Goedkeuring
[Regeling vervallen per 01-01-2009 met terugwerkende kracht tot en met 12-12-2008]
a. De inspecteur is gemachtigd ontheffing te verlenen van de eis van een gelijke winstverdeling
per aandeel indien alle aandelen in één hand zijn, of indien alle aandeelhouders in
dezelfde mate zijn gerechtigd tot de verschillende soorten aandelen.
b. In de praktijk worden om commerciële redenen NV’s opgericht met een zogenoemde
paraplustructuur. Een paraplustructuur houdt in dat het aandelenkapitaal is onderverdeeld
in verschillende series (onderdeel-)aandelen. Elke serie aandelen representeert een
afzonderlijk geadministreerde effectenportefeuille op basis van een eigen beleggingsbeleid.
Aldus kan binnen de ene NV een veelheid aan (sub-)fondsen worden onderscheiden.
Wil een NV met een paraplustructuur worden aangemerkt als een beleggingsinstelling
in de zin van artikel 28 van de Wet Vpb, dan dient zij, naast de overige voorwaarden,
in beginsel tevens te voldoen aan de in artikel 28, tweede lid, onderdeel b, van de
Wet Vpb gestelde eis, dat de ter beschikking te stellen winst gelijkelijk wordt verdeeld
over alle aandelen en bewijzen van deelgerechtigdheid. Een dergelijke uitdelingspolitiek
zou zich niet verdragen met de beoogde veelheid aan onderscheiden subfondsen.
De inspecteur is gemachtigd in dergelijke gevallen ontheffing te verlenen van de eis
van een gelijke winstverdeling per aandeel onder het stellen van de volgende voorwaarden:
-
1. Elk (sub-)fonds van de NV dient te voldoen aan alle voorwaarden van artikel 28 van
de Wet Vpb.
-
2. Geen (sub-)fonds van de NV belegt in enig ander (sub-)fonds van de NV.
-
3. Overigens voldoet de NV aan alle voorwaarden van artikel 28 van de Wet Vpb.
Ter toelichting wijs ik nog op het volgende:
Als gevolg van de gekozen structuur staan de verschillende (sub-)fondsen van de NV
in zekere zin borg voor elkaar. Hoewel borgstelling naar mijn oordeel een activiteit
is die niet valt aan te merken als beleggen kan daaraan in het geval van een zogenoemd
paraplufonds worden voorbijgegaan. Indien enig (sub-)fonds wordt aangesproken voor
de schulden van een ander (sub-)fonds zal dit laatste fonds immers de financieringsvereisten
van artikel 28, tweede lid, onderdeel a, van de Wet Vpb hebben overschreden. Gevolg
daarvan is statusverlies voor de NV als geheel en tevens voor alle (sub-)fondsen.
Voor de toepassing van artikel 28, derde lid, van de Wet Vpb in dergelijke omstandigheden
zie ik in beginsel geen aanleiding.
Het beleid met betrekking tot de aandeelhouders- en bestuurdersvereisten, zoals neergelegd
in onderdeel 3 van dit besluit, vindt overeenkomstige toepassing op nieuwe (sub-)fondsen
van de NV; daarbij wordt een reeds bestaand fonds, dat wordt omgezet in een (sub-)fonds
van de NV niet als nieuw beschouwd. Voor alle duidelijkheid zij er bovendien op gewezen
dat de tijdelijke ontheffing van deze vereisten die wordt verleend aan een nieuw (sub-)fonds
onverlet laat dat de NV als geheel wel aan deze eisen dient te voldoen (behoudens
voor zover dit beleid op de NV als geheel van toepassing is).
Het onderscheiden van de verschillende (sub-)fondsen binnen de NV met het oog op de
winstverdeling doet niet af aan het feit dat er sprake is van één belastingplichtige
voor de heffing van vennootschapsbelasting, op welke belastingplichtige het BBI van
toepassing is. Aldus is er formeel één aangifte, één (keuze voor een) herbeleggingsreserve,
één uitdelingsverplichting, enzovoort.
Daarnaast zal voor ieder (sub-)fonds een berekening dienen te worden gemaakt op basis
van een overeenkomstige toepassing van het BBI uit hoofde van voorwaarde 1. Onder
omstandigheden kan het zich daarbij voordoen dat de som van de voor de (sub-)fondsen
berekende uitdelingsverplichtingen de uitdelingsverplichting van de NV te boven gaat.
Vanuit de NV als geheel bezien wordt dan op grond van voorwaarde 1 meer uitgedeeld
dan krachtens artikel 2 BBI nodig is. Indien dit leidt tot problemen met betrekking
tot het vormen van een herbeleggingsreserve kunnen deze worden voorgelegd aan de Belastingdienst/Centrum
voor Proces en Productontwikkeling, Postbus 20201, 2500 EE Den Haag.
Het vorenstaande is van overeenkomstige toepassing op fondsen voor gemene rekening.
c. De inspecteur is gemachtigd om ontheffing te verlenen van de eis van een gelijke
winstverdeling per aandeel indien de ongelijke winstverdeling samenhangt met het bestaan
van prioriteitsaandelen onder de volgende voorwaarden:
Opgemerkt wordt dat de ontheffingen onder b en c zich naast elkaar kunnen voordoen.
Wellicht ten overvloede wordt erop gewezen dat bij een paraplufonds de ontheffing
op de voet van punt c niet wordt toegepast per subfonds maar op het fonds als geheel.