Indien stoffen kwalificeren als afvalstof in de zin van de Wet milieubeheer en dus
in de zin van artikel 12, eerste lid, van de wet, wordt voor de verschuldigdheid van
ASB gekeken of deze afvalstoffen op grond van hun toepassing expliciet worden uitgezonderd
van het begrip afvalstof in de zin van de wet. Op grond van artikel 12, tweede lid,
van de wet worden bij wijze van fictie afvalstoffen in verband met hun aanwending
binnen de inrichting niet als afvalstoffen aangemerkt. Ze zijn dus bij de afgifte
aan de inrichting niet belast. In artikel 5, onderdelen a tot en met k, van het uitvoeringsbesluit
is nader aangegeven welke toepassingen van stoffen, preparaten en andere producten
binnen een inrichting geacht worden verband te houden met de bedrijfsvoering, hetzij
deel uit te maken van het bedrijfsproces. Deze toepassingen houden verband met de
ondersteunende processen (zoals de kantoorfunctie) van de inrichting. De stoffen,
preparaten en andere producten vervullen een functie in het bedrijfsproces van de
inrichting. Te denken valt aan materiaal voor de administratie, het kantoorgebouw,
de weegbrug, het rollende materiaal, afdichtingsmateriaal, rioolbuizen, enz. Het gaat
dus niet om toepassingen die een vorm van verwijderen zijn. Zo zullen stoffen, preparaten
en andere producten die worden verwijderd op een stortplaats en die deel gaan uitmaken
van het eigenlijke stortlichaam, hoe nuttig zij ook worden toegepast (denk bij voorbeeld
aan oude autobanden die als koker dienen voor het stortgas) nooit onder de uitzondering
vallen. Deze fictie geldt uitsluitend voor de toepassing van de ASB. Om misverstand
op dit terrein te vermijden, is dit uitdrukkelijk vastgelegd in artikel 12, tweede
lid, van de wet.
In milieuvergunningen is een groot aantal bepalingen opgenomen voor het inrichten
en in werking houden van een inrichting. Tevens leggen ze vast wat de vergunningaanvrager/exploitant
van de inrichting in de vergunningaanvraag heeft beschreven. Volgens de Wet milieubeheer
dient bij stortplaatsen een aantal noodzakelijke voorzieningen te zijn gerealiseerd
alvorens met het daadwerkelijk storten van afvalstoffen in het stortlichaam begonnen
kan worden. Het stortlichaam is dat deel van de stortplaats, al dan niet in compartimenten
onderverdeeld, waar, tussen een onderafdichtings- en een bovenafdichtingsconstructie
als verlangd in het Stortbesluit, de afvalstoffen daadwerkelijk worden gestort (artikel
5, onderdeel j, van het uitvoeringsbesluit). Het terrein dient gereed te worden gemaakt
om afvalstoffen te kunnen ontvangen en te storten. Dit houdt in dat rond de inrichting
een afrastering dient te worden aangebracht en te worden onderhouden. Het terreingedeelte
waar het stortlichaam wordt gerealiseerd, dient te worden voorzien van een afdichtingsconstructie
en van controledrainagebuizen onder deze constructie. De opbouw hiervan is in de aanvraag
en/of vergunning exact aangegeven.
Buiten het stortlichaam dienen, in ieder geval voor de periode dat de stortplaats
operationeel is, voorzieningen te worden aangebracht en onderhouden zoals een weegbrug,
kantoorruimten, een controle- en registratiepost, een laboratorium, een loods voor
de stalling en het onderhoud van rollend materieel, een wasplaats voor vrachtwagens
en rollend materieel, een verhard terrein met rioolstelsel voor het parkeren van voertuigen
en voor het doen van sorteerproeven. In sommige gevallen zal de stortplaats ook een
eigen afvalwaterzuiveringsinstallatie hebben en worden binnen het terrein van de inrichting
be- en verwerkingsactiviteiten uitgevoerd.
