezo Groningen;

  • k. Beahuis te Heemstede, Stichting Hulpverlening Zwangerschapsonderbreking Noord-Holland ‘STIZO’;

  • l. CASA Leiden te Leiden, Stichting Centrum voor Anticonceptie, Seksualiteit en Abortus;

  • m. CASA Maastricht te Maastricht, Stichting Centrum voor Anticonceptie, Seksualiteit en Abortus;

  • n. CASA Rotterdam te Rotterdam, Stichting Centrum voor Anticonceptie, Seksualiteit en Abortus;

  • o. Vrelinghuis te Utrecht, Stichting voor Hulpverlening bij Zwangerschapsonderbreking Utrecht en omgeving;

  • p. Stimezo Zwolle te Zwolle, Stichting Stimezo Zwolle.

Artikel 2.11.2

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 De gesubsidieerde activiteiten bestaan uit zwangerschapsafbrekingen in de zin van artikel 1, tweede lid, van de Wet afbreking zwangerschap, overtijdbehandelingen en de aan beide behandelingsvormen verbonden nazorg ten behoeve van verzekerden, voor zover deze hulp onder verantwoordelijkheid van de subsidieontvanger en met personeel in dienst van de subsidieontvanger plaats vindt in diens abortuskliniek.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan het College zorgverzekeringen onder door hem te stellen voorwaarden de subsidieontvanger toestemming verlenen werkzaamheden die rechtstreeks verband houden met de exploitatie van de abortuskliniek, door derden ten laste van de subsidiegelden te doen uitvoeren.

Artikel 2.11.3

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat geen betalingen van verzekerden worden gevraagd voor de gesubsidieerde activiteiten.

Artikel 2.11.3a

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

In aanvulling op artikel 1.8.1 verplicht de subsidieontvanger zich zorg te dragen voor zowel de continuïteit van de te leveren zorg als voor een sluitende exploitatie van de instelling.

Artikel 2.11.4

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Bij de subsidieverstrekking worden slechts de volgende lasten in aanmerking genomen:

  • a. de personeelslasten en materiële lasten, die noodzakelijk zijn voor het uitvoeren van zwangerschapsafbrekingen, overtijdsbehandelingen en nazorg;

  • b. de kapitaalslasten met in achtneming van de volgende voorwaarden;

    • 1°. afschrijvingslasten worden berekend met toepassing van de beleidsregels inzake afschrijvingen bij abortusklinieken van de Nederlandse Zorgautoriteit,

    • 2°. rentelasten worden slechts in aanmerking genomen, inzien zij betrekking hebben op benodigd vreemd vermogen,

    • 3°. ingeval vreemd vermogen is aangetrokken in de vorm van annuïteiten, wordt als rente in aanmerking genomen het bedrag van de annuïteit, verminderd met de berekende rechtlijnige aflossing,

    • 4°. indien de subsidieontvanger geen eigenaar is van de gebouwen, installaties of inventaris en de verhuurder een rechtspersoon is die zich ten doel stelt of mede ten doel stelt de ondersteuning van de subsidieontvanger, zullen aan huur ten hoogste in aanmerking worden genomen de eigenaarslasten, berekenend volgens het eerste, tweede en derde lid,

    • 5°. in andere gevallen waarin de subsidieontvanger geen eigenaar is van de gebouwen, installaties of inventaris zal aan huur in aanmerking worden genomen het door een huuradviescommissie recentelijk geadviseerd huurbedrag voor het betreffende pand, dan wel, indien een dergelijk advies niet beschikbaar is of indien in het pand nieuwe investeringen gepleegd worden om het geschikt te maken aan zijn nieuwe bestemming een en ander in samenhang met het bepaalde in artikel 2.11.12, de huur die wordt vastgesteld door drie makelaars, één aan te wijzen door de huurder, één aan te wijzen door de verhuurder en één aan te wijzen door beide voornoemde makelaars,

    • 6°. bij overname door een andere rechtspersoon of verandering van rechtsvorm worden dezelfde grondslagen gehanteerd, waarbij een overname voor de beoordeling van de kapitaalslasten geen wijziging met zich brengt,

    • 7°. huur die onder enige andere regeling kan worden of wordt vergoed, komt niet voor vergoeding in aanmerking op grond van deze subsidieparagraaf.

  • c. Baten en lasten worden alleen dan verantwoord in de exploitatie als deze verband houden met de in artikel 2.11.2, eerste lid, genoemde activiteiten.

Artikel 2.11.5

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Indien de subsidieontvanger tevens zwangerschapsafbrekingen, overtijdsbehandelingen en nazorg verricht die niet voor subsidiëring in aanmerking komen, worden de volgens artikel 2.11.4 in aanmerking te nemen lasten, na aftrek van de vaste opslagen bedoeld in artikel 2.11.6, onderdelen b, c, en d, naar rato van het aantal behandelingen van verzekerden respectievelijk niet-verzekerden berekend.

Artikel 2.11.6

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

In afwijking van artikel 1.2.1 wordt de maximale subsidie voor 2009 als volgt berekend:

  • a. voor de eerste duizend zwangerschapsafbrekingen een bedrag van € 397 per behandeling en voor elke volgende behandeling een bedrag van € 241;

  • b. voor tweede trimesterbehandelingen een opslag van € 169 per behandeling;

  • c. Voor eerste en tweede trimesterbehandelingen onder narcose een opslag van € 102 per behandeling bij een sedatiescore van vier of vijf overeenkomstig de door het centraal begeleidingsorgaan voor de Intercollegiale Toetsing vastgelegde consensus ‘Sedatie en/of analgesie door niet anesthesiologen’, indien de begeleiding in handen is van een tweede arts die daartoe bevoegd en bekwaam is;

  • d. voor behandelingen met prostaglandine naast de opslag, vermeld in onderdeel c, een extra opslag van € 304 per behandeling;

  • e. voor huisvestingskosten:

    • 1°. ingeval van eigendom de afschrijvingen op het gebouw met de vaste installaties en een bedrag voor onderhoud ter hoogte van 1% van de stichtingskosten,

    • 2°. ingeval de subsidieontvanger geen eigenaar is van de gebouwen het huurbedrag, exclusief de servicekosten en de afschrijvingen op vaste installaties en verbouwingen, voor zover deze niet zijn begrepen in het huurbedrag,

    • 3°. de rente van geldleningen die rechtstreeks verband houden met de financiering van de huisvesting of, ingeval financiering plaatsvindt met eigen vermogen, de rentevergoeding volgens artikel 2.11.8;

  • f. een toeslag voor overige kapitaalslasten van € 23 810, indien het totale aantal behandelingen minder dan 1500 is en een toeslag van € 29 206, indien het totale aantal behandelingen 1500 of meer bedraagt;

  • g. een opslag per consult dat geen behandeling tot gevolg heeft van € 74.

Artikel 2.11.7

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

In afwijking van artikel 1.8.7 worden toevoegingen aan voorzieningen niet gerekend tot de lasten van de gesubsidieerde activiteiten.

Artikel 2.11.8

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Uitsluitend ten behoeve van de berekening van de maximaal in aanmerking te nemen huisvestingslasten, bedoeld in artikel 2.11.6, onderdeel e, wordt voor de beschikbaarstelling van eigen vermogen een rentevergoeding berekend. Hiervoor wordt het normrente kort vreemd vermogen gehanteerd volgens de beleidsregels voor abortusklinieken van de Nederlandse Zorgautoriteit.

Artikel 2.11.9

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 Onverminderd artikel 1.5.1 zendt de subsidieontvanger de begroting per gelijke post aan de Nederlandse Zorgautoriteit.

  • 2 In afwijking van 1.5.1 gaat de aanvraag niet vergezeld van een activiteitenplan.

Artikel 2.11.10

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 Onverminderd artikel 1.8.14 verstrekt de subsidieontvanger alle bescheiden en inlichtingen aan de Nederlandse Zorgautoriteit.

  • 2 Het College zorgverzekeringen is bevoegd alle informatie met betrekking tot de subsidiëring ter beschikking te stellen aan de Nederlandse Zorgautoriteit.

Artikel 2.11.11

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Met betrekking tot uitgaven waarin deze paragraaf niet voorziet, wordt gehandeld overeenkomstig de beleidsregels voor abortusklinieken van de Nederlandse Zorgautoriteit.

Artikel 2.11.12

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van het College zorgverzekeringen vindt geen wijziging plaats in de aard, omvang en plaats van de huisvesting van de abortuskliniek.

Artikel 2.11.13

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 Op een aanvraag voor nieuwbouw of verbouw van een abortuskliniek zijn de beleidsregels ‘Bouwvoorschriften College zorgverzekeringen abortusklinieken’ van toepassing.

  • 2 De subsidieontvanger dient bij het College zorgverzekeringen de volledige aanvraag in uiterlijk 26 weken vóór aanvang van de voorziene nieuwbouw of verbouw, waarop het College zorgverzekeringen een beslissing neemt.

  • 3 De aanvraag moet vergezeld gaan van een bouwplan, een onderbouwing van de bouwwerkzaamheden, bouwtekeningen van de bestaande en nieuwe situatie en een open begroting van het investeringsbedrag.

Hoofdstuk III. Slot- en overgangsbepalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Artikel 3.1.1

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Deze regeling is niet van toepassing op subsidies en uitkeringen die voor de inwerkingtreding van deze regeling zijn verleend of vastgesteld.

Artikel 3.1.2

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2006.

Artikel 3.1.3

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling subsidies AWBZ.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De

Staatssecretaris

van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

C.I.J.M. Ross-van Dorp