Inkomstenbelasting, vragen en antwoorden uitgaven voor levensonderhoud van kinderen, [...] weekenduitgaven voor gehandicapten en scholingsuitgaven

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008.]
Geraadpleegd op 25-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 20-07-2006.
Geldend van 20-07-2006 t/m 13-02-2008

Inkomstenbelasting, vragen en antwoorden uitgaven voor levensonderhoud van kinderen, buitengewone uitgaven, weekenduitgaven voor gehandicapten en scholingsuitgaven

De directeur–generaal Belastingdienst heeft namens de staatssecretaris van Financiën het volgende besloten.

Inleiding

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

Bij de belastingherziening 2001 zijn nieuwe fiscale regelingen inzake de uitgaven voor levensonderhoud van kinderen, buitengewone uitgaven, weekenduitgaven voor gehandicapten en scholingsuitgaven ingevoerd. Over deze regelingen zijn de afgelopen jaren verschillende vragen en antwoorden in besluiten opgenomen. Bij deze gelegenheid worden die vragen en antwoorden samengevoegd, opdat er een beter inzicht bestaat in het geldende beleid.

Sommige vragen en antwoorden hebben hun belang verloren omdat bepaalde goedkeuringen/regelingen inmiddels in regelgeving zijn verwerkt. Tevens is een aantal resterende vragen en antwoorden niet opnieuw opgenomen omdat deze geen beleidsstandpunt bevatten maar meer een voorlichtend karakter hebben. Dergelijke vragen en antwoorden zijn of worden zonodig opgenomen in voorlichtingsmateriaal.

In dit besluit zijn ook nog enkele goedkeuringen uit eerdere besluiten overgenomen. Verder is een groot aantal gevallen verwerkt die de specifieke aandacht hebben gevraagd van de inspecteurs van de Belastingdienst. Bij de beantwoording van de vragen is uitgegaan van de wetteksten en cijfers voor het jaar 2005, relevante jurisprudentie en beleid. In de beantwoording is daar zoveel mogelijk naar verwezen.

Lijst van gebruikte afkortingen

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

Wet IB 2001 – Wet inkomstenbelasting 2001

UBIB 2001 – Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001

URIB 2001 – Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001

Transponeringstabel

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

In onderstaande tabel is aan de hand van het vraagnummer in het onderhavige besluit aangegeven het corresponderende vraagnummer uit het Besluit van 14 mei 2003, nr. CPP2003/795M.

Besluit

CPP2005/2639M

vraagnr:

Besluit

CPP2003/795M

vraagnr:

1.1.

2.1.

1.2.

2.2.

1.3.

2.3.

1.4

Besluit van 11 december 2000, nr. CPP2000/2721M.

1.5.

2.5.

1.6.

2.6.

1.7.

2.14.

1.8.

2.7.

1.9.

2.8.

1.10.

2.9.

1.11.

2.10.

1.12

Besluit van 16 februari 2001, nr. CPP2001/225M, punt 1.

1.13.

2.15.

1.14.

2.16.

1.15.

2.17.

1.16.

2.18.

1.17.

2.19.

1.18.

2.21.

1.19.

2.22.

1.20.

2.23.

1.21.

2.24.

1.22

Besluit van 16 februari 2001, nr. CPP2001/225M, punt 2.

2.a.1.1.

3.a.1.1.

2.a.1.2.

3.a.1.2.

2.a.1.3.

3.a.1.3.

2.a.1.4.

3.a.1.4.

2.a.1.5

3.a.1.5.

2.a.2.

3.a.2.

2.a.3.

3.a.3 (en Besluit van 11 december 2000, nr. CPP2000/2714M).

2.a.4.

3.a.11.

2.a.5

Besluit van 21 februari 2001, nr. CPP2001/319M, punt 3.

2.a.6.

3.a.7.

2.a.7.

3.a.8.

2.a.8.

3.a.29.5.

2.a.9

Besluit van 17 september 2003, nr. CPP2003/2191M.

2.a.10.

3.a.12.

2.a.11.

3.a.13.

2.a.12.

3.a.14.

2.a.13.

3.a.15.

2.a.14.

3.a.16.

2.a.15.

3.a.17.

2.a.16.

3.a.18.

2.a.17.

3.a.19.

2.a.18.

3.a.20.

2.a.19.

3.a.21.

2.a.20.

3.a.22.

2.a.21.

3.a.25.

2.a.22.

3.a.26.

2.a.23.

3.a.27.

2.a.24.

3.a.28.

2.a.25

nieuw

2.a.26.1.

3.a.29.1.

2.a.26.2.

3.a.29.9.

2.a.26.3.

3.a.29.3.

2.a.26.4.

3.a.29.4.

2.a.26.5.

Besluit van 10 februari 2004, nr. CPP2003/2833M, vraag 2.

2.a.26.6.

3.a.29.6.

2.a.26.7.

3.a.29.7.

2.a.26.8.

3.a.29.8.

2.a.26.9.

3.a.29.2.

2.a.26.10.

Besluit van 15 juli 2004, nr. CPP2004/718M, vraag 1.

2.a.26.11.

Besluit van 15 juli 2004, nr. CPP2004/718M, vraag 2.

2.a.26.12.

nieuw

2.a.26.13.

nieuw

2.a.27.1.

3.a.30.1.

2.a.27.2.

3.a.30.2.

2.a.27.3.

3.a.30.3.

2.a.27.4.

3.a.30.4.

2.a.27.5.

Besluit van 11 december 2000, nr. CPP2000/2713M.

2.a.27.6.

Besluit van 21 januari 2005, nr. CPP2005/20M

2.a.27.7.

Besluit van 11 december 2000, nr. CPP2000/2725M

2.a.28.1.

3.a.31.1.

2.a.28.2.

3.a.31.2.

2.a.28.3.

3.a.31.3.

2.a.28.4.

3.a.31.4.

2.a.28.5

Besluit van 10 februari 2004, nr. CPP2003/2833M, vraag 5.

2.a.29.1.

3.a.32.1.

2.a.29.2.

3.a.32.2.

2.a.30.1

3.a.33.1.

2.a.30.2.

3.a.33.2.

2.a.30.3.

3.a.33.3.

2.a.30.4

Besluit van 16 februari 2001, nr. CPP2001/225M, punt 4.

2.b.1.

3.b.1.

2.b.2.

3.b.2 (en Besluit van 19 december 2000, nr. CPP2000/2963M).

2.b.3.

3.b.3.

2.b.4.

3.b.4.

2.b.5.

3.b.5.

2.b.6.

3.b.6.

2.b.7

Besluit van 7 oktober 2003, nr. CPP2003/1777M, vraag 2a.

2.c.1.

3.c.1.

2.c.2.

3.c.2.

2.c.3

nieuw

2.d.1.

3.d.1.

2.e.1.

3.f.1.

2.e.2.

3.f.2.

2.e.3.

3.f.3.

2.e.4.

3.f.4.

2.e.5.

3.f.5.

2.e.6.

3.f.6.

3.1.

4.1.

3.2.

4.2.

3.3.

4.3.

4.1.

5.1.

4.2.

5.2.

4.3.

5.3.

4.4.

5.4.

4.5.

5.5.

4.6.

5.6.

4.7.

5.7.

4.8.

5.8.

4.9

Besluit van 2 november 2001, nr. CPP2001/2191M.

4.10

Besluit van 10 februari 2004, nr. CPP2003/2833M, vraag 3.

4.11

Besluit van 15 juli 2004, nr. CPP2004/928M.

1. Uitgaven voor levensonderhoud van kinderen tot 30 jaar (Afdeling 6.4 Wet IB 2001)

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

1.1. Kinderen

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

Een belastingplichtige doet uitgaven voor levensonderhoud van een kind van degene met wie hij samenwoont. Komt hij voor aftrek van uitgaven voor levensonderhoud van kinderen in aanmerking?

De vraag of een belastingplichtige voor aftrek van uitgaven voor levensonderhoud van kinderen in aanmerking kan komen voor kinderen van zijn ongehuwde partner kan in principe met ‘ja’ worden beantwoord. Belastingplichtige kan dus wel recht op aftrek hebben (als aan alle voorwaarden is voldaan). Indien echter de ouder met wie belastingplichtige samenwoont voor het kind recht op kinderbijslag heeft, is op grond van art. 6.14 Wet IB 2001 een aftrek van uitgaven voor levensonderhoud voor belastingplichtige niet mogelijk.

1.2. Stiefkind en kinderbijslag?

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

Het gezin van belastingplichtige bestaat, naast hemzelf, uit zijn echtgenote en vier kinderen waarvan twee kinderen uit een eerder huwelijk van de echtgenote. Alle kinderen zijn jonger dan 16 jaar en behoren tot het huishouden. Belastingplichtige claimt voor zijn twee stiefkinderen aftrek van uitgaven voor levensonderhoud. Is dat juist?

Nee. Art. 6.14, eerste lid, aanhef en onderdeel a, Wet IB 2001 sluit aftrek uitgaven levensonderhoud uit als de belastingplichtige of iemand die tot zijn huishouden behoort, recht heeft op kinderbijslag. Zo de belastingplichtige voor zijn ‘aangehuwde kinderen’ al geen recht heeft op kinderbijslag zal ongetwijfeld de tot het huishouden behorende moeder recht hebben op kinderbijslag.

1.3. AFS-student pleegkind?

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

Belastingplichtige heeft een (Columbiaanse) student van 20 jaar in huis die in het kader van AFS interculturele programma's (een studentenuitwisselingsprogramma) in Nederland studeert. Hij wil de student aanmerken als pleegkind en claimt aftrek van uitgaven voor levensonderhoud. Is dit mogelijk?

Nee. Een kind wordt als pleegkind beschouwd indien het als een eigen kind wordt onderhouden en opgevoed. In art. 1.4 Wet IB 2001 is bepaald dat onder een kind ook een pleegkind, ook wat betreft bloed- en aanverwantschap, wordt verstaan. Gezien de leeftijd en het tijdelijke karakter van het verblijf wordt in ieder geval niet voldaan aan de opvoedingseis. De band met de ouders blijft in stand. De student is dus geen pleegkind en dus geen kind zoals bedoeld in Afdeling 6.4 Wet IB 2001. Er is daarom geen recht op aftrek van uitgaven voor levensonderhoud. Zie ook Hoge Raad, 18 maart 1998, nr. 33 131, BNB 1998/138.

1.4. Beroep op de Wet werk en bijstand

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

Een belastingplichtige ondersteunt zijn bij hem wonende zoon van 19 die na het afronden van een middelbare schoolopleiding nog geen werk heeft gevonden met, naast kost en inwoning, € 50 per maand. De zoon kan een beroep doen op de Wet werk en bijstand. Komt belastingplichtige voor aftrek van uitgaven voor levensonderhoud in aanmerking?

Indien een ondersteunde bijstand zou kunnen vragen op grond van de Wet werk en bijstand kan verschil van mening ontstaan over het antwoord op de vraag of de belastingplichtige zich redelijkerwijs gedrongen heeft kunnen voelen tot het doen van die uitgaven (art. 6.1, derde lid, Wet IB 2001).

Gelet op hetgeen bij totstandkoming van de Algemene Bijstandswet, de voorloper van de Wet werk en bijstand, is overwogen, behoeft bij de beoordeling van de vraag of onderhoudsuitkeringen nodig zijn om de ondersteunde in staat te stellen tot het voeren van een redelijk bestaan overeenkomstig zijn plaats in de samenleving, niet te worden nagegaan of de genieter van de onderhoudsuitkeringen een beroep op de Wet werk en bijstand zou kunnen doen.

De omstandigheid dat de genieter van de onderhoudsuitkeringen nalaat een recht op bijstand geldend te maken mag geen aanleiding vormen de gevraagde aftrek van uitgaven voor levensonderhoud van kinderen jonger dan 30 jaar als bedoeld in art. 6.13 Wet IB 2001 geheel of ten dele te weigeren. Of aftrek mogelijk is hangt geheel af van de feitelijke situatie (is er feitelijk door de ouder een lening verstrekt, inkomen en vermogen van de zoon, arbeidsmarktomstandigheden en dergelijke). Indien op korte termijn een verbetering van de situatie van de ondersteunde optreedt kan het standpunt worden ingenomen dat de ondersteuning in de vorm van een lening kan worden verstrekt (Hof Amsterdam, 1 juni 1993, V-N 1993, blz. 2784).

1.5. Extra woonlasten

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

Een belastingplichtige bewoont een kleine flat. Hij heeft in verband met een bezoekregeling regelmatig zijn kinderen te logeren en verhuist hiervoor naar een grotere woning. Belastingplichtige wil het verschil tussen de huur van zijn voormalige flat en de grotere woning rekenen tot de uitgaven voor levensonderhoud van zijn kinderen om te komen tot de onderhoudseis van € 386 per kwartaal. Is dit juist?

Huisvestingskosten kunnen in het algemeen niet worden beschouwd als uitgaven voor levensonderhoud van een kind. In veel gevallen zullen ook andere omstandigheden dan de aanwezigheid van kinderen aanleiding geven tot verhuizing. Vergelijk de benadering in de arresten van de Hoge Raad, 30 mei 1962 (BNB 1962/192) en Hoge Raad, 25 februari 1976 (BNB 1976/214).

Als een belastingplichtige aannemelijk maakt dat de hogere woonlasten alleen in verband met zijn kinderen worden gemaakt kan echter in bepaalde omstandigheden sprake zijn van uitgaven voor levensonderhoud. (Zie Hof Amsterdam 20 juni 1996, BNB 1997/229 en V-N 1996, blz. 4046.)

1.6. Levensonderhoud of lening?

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

Een ouder claimt aftrek van uitgaven voor levensonderhoud van een kind jonger dan 30 jaar dat door het verstrijken van zowel de prestatiebeurs (in het algemeen 4 jaar) als van de leningsmogelijkheid (3 jaar) in het laatste studiejaar geen recht heeft op studiefinanciering ingevolge de Wet studiefinanciering 2000. Kan aftrek van uitgaven voor levensonderhoud worden verleend?

Of aftrek mogelijk is, hangt geheel af van de feitelijke situatie (is er feitelijk door de ouder een lening verstrekt, inkomen en vermogen van het kind, welke studierichting, arbeidsmarktomstandigheden en dergelijke). Indien op korte termijn een verbetering van de situatie van de ondersteunde optreedt kan het standpunt worden ingenomen dat de ondersteuning in de vorm van een lening kan worden verstrekt (Hof Arnhem, 1 juni 1993, V-N 1993, blz. 2784). De Hoge Raad heeft in het arrest van 6 december 1995 (BNB 1996/160) aangegeven dat uitsluitend een toekomstverwachting gebaseerd op het volgen van een studie onvoldoende is om op grond van de mogelijkheid van een lening geen aftrek te verlenen voor uitgaven voor levensonderhoud.

1.7. Met terugwerkende kracht betaalde alimentatie

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

Een belastingplichtige voldoet met terugwerkende kracht aan zijn alimentatieverplichtingen jegens zijn kinderen over eerdere jaren. Komt hij voor die jaren alsnog in aanmerking voor aftrek van uitgaven voor levensonderhoud?

Nee, als in de betreffende jaren niet daadwerkelijk is betaald dan moeten (per definitie) de uitgaven voor het levensonderhoud immers voor rekening van anderen zijn gekomen. In die situatie heeft belastingplichtige ‘de ondersteunde’ niet feitelijk onderhouden en is derhalve geen aftrek mogelijk. De uitgaven kunnen wel in het jaar van betaling worden betrokken in de beoordeling of in dat jaar aan de gestelde onderhoudsvereisten werd voldaan. De Commissie voor de Verzoekschriften uit de Tweede Kamer der Staten-Generaal kan zich daarin ook vinden. (TK 24425, nr. 75).

1.9. Aanvraag studiefinanciering te laat

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

Een student vraagt na 1 oktober (te laat) studiefinanciering aan. Hij krijgt deze met terugwerkende kracht tot 1 oktober, echter niet de OV-jaarkaart. Zijn vader claimt aftrek van uitgaven voor levensonderhoud, omdat zijn zoon op 1 oktober (peildatum) nog geen studiefinanciering had.

Er bestond recht op studiefinanciering, deze is alleen te laat aangevraagd. Er is ook met terugwerkende kracht studiefinanciering ontvangen (met uitzondering van de OV-jaarkaart). Het is niet de bedoeling van de wetgever alsnog aftrek van uitgaven voor levensonderhoud te verlenen als geen gebruik is gemaakt van de wettelijke mogelijkheden.

1.10. Prestatiebeurs niet omgezet in een gift. Ouders lossen schuld af

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

De in het kader van de Wet studiefinanciering 2000 toegekende prestatiebeurs aan een student is niet omgezet in een gift en blijft dus een lening. Zijn ouders hebben voor hem in dat studiejaar verschillende kosten betaald en de studieschuld afgelost. Zij claimen aftrek van uitgaven voor levensonderhoud voor het hele kalenderjaar. Is dat juist?

Nee. De zoon heeft in dat studiejaar recht op een prestatiebeurs. Op grond van art. 6.14, eerste lid, aanhef en onderdeel c, Wet IB 2001 worden uitgaven voor levensonderhoud van een kind dan niet in aanmerking genomen.

1.11. Aftrek uitgaven levensonderhoud in geval van nullening?

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

Een student (24) heeft een zogenaamde nullening (dit wil zeggen hij leent na het verstrijken van de voor zijn studie reguliere studieperiode € 0 maar krijgt wel een OV-jaarkaart). Zijn vader geeft hem iedere maand € 400 om in zijn levensonderhoud te voorzien. Heeft vader recht op aftrek van uitgaven voor levensonderhoud?

De beperking van art. 6.14, eerste lid, aanhef en onderdeel c, Wet IB 2001 is niet van toepassing omdat de student in deze situatie geen recht heeft op een ‘prestatiebeurs volgens de Wet studiefinanciering 2000 die niet uitsluitend bestaat uit een reisvoorziening in de zin van die wet’. De Wet studiefinanciering 2000 definieert prestatiebeurs namelijk als volgt: ‘een rentedragende lening die onder voorwaarden kan worden omgezet in een gift, waarbij de rente tenietgaat, niet zijnde de rentedragende lening die niet kan worden omgezet in een gift’.

Of een aftrek uitgaven levensonderhoud kan worden genoten hangt af van de feitelijke omstandigheden. Daarbij spelen onder meer een rol: of de belastingplichtige zich redelijkerwijs gedrongen heeft kunnen voelen tot het doen van die uitgaven (art. 6.1, derde lid, Wet IB 2001), de leenmogelijkheid van de Wet studiefinanciering 2000, eigen inkomen, vermogen, eventuele schenkingen, aandeel in nalatenschap ouder, hoe lang nog tot afstuderen, al solliciterend etc.

1.12. Hardheidsclausule

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

Een belastingplichtige en zijn echtgenote hebben een zoon van 18 jaar die bij hen woont. Deze zoon volgt een opleiding aan het Regionaal Opleidingen Centrum en ontvangt een prestatiebeurs van ongeveer € 60 per maand. De uitgaven voor levensonderhoud, boeken, lesgeld en dergelijke komen voor rekening van belastingplichtige. Op grond van art. 6.14 Wet IB 2001 heeft belastingplichtige geen recht op aftrek van uitgaven voor levensonderhoud voor deze zoon. Wordt een verzoek om toepassing van de hardheidsclausule gehonoreerd?

Nee. Op grond van de wettelijke bepalingen wordt met de uitgaven voor levensonderhoud van kinderen jonger dan 30 jaar op forfaitaire wijze rekening gehouden; hetzij door middel van kinderbijslag, hetzij door middel van studiefinanciering of tegemoetkoming in de studiekosten, hetzij door aftrek van uitgaven voor levensonderhoud.

Hoofdregel voor de aftrek van uitgaven voor levensonderhoud van een kind jonger dan 30 jaar is dan ook dat uitsluitend aftrek kan worden verleend indien:

  • het kind geen recht heeft op een gift, een voorwaardelijke gift of een prestatiebeurs volgens de Wet studiefinanciering 2000 die niet uitsluitend bestaat uit een reisvoorziening in de zin van die wet, op financiële ondersteuning als bedoeld in art. 7.51, eerste tot en met zesde lid, 7.51a en 16.9b van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, op tegemoetkoming volgens hoofdstuk III van de Wet tegemoetkoming studiekosten of op een tegemoetkoming volgens een naar aard en strekking van genoemde regelingen overeenkomende buitenlandse regeling, en

  • de belastingplichtige of een persoon die tot zijn huishouden behoort voor het kind geen recht heeft op kinderbijslag volgens de Algemene Kinderbijslagwet of op een tegemoetkoming volgens een naar aard en strekking met die wet overeenkomende buitenlandse regeling.

Verzoeken om met toepassing van de hardheidsclausule aftrek van uitgaven voor levensonderhoud toe te staan in de gevallen waarin kinderbijslag of één van de andere hierboven vermelde tegemoetkomingen wordt genoten, wijs ik dan ook af.

Dat in bepaalde gevallen de werkelijk gemaakte kosten hoger zijn dan de ontvangen kinderbijslag of een van de hierboven vermelde tegemoetkomingen is door de wetgever welbewust aanvaard.

1.13. Geen recht op kinderbijslag, wel recht op aftrek van uitgaven voor levensonderhoud?

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

Het kind (17 jaar) van belastingplichtige gaat in het kader van een intercultureel uitwisselingsprogramma voor zes maanden naar Nicaragua. Op grond van art. 7b Algemene Kinderbijslagwet (beperking export kinderbijslag) heeft belastingplichtige geen recht op kinderbijslag. Heeft hij recht op aftrek van uitgaven voor levensonderhoud?

Nee. In art. 6.14, eerste lid, aanhef en onderdeel b, Wet IB 2001 is bepaald dat in deze situatie uitgaven voor levensonderhoud van een kind niet in aanmerking worden genomen.

1.14. Begin kalenderkwartaal

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

In art. 36, vierde lid, URIB 2001 is bepaald dat voor de toepassing van de aftrek voor uitgaven voor levensonderhoud van kinderen tot 30 jaar de toestand bij het begin van het kalenderkwartaal beslissend is. Moet op dat moment aan alle in art. 36 URIB 2001 opgenomen voorwaarden worden voldaan?

Voor wat betreft de leeftijd en de vraag of voor het kind kinderbijslag wordt ontvangen en/of recht bestaat op een vergoeding als bedoeld in art. 6.14, eerste lid, aanhef en onderdeel c, Wet IB 2001 is het begin van het kwartaal beslissend. Ook de mate van onderhoud dient in beginsel per kwartaal te worden beoordeeld. Als de onderhoudsplicht feitelijk het gehele jaar heeft bestaan hoeft evenwel geen betekenis te worden toegekend aan de omstandigheid dat in het ene kwartaal minder en in het andere kwartaal meer is bijgedragen. De hogere kosten in een kalenderkwartaal moeten dan wel betrekking hebben op uitgaven die aan het hele jaar zijn toe te rekenen. Dit betekent dat als op jaarbasis ten minste € 1.544, ofwel 4 × € 386, is bijgedragen, de aftrek over het gehele jaar kan worden verleend.

1.15. Geen recht op kinderbijslag wegens te late inschrijving bij arbeidsvoorzieningsorganisatie

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

Belastingplichtige claimt aftrek van uitgaven voor levensonderhoud over het eerste kwartaal 2005 voor een werkloos kind van 17 jaar. Omdat de inschrijving bij de arbeidsvoorzieningsorganisatie te laat heeft plaatsgevonden bestaat er voor dit kwartaal geen recht op kinderbijslag. Kan de aftrek worden toegestaan?

Ingevolge de bepalingen van de Algemene Kinderbijslagwet heeft een verzekerde onder voorwaarden recht op kinderbijslag voor een kind van 16 jaar of ouder maar jonger dan 18 jaar. Dat is onder andere het geval als het kind werkloos is en in belangrijke mate op de kosten van belastingplichtige wordt onderhouden. Van werkloos zijn is, volgens de Algemene Kinderbijslagwet, pas sprake indien het kind bij de Centrale organisatie werk en inkomen als werkzoekende is geregistreerd. Als het kind niet, of te laat, is ingeschreven bestaat derhalve geen recht op kinderbijslag en is aftrek van uitgaven voor levensonderhoud mogelijk, indien ook overigens aan de voorwaarden wordt voldaan.

1.16. Co-ouderschap en aftrek uitgaven voor levensonderhoud

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

Is bij co-ouderschap aftrek van de bijdrage in het levensonderhoud van het kind mogelijk?

Bij fiscaal co-ouderschap wordt het kind op basis van een overeenkomst door beide ouders in gelijke mate verzorgd en onderhouden. Volgens art. 5a van het Samenloopbesluit kinderbijslag – zoals dat artikel sedert 5 oktober 1995 luidt – wordt de kinderbijslag in dat geval gelijk verdeeld over beide ouders, tenzij in de overeenkomst anders is overeengekomen.

Beide ouders hebben daardoor recht op kinderbijslag en beide ouders kunnen ook het recht geldend maken. Dat blijkt uit art 5a van het Samenloopbesluit:

‘Indien twee personen op basis van een overeenkomst een kind overwegend in gelijke mate verzorgen en onderhouden, zonder met elkaar een gemeenschappelijke huishouding te voeren, wordt, tenzij in de overeenkomst anders is overeengekomen, de kinderbijslag waarop één van deze personen voor dit kind recht heeft, gelijk verdeeld betaald aan deze personen terwijl de kinderbijslag waarop de andere persoon recht heeft, niet wordt uitbetaald.’

Het recht op kinderbijslag van één van de ouders wordt dus niet uitbetaald en het recht van de andere ouder wordt wel uitbetaald (hoewel de uitbetaling soms wordt verdeeld over beide ouders). Aftrek van uitgaven voor levensonderhoud is alleen mogelijk bij de ouder wiens recht op kinderbijslag niet wordt uitbetaald. Het maakt verder niet uit hoe de uitbetaling van het recht op kinderbijslag van de andere ouder daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.

1.17. Aftrek uitgaven levensonderhoud (klein)kinderen?

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

Van een gezin met kinderen wordt de moeder voor langere tijd in een verpleeginrichting opgenomen. De grootouders zorgen vanaf juni 2005 voor de kinderen. Vader blijft in de echtelijke woning wonen. Hij heeft een inkomen van € 31.000 per jaar. In 2005 maken de grootouders kosten voor het inrichten van slaapkamers voor de kinderen ad € 900 en overige kosten. Voor de inrichting van de slaapkamers claimen zij een aftrek van € 900. Voor de overige kosten claimen zij de forfaitaire bedragen. Bestaat er voor de grootouders recht op aftrek van uitgaven voor levensonderhoud?

De kleinkinderen zijn in beginsel geen kinderen als bedoeld in Afdeling 6.4 Wet IB 2001. De ondersteuning van de kleinkinderen komt hierdoor niet voor aftrek van uitgaven voor levensonderhoud in aanmerking. Indien er van wordt uitgegaan dat de ondersteuning aan de zoon ten goede komt kan mogelijk recht op aftrek voor de uitgaven voor levensonderhoud bestaan indien de zoon jonger dan 30 jaar is. De behoeftigheid van de zoon moet dan worden onderzocht. Gezien zijn inkomen ligt behoeftigheid niet voor de hand. Indien de zoon wel behoeftig is (bijvoorbeeld door zeer hoge verpleegkosten van zijn echtgenote die niet worden vergoed) dient de gedrongenheid van zijn ouders te worden beoordeeld. Van belang is dan of er andere potentiële ondersteuners zijn of dat het mogelijk is om een lening af te sluiten. Indien de behoeftigheid van de zoon en de gedrongenheid van zijn ouders komt vast te staan bestaat recht op aftrek voor uitgaven voor levensonderhoud tot de forfaitaire bedragen van art. 36 URIB 2001.

Indien de vader feitelijk niet meer in staat is zijn kinderen op te voeden en te onderhouden kan er voor de grootouders sprake zijn van pleegkinderen. Dan zijn de kleinkinderen op grond van art. 1.4 Wet IB 2001 wel kinderen in de zin van Afdeling 6.4 Wet IB 2001. Ook in deze situatie zal er geen sprake zijn van aftrekbare uitgaven voor levensonderhoud omdat de grootouders dan recht hebben op kinderbijslag.

1.18. Een kind in een verpleeginrichting

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

Een 26 jarige woont in een gezinsvervangend tehuis. Van zijn WAO-uitkering mag hij € 180 (zak- en kleedgeld) zelf houden. Zijn ouders claimen € 1.080 voor het halen en brengen en verblijf in het ouderlijk huis in de weekends. Zijn deze kosten aan te merken als uitgaven voor levensonderhoud?

De ouders doen uitgaven ten behoeve van hun zoon. Allereerst dient dan onderzocht te worden of de zoon behoeftig is. Gezien het zak- en kleedgeld is het de vraag of de zoon een deel van de kosten van de weekenden voor zijn rekening kan nemen. Een en ander is afhankelijk van de uitgaven van de zoon ten behoeve van zijn levensonderhoud. Is de zoon behoeftig dan komen de ouders niet voor aftrek van uitgaven voor levensonderhoud in aanmerking omdat hun uitgaven ad € 1.080 minder dan 4 × € 386 (art. 2 URIB 2001) bedragen. Zouden de uitgaven van de ouders € 1.800 zijn, dan kan er sprake zijn van aftrek van uitgaven voor levensonderhoud indien dit bedrag, verminderd met de voor rekening van de zoon komende uitgaven, hoger is dan het ‘in belangrijke mate onderhouden’ criterium.

1.19. Eigen vermogen ondersteunde

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

Een belastingplichtige ondersteunt zijn dochter (jonger dan 30 jaar) met € 1.300 per maand. De dochter heeft geen inkomen maar is in bezit van een eigen woning met een ruime overwaarde. Omdat zij haar eigen huis ‘niet wil opeten’ wil zij geen bijstandsuitkering aanvragen. Zijn de betalingen voor de vader aftrekbaar als uitgaven voor levensonderhoud?

In het algemeen staat eigen vermogen van een ondersteunde de aftrek van uitgaven voor levensonderhoud in de weg. Alleen als er bijzondere omstandigheden zijn die aantasting van het vermogen in de weg staan kan de verstrekker van de uitkering zich moreel verplicht voelen de uitkering te doen. Uit de jurisprudentie blijkt dat een bijzondere omstandigheid niet snel aanwezig wordt geacht. Zie onder andere Hof Den Haag, 27 november 1973 (BNB 1974/276), Hof Den Haag, 12 maart 1981 (BNB 1982/135) en Hoge Raad, 22 juli 1985 (BNB 1985/254).

Een zeer klein vermogen (bijvoorbeeld het vermogen dat ingevolge de Wet werk en bijstand niet behoeft te worden aangesproken) kan buiten beschouwing blijven. Zie Hof Den Bosch, 28 april 1997 (FED 1997/893).

1.20. Levensonderhoud samenwonende dochter

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

Een vader claimt aftrek van uitgaven voor levensonderhoud omdat hij zijn dochter (jonger dan 30 jaar) ondersteunt. Deze dochter woont samen, haar partner heeft een inkomen van € 32.000 per jaar. In het samenlevingscontract dat de partners hebben afgesloten is een ondersteuningsclausule opgenomen. Zijn de bijdragen van de vader aftrekbaar als uitgaven voor levensonderhoud?

Het is vaste jurisprudentie dat uitgaven slechts als aftrekbare uitgaven ter voorziening in het levensonderhoud zijn aan te merken als een belastingplichtige zich redelijkerwijs gedrongen heeft kunnen voelen om zijn kind met een bedrag te ondersteunen. Er moet dus sprake zijn van een morele verplichting. Met name gelet op de hoogte van het inkomen van de partner en de uitdrukkelijk in het contract geregelde ondersteuning jegens elkaar, lijkt dat hier niet het geval te zijn. Dat is anders in de situatie dat de dochter en haar partner een laag gezamenlijk inkomen hebben of als de dochter geen aanspraak kan maken op voorzieningen in het levensonderhoud ten laste van haar partner. In dat geval is wel een morele verplichting bij de ouders aanwezig te achten. Zie ook Hof Amsterdam, 4 maart 1991, V-N 1991, blz. 2083 en Hoge Raad, 11 september 1991 (BNB 1991/287).

1.21. In belangrijke mate onderhouden in art. 6.13 en 8.15 Wet IB 2001

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

Zowel in art. 6.13 als in art. 8.15 Wet IB 2001 wordt gesproken van kinderen die ‘in belangrijke mate worden onderhouden’. Dient de beoordeling voor de toepassing van de beide artikelen op dezelfde wijze plaats te vinden, met name gelet op het voor de toepassing van art. 6.13 Wet IB 2001 van belang zijnde art. 6.1, derde lid, Wet IB 2001 waarin is aangegeven dat de belastingplichtige zich redelijkerwijs gedrongen heeft kunnen voelen tot het doen van die uitgaven?

Ja. Art. 1.5 Wet IB 2001 bepaalt: ‘Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen kunnen bij ministeriële regeling regels worden gesteld op grond waarvan wordt beoordeeld of een kind in belangrijke mate wordt onderhouden.’ Die ministeriële regeling is art. 2 URIB 2001. Bij de beoordeling of sprake is van aftrekbare uitgaven levensonderhoud spelen eigen inkomen en vermogen, plaats in de maatschappij etcetera van de ondersteunde een rol. Voor de toepassing van art. 8.15 Wet IB 2001 geldt dat evenzeer als voor de toepassing van art. 6.13 Wet IB 2001. Zie in dit verband ook de jurisprudentie voor de toepassing van tariefgroep 4/5 onder de Wet op de inkomstenbelasting 1964.

1.22. Ondersteuning ouders. Hardheidsclausule

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

Een belastingplichtige ondersteunt zijn in behoeftige omstandigheden verkerende ouders met een bedrag van € 150 per maand. Heeft hij recht op aftrek van uitgaven voor levensonderhoud?

Nee. Op grond van het onder de Wet IB 2001 geldende wettelijke regime kunnen uitgaven voor levensonderhoud van verwanten, andere dan kinderen jonger dan 30 jaar, niet tot aftrek van uitgaven voor levensonderhoud leiden. De wetgever heeft hier uitdrukkelijk voor gekozen. Verzoeken om met toepassing van de hardheidsclausule aftrek van uitgaven voor levensonderhoud van deze verwanten toe te staan, wijs ik dan ook af.

2. Buitengewone uitgaven (Afdeling 6.5 Wet IB 2001)

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

2.a. Uitgaven wegens ziekte, invaliditeit en bevalling

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

2.a.1. Drukkende uitgaven

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

2.a.1.1. Te laat geclaimd bij ziektekostenverzekeraar

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

Een belastingplichtige claimt aftrek van buitengewone uitgaven wegens ziekte. Hij heeft de uitgaven niet vergoed gekregen van de ziektekostenverzekeraar omdat hij de aanvraag te laat heeft ingediend. Zijn de uitgaven aftrekbaar als buitengewone uitgaven?

Hoewel de belastingplichtige de uitgaven wel heeft gedaan is er geen sprake van drukkende uitgaven als bedoeld in art. 6.1, eerste lid, aanhef en onderdeel a, Wet IB 2001 als hij (vrijwillig of te laat) afziet van verhaal op derden. De uitgaven zijn niet aftrekbaar. Zie ook Hoge Raad, 20 juni 1979 (BNB 1979/252).

2.a.1.2. Mogelijkheid verstrekking door een derde

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

Een invalide heeft een rolstoel nodig. De Gemeente kan het benodigde hulpmiddel op grond van de Wet voorzieningen gehandicapten (kosteloos) verstrekken, geheel afgestemd op de lichamelijke toestand van belastingplichtige. Desondanks kiest belastingplichtige ervoor zelf een andersoortige rolstoel aan te schaffen. Is er sprake van drukkende uitgaven?

Aftrek is mogelijk, tenzij duidelijk is dat de belastingplichtige puur op grond van zijn persoonlijke voorkeur een eigen rolstoel heeft aangeschaft. Dan is geen sprake van drukkende uitgaven in de zin van art. 6.1, eerste lid, aanhef en onderdeel a, Wet IB 2001.

2.a.1.3. Uitkering Zvr/ZVO en saldering met uitgaven wegens ziekte

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

Moet een uitkering ingevolge de Regeling ziektekostenvoorziening rijkspersoneel (Zvr; v/h ZVO) gesaldeerd worden met de uitgaven wegens ziekte van een bepaald jaar?

Buitengewone uitgaven moeten op de belastingplichtige ‘drukken’. Voorzover voor bepaalde uitgaven een belastingvrije tegemoetkoming wordt verkregen drukken de uitgaven niet. Omdat het tijdvak waarop de tegemoetkoming betrekking heeft, niet altijd gelijk loopt met het kalenderjaar kan de Zvr-uitkering niet zonder meer aan een bepaald belastingjaar worden toegerekend. Aan belastingplichtige wordt een specificatie van de uitkering verstrekt, waaruit blijkt voor welke uitgaven en tot welk bedrag een tegemoetkoming is verleend.

2.a.1.4. Toeslag ex art. 19 Wubo

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

Moet de toeslag ex art. 19 Wubo (Wet uitkering burgeroorlogsslachtoffers) gesaldeerd worden met de uitgaven wegens ziekte?

Nee. Over de Wubo-toeslag wordt door degene die de uitkering verstrekt op een bijzondere wijze belasting geheven (zogenaamde eindheffing). De toeslag wordt dan niet in het inkomen uit werk en woning begrepen. Niettemin kan de Wubo-gerechtigde de door hem gemaakte ziektekosten in volle omvang in aanmerking nemen bij het bepalen van de buitengewone uitgaven; zie V-N 1999/33.6.

2.a.1.5. Medisch noodzakelijke behandeling zonder vergoeding

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

Een belastingplichtige moet een medisch noodzakelijke behandeling ondergaan. Zij staat op de wachtlijst in Nederland. De geschatte wachttijd bedraagt 6 maanden. Zij kiest ervoor de behandeling in Duitsland of in een Nederlandse privé-kliniek te ondergaan omdat daar geen wachttijd is. Belastingplichtige komt nu niet in aanmerking voor vergoeding van de kosten door de ziektekostenverzekeraar die zij wel zou hebben gekregen wanneer de behandeling in een regulier Nederlands ziekenhuis zou zijn ondergaan. Komen de niet vergoede kosten voor aftrek in aanmerking?

De behandeling is medisch noodzakelijk. Aangezien voor de behandeling geen recht bestaat op een vergoeding, is sprake van drukkende uitgaven. De niet vergoede kosten komen dus voor aftrek in aanmerking.

2.a.2. Uitgaven wegens ziekte van vader

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

Belastingplichtige betaalt de premie voor de ziektekostenverzekering van zijn vader. De vader heeft niet de financiële middelen om deze kosten zelf te betalen. Zijn deze uitgaven aftrekbaar als buitengewone uitgaven?

Als buitengewone uitgaven zijn slechts aftrekbaar de uitgaven wegens ziekte van belastingplichtige, zijn partner, zijn jonger dan 27-jarige kinderen, tot zijn huishouden behorende ernstig gehandicapte personen van 27 jaar en ouder en van bij belastingplichtige inwonende zorgafhankelijke ouders, broers en zusters. De uitgaven voor de ziektekostenverzekering van zijn vader zijn dus niet aftrekbaar, tenzij de vader de fiscale partner van belastingplichtige was of hij, als zorgafhankelijke ouder of als ernstig gehandicapte, bij belastingplichtige inwoonde. De voorwaarde van art. 6.1, derde lid, Wet IB 2001 geldt onverkort. Dat betekent dat belastingplichtige zich redelijkerwijs gedrongen moet hebben kunnen voelen tot het doen van de uitgaven.

Als de vader niet behoort tot de kring van personen waarvoor belastingplichtige aftrek van buitengewone uitgaven kan krijgen wordt daarbij het volgende aangetekend. De wetgever heeft bij de belastingherziening 2001 uitdrukkelijk een beperking opgenomen in de kring van personen ten aanzien van wie aftrek van dergelijke kosten mogelijk is. Verzoeken om met toepassing van de hardheidsclausule aftrek van uitgaven wegens ziekte, invaliditeit en bevalling van anderen te verlenen, worden dan ook afgewezen. Dat geldt overigens ook voor eventuele uitgaven voor levensonderhoud van de vader die vanaf 2001 niet meer aftrekbaar zijn; zie onder 1.22.

2.a.3. Bepalen component ziektekosten in pensionprijs

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

Een belastingplichtige heeft de ziekte van Alzheimer en verblijft daarom in een verzorgingstehuis. Dit verzorgingstehuis valt niet binnen de reikwijdte van de AWBZ. De vertegenwoordiger van het verzorgingstehuis wil met de inspecteur een afspraak maken over het bedrag dat voor deze belastingplichtige en alle andere bewoners als ziektekosten aftrekbaar is. Op welke wijze kan dat?

Voor de verzorgingstehuizen die niet binnen de reikwijdte van de AWBZ vallen roept het bepalen van het als ziektekosten aftrekbare deel van de pensionprijs mogelijk praktische problemen op. Daarom keur ik volgende goed.

Goedkeuring

Ik keur goed dat een vertegenwoordiger van een niet AWBZ-verzorgingstehuis afspraken maakt met de inspecteur waaronder de bewoners vallen, met betrekking tot het gedeelte van de pensionprijs dat voor alle bewoners als buitengewone uitgaven kan worden aangemerkt. Onder een verzorgingstehuis versta ik een instelling die zich ten doel stelt, en dit ook feitelijk effectueert, personen die door hun lichamelijke of geestelijke gesteldheid niet meer zelfstandig kunnen wonen, op te nemen en te verzorgen. De instelling verstrekt een berekening van de kosten die zien op een aanspraak op verpleging bij ziekte en lichamelijke verzorging die voortvloeit uit de ziekte. Met name gaat het om de in de pensionprijs begrepen salarissen van medisch personeel, het gedeelte van de huisvestingskosten (energie, huur, onderhoud) dat ziet op een zieken- of verpleegafdeling (dus niet de recreatieruimte) en de kosten van medische middelen. Tevens overlegt de instelling de uitgebreide jaarstukken en een toelichting hoe de bedragen in de berekening zijn opgebouwd en hoe deze zich verhouden tot de bedragen uit de jaarstukken. Overigens kan het contract tussen instelling en bewoner een indicatie geven over de aanspraken van de bewoner en eventueel de daartegenover staande financiële bijdragen van de bewoner.

Indien in de servicekosten voor bewoners van serviceflats en dergelijke een aanspraak op verzorging bij ziekte of invaliditeit is begrepen, is het vorenstaande op overeenkomstige wijze van toepassing.

2.a.4. Afkoop zorgkosten (geheel) aan te merken als uitgaven wegens ziekte of invaliditeit?

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

Is een bedrag ineens (niet een AWBZ-bijdrage) dat wordt betaald aan een stichting ter afkoop van de totale zorgkosten met betrekking tot het verblijf in een verzorgingstehuis aftrekbaar als buitengewone uitgaven?

Aftrek is slechts mogelijk indien en voor zover er sprake is van uitgaven wegens ziekte of invaliditeit. Na uitsluiting van de aftrekbaarheid van huisvestingskosten resteert een betaling die vergelijkbaar is met een ziektekostenverzekeringspremie ex art. 6.18, eerste lid, aanhef en onderdeel c, Wet IB 2001. Het aftrekbare bedrag kan dan niet hoger zijn dan het bedrag dat betrekking heeft op een periode van 12 maanden. Het meerdere komt niet voor aftrek in aanmerking.

2.a.5. Ziektekosten van religieuzen

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

Belastingplichtige, een gepensioneerd verpleegkundige, is religieuze. Zij heeft de gelofte van armoede afgelegd hetgeen betekent dat alleen de orde kan beschikken over haar inkomen en vermogen. In enig jaar betaalt de orde voor behandelingen van belastingplichtige door tandarts en doktoren € 8.000. Kan belastingplichtige dit bedrag als ziektekosten in haar aangifte verwerken?

Nee. Omdat de orde de kosten heeft betaald, drukken deze immers niet op belastingplichtige.

Goedkeuring

Tegenover de verplichte besteding van de inkomsten van leden van religieuze orden staat doorgaans de plicht van de orde om te voorzien in de kosten van levensonderhoud van de leden.

Voorzover de religieuze orde uitgaven doet ten behoeve van een ordelid en deze uitgaven naar hun aard kwalificeren als persoonsgebonden aftrekposten als bedoeld in hoofdstuk 6 Wet IB 2001, kan het ordelid deze uitgaven niet als zodanig in aanmerking nemen. Op grond van art. 6.1, aanhef en onderdeel a, Wet IB 2001 komen persoonsgebonden aftrekposten immers slechts voor aftrek in aanmerking indien en voorzover zij op een belastingplichtige drukken. Dit betekent dat uitgaven uit eigen middelen moeten zijn gedaan casus quo ten laste van een belastingplichtige dienen te komen. In de onderhavige situatie is daarvan geen sprake nu de orde de uitgaven voor haar rekening neemt.

Bij wijze van goedkeuring wordt echter toegestaan dat door de religieuze orde ten behoeve van haar leden aan derden betaalde bedragen wegens ziekte en invaliditeit van die ordeleden, voor de heffing van inkomstenbelasting en loonbelasting van de leden op wie de uitgaven betrekking hebben, kunnen worden beschouwd als uitgaven wegens ziekte en invaliditeit als bedoeld in art. 6.17 Wet IB 2001. Wel is vereist dat uit de door de hiervoor bedoelde derden uitgebrachte declaraties en nota’s blijkt op welk ordelid zij betrekking hebben. Verder is vereist dat ten aanzien van de uitgaven, behoudens aan de voorwaarde van ‘drukken’, aan alle overige voorwaarden die de Wet IB 2001 stelt, is voldaan.

2.a.6. Gehandicapt kind bezoekt ouders. Buitengewone uitgaven?

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

Een belastingplichtige heeft een gehandicapt kind van 24 jaar dat in een AWBZ -instelling woont. Tijdens een aantal weekends en de vakantie verblijft het kind bij belastingplichtige thuis. Kan belastingplichtige de reiskosten van/naar instelling en verblijfkosten bij belastingplichtige thuis aftrekken?

Van aftrekbare buitengewone uitgaven kan slechts sprake zijn voorzover de uitgaven vallen onder de limitatieve opsomming van de ‘uitgaven wegens ziekte, invaliditeit en bevalling’ (art. 6.17 Wet IB 2001).

Mogelijk geldt dat voor de reiskosten. Daarvoor is van belang dat bedoelde reiskosten samen met de overige vervoerskosten van het gezin meer bedragen dan de totale vervoerskosten van degenen die wat financiële- en gezinssituatie betreft in een vergelijkbare positie verkeren. Daarbij moet tevens rekening worden gehouden met de eigen inkomsten en het vermogen van het kind.

De verblijfkosten zijn niet tot de buitengewone uitgaven te rekenen. Dergelijke kosten vallen in beginsel onder de uitgaven levensonderhoud. Voor aftrek uitgaven levensonderhoud is van belang of ook aan de overige voorwaarden wordt voldaan. Ook daarbij spelen eigen inkomen en vermogen van het kind een rol.

2.a.7. Kind in AWBZ-instelling/besparing thuis

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

Belastingplichtige’s gehandicapte zoon (jonger dan 18 jaar) woont in een AWBZ-instelling. Er is geen eigen bijdrage verschuldigd. Voor de zoon wordt kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet genoten. Belastingplichtige claimt de reiskosten van de weekendbezoeken (van de zoon aan zijn ouders) en de uitgaven voor kleding en beddengoed. Moet bij de bepaling van de extra kosten rekening worden gehouden met de besparing in verband met het niet thuis zijn van het kind?

In deze casus gaat het om een zoon die naar aanleiding van zijn handicap woont in een instelling.

  • Als er enkele kinderbijslag is ontvangen, moet de belastingplichtige aannemelijk maken dat de totale voor het kind gedane uitgaven voor zijn levensonderhoud hoger zijn dan de besparing die het verblijf van het kind buiten de huishouding met zich mee brengt (Hof Arnhem, 8 februari 1989, FED 1989/296). In dat geval zijn de extra kosten aftrekbaar als uitgaven wegens ziekte of invaliditeit.

  • Als er