Een toelichting op de stoffen, preparaten en andere producten die binnen de stortplaats
worden gebracht om een in de milieuvergunning voorgeschreven voorziening te realiseren
en operationeel te houden en daarmee buiten de heffing van ASB vallen is hierna opgenomen.
a. Materiaal voor het realiseren en onderhouden van een afrastering
Stortplaatsen dienen van de omgeving te worden gescheiden door een natuurlijke of
kunstmatige afscheiding. Veelal wordt daartoe een afrastering aangebracht. Ook binnen
een stortplaats kunnen in verband met het indelen van het terrein in compartimenten,
bijvoorbeeld tussen het stortlichaam en het terrein waarop be- of verwerking van afvalstoffen
plaatsvindt, afscheidingsconstructies, zoals hekwerken van metaal of gaas of betonnen
keerwanden, worden aangebracht. Deze voorzieningen dienen de bedrijfsvoering en de
daarvoor gebruikte materialen zijn, als zij een stortplaats worden binnengebracht
voor dit doel, niet als afvalstof aan te merken.
b. Materiaal voor het realiseren van de onderafdichtingsconstructie, de geohydrologische
maatregelen en het controlesysteem
Voor de toepassing van de ASB wordt niet als afvalstoffen beschouwd, materiaal voor
het realiseren van de onderafdichtingsconstructie, de geohydrologische maatregelen
en het controlesysteem zoals verlangd in het Stortbesluit, de Regeling stortplaatsen
voor baggerspecie op land, dan wel de Richtlijnen voor baggerspeciestortplaatsen in
het beleidsstandpunt ‘Verwijdering baggerspecie’ (kamerstukken II 1993/94, 23450,
nr. 1).
Alvorens in het stortlichaam van een stortplaats afvalstoffen te kunnen storten dient
een afdichtingsconstructie te zijn gerealiseerd. De onderafdichtingsconstructie is
voorgeschreven op basis van het Stortbesluit. Deze constructie wordt voornamelijk
gerealiseerd met primaire bouwstoffen en met producten. De onderafdichtingsconstructie
omvat een zand-bentonietlaag met folie of een daaraan ten minste gelijkwaardige constructie
met daarop een drainagelaag. De maximale dikte van de totale onderafdichtingsconstructie
is één meter en de exacte opbouw is beschreven in de aanvraag en/of in de vergunning.
Deze bepaling ziet ook op materiaal dat specifiek nodig is voor de bedrijfsvoering
van baggerdepots op grond van de Richtlijnen voor baggerspeciedepots in het beleidsstandpunt
‘Verwijdering baggerspecie’ (kamerstukken II 1993/94, 23450, nr. 1).
c. Materiaal voor het realiseren van de bovenafdichtingsconstructie
Voor de toepassing van de ASB wordt niet als afvalstoffen beschouwd, materiaal voor
het realiseren van de bovenafdichtingsconstructie zoals verlangd in het Stortbesluit,
de Regeling stortplaatsen voor baggerspecie op land, dan wel de Richtlijnen voor baggerspeciestortplaatsen
in het beleidsstandpunt ‘Verwijdering baggerspecie’. Deze bepaling ziet ook op materiaal
dat specifiek nodig is voor de bedrijfsvoering van baggerdepots op grond van de Richtlijnen
voor baggerspeciedepots in het beleidsstandpunt ‘Verwijdering baggerspecie’ (kamerstukken
II 1993/94, 23 450, nr. 1).
Nadat een stortlichaam is volgestort dient een bovenafdichtingsconstructie te worden
aangebracht. De bovenafdichtingsconstructie bestaat uit de materialen die op de egalisatie-
of steunlaag wordt aangebracht, en wordt gevormd door een zand-bentonietlaag met folie
of een daaraan ten minste gelijkwaardige constructie en de lagen die daarboven worden
aangebracht, zoals een drainagelaag en een teeltlaag voor aan te brengen vegetatie.
De opbouw van de bovenafdichtingsconstructie is in de aanvraag en/of vergunning beschreven.
Het komt ook voor dat het bevoegde gezag voorschrijft dat een afdichtingsplan dient
te worden overgelegd en goedgekeurd een aantal maanden voordat met het daadwerkelijk
realiseren van de bovenafdichtingsconstructie wordt begonnen.
Het moet gaan om een bovenafdichtingsconstructie zoals verlangd in het Stortbesluit.
In artikel 4, vierde lid, van het Stortbesluit is het bevoegd gezag de verplichting
opgelegd voorschriften aan de vergunning te verbinden, die de houder van de inrichting
verplichten aan de bovenkant van de gestorte afvalstoffen een bovenafdichting aan
te brengen, die tegengaat dat water in de gestorte afvalstoffen infiltreert. De voorschriften
geven aan, dat de bovenafdichting een beschermingsniveau moet bieden dat ten minste
gelijkwaardig is aan de bescherming van de bodem die is beoogd met het gestelde in
de Richtlijn voor dichte eindafwerking op afval- en reststofbergingen (Publikatiereeks
bodembescherming nr. 1991/2). In deze richtlijn voor dichte eindafwerking is aangegeven
dat een goede bescherming wordt bereikt als een meervoudige afdichtingsconstructie
op de afvalstoffen wordt aangebracht. Deze afdichtingsconstructie bestaat uit een
minerale afdichtingslaag en een synthetische afdichtingslaag. Voordat de afdichtingsconstructie
kan worden aangebracht wordt op de gestorte afvalstoffen veelal een egalisatie- of
steunlaag aangebracht welke tevens dient voor de opvang en afvoer van stortgas. Deze
egalisatie- of steunlaag maakt weliswaar deel uit van de eindafwerking van een stortplaats
maar behoort in gevolge eerder genoemde richtlijn voor dichte eindafwerking niet tot
de bovenafdichtingsconstructie. De daarvoor gebruikte afvalstoffen zijn niet uitgezonderd
van het begrip afvalstof en zijn dus aan de ASB onderworpen.
De bovenafdichtingsconstructie die bestaat uit de materialen die boven op de egalisatie-/steunlaag
worden aangebracht, wordt gevormd door een minerale en een synthetische component.
De minerale component is veelal een zand/bentoniet mengsel en de synthetische component
een HDPE-folie.
Hierbij kan het zogenoemde Hydrostab een vervanger voor het zand/bentonietmengsel
zijn. Indien het Expertisenetwerk Bodembescherming ingesteld door VROM heeft aangegeven
dat een afdichtingsconstructie van Hydrostab met een synthetische laag gelijkwaardig
is aan een afdichtingsconstructie van een zand/bentonietmengsel met een synthetische
laag, wordt de Hydrostab beschouwd als een onderdeel van de bovenafdichtingsconstructie.
In dat geval wordt het gebruik van componenten in de Hydrostab niet beschouwd als
het storten van afvalstoffen ook al waren enkele componenten voor de toepassing in
de bovenafdichtingsconstructie afvalstoffen.
d. (Riool)buizen voor de opvang en afvoer van percolaat en neerslag en materiaal
voor installaties voor de behandeling van percolaat en neerslag
In het stortlichaam van de inrichting dienen in verband met de opvang en afvoer van
neerslag, welke leidt tot percolaat, voorzieningen te worden gerealiseerd. In het
stortlichaam worden daartoe verzameldrainagebuizen aangebracht. Buiten het stortlichaam
monden deze buizen uit in verzameldrains of in rioolbuizen. Binnen een inrichting
is het bebouwde en verharde terrein voorzien van een rioolstelsel, waarvoor eveneens
buismateriaal benodigd is. Opgevangen percolaat en neerslag kan in de inrichting in
een afvalwaterbehandelingsinstallatie worden verwerkt. De materialen benodigd voor
de drainage- en rioleringsbuizen en voor de installatie voor de behandeling van afvalwater
vallen onder de uitzonderingen. Tevens geldt dat voor chemicaliën die dienen te worden
toegevoegd aan de afvalwaterbehandelingsinstallatie.
e. Verzamelleidingen voor de opvang en afvoer van stortgas in de egalisatie- of steunlaag
en materiaal voor installaties voor de behandeling van stortgas
In het stortlichaam ontstaat stortgas ten gevolge van afbraak van de gestorte afvalstoffen.
Dit stortgas, dat tijdens de exploitatie en nadat het stortlichaam is afgedekt vrijkomt,
moet worden opgevangen en uit het stortlichaam worden afgevoerd. In het stortlichaam
worden daartoe voorzieningen aangebracht om het stortgas naar de bovenzijde van het
stortlichaam te geleiden. Deze voorzieningen worden vrijwel altijd gerealiseerd met
afvalstoffen en deze behoren dan ook niet tot de uitzonderingen, zodat voor de toepassing
daarvan ASB verschuldigd is. Aan de bovenzijde van het stortlichaam, in de egalisatie-
of steunlaag, worden verzamelleidingen geplaatst voor de opvang en afvoer van het
stortgas naar een behandelings- of vernietigingsinstallatie. Die verzamelleidingen
en de behandelings- of vernietigingsinstallatie vallen wel onder uitzonderingen.
f. Realisering en in werking houden van nutsvoorzieningen
Binnen inrichtingen worden altijd diverse nutsvoorzieningen zoals die voor gas, water,
elektriciteit en telecommunicatie aangelegd. De materialen die nodig zijn om deze
voorzieningen aan te leggen en in werking te houden behoren tot de uitzonderingen.
g. Realisering en in werking houden van installaties voor het be- of verwerken van
afvalstoffen
Op een tijdelijk niet in gebruik zijnde deel van het stortlichaam of op een deel van
de inrichting buiten het stortlichaam worden steeds vaker be- of verwerkingsinstallaties
geplaatst en in bedrijf genomen. De materialen die nodig zijn om deze installaties
te bouwen en operationeel te houden, worden aangemerkt als middelen die deel uitmaken
van het bedrijfsproces. De afvalstoffen die in deze installaties worden be- of verwerkt
vallen uiteraard niet onder de uitzonderingen. Voor deze afvalstoffen is terzake van
de afgifte aan de inrichting ASB verschuldigd.
h. Operationeel houden van kantoren, van de weegbrug(gen), van de controle- en registratieposten,
van een laboratorium, van werkplaatsen, van het aanwezige rollende materieel en van
de wasplaats
Voor het in bedrijf houden van de diverse faciliteiten in de inrichting zijn allerlei
materialen nodig, zoals kantoorbehoeften, reservemateriaal, brandstoffen, schoonmaakmiddelen,
materieel, etc. Dergelijke materialen behoren tot de uitzonderingen.
i. Materiaal voor het realiseren en in stand houden van bouwwerken
Binnen een inrichting zijn altijd gebouwen aanwezig waarin werkzaamheden worden verricht
om de inrichting draaiende te houden. Materialen voor het bouwen en in stand houden
van deze gebouwen behoren tot de uitzonderingen.
j. Materiaal voor het realiseren en in stand houden van een terreinverharding buiten
het stortlichaam
Binnen de inrichting wordt altijd een deel van het terrein verhard, bijvoorbeeld voor
verkeersbewegingen, voor overslaglocatie, als parkeerterrein van (vracht)auto’s, voor
het neerzetten van installaties of het doen van sorteerproeven. Deze gedeelten liggen
buiten het eigenlijke stortlichaam. Het stortlichaam is dat deel van de stortplaats,
al dan niet in compartimenten onderverdeeld, waar tussen een onderafdichtings- en
een bovenafdichtingsconstructie als verlangd in het Stortbesluit, afvalstoffen worden
gestort. In de vergunningaanvraag dient te zijn aangegeven welke terreingedeelten
van de inrichting voor deze doeleinden zullen worden verhard en hoe dat zal geschieden.
Het bevoegd gezag dient erop toe te zien dat de terreinverharding overeenkomstig de
aanvraag wordt gerealiseerd. Voor dergelijke terreinverharding worden categorie-1
bouwstoffen of primaire bouwmaterialen gebruikt. Deze terreinverhardingen zijn veelal
al gerealiseerd op het moment dat het storten in het stortlichaam gaat plaatsvinden.
De categorie-1 bouwstoffen of primaire bouwmaterialen benodigd voor het aanleggen
en in stand houden van de terreinverharding buiten het stortlichaam behoren tot de
uitzonderingen. Materialen ten behoeve van wegen en verharde terreingedeelten binnen
het stortlichaam worden echter niet tot de uitzonderingen gerekend. Deze materialen
dienen zo veel mogelijk te worden hergebruikt en niet in het stortlichaam achter te
blijven.
Deze bepaling ziet ook op materiaal dat specifiek nodig is voor de bedrijfsvoering
van baggerdepots op grond van de Richtlijnen voor baggerspeciedepots in het beleidsstandpunt
‘Verwijdering baggerspecie’ (kamerstukken II 1993/94, 23 450, nr. 1).
k. Ongediertebestrijding
Binnen inrichtingen waar afvalstoffen worden gestort, bewerkt of verwerkt kan het
noodzakelijk zijn aan ongediertebestrijding te doen. De hulp- en bestrijdingsmiddelen
die voor dat doel in de inrichting worden gebracht worden uitgezonderd voor de ASB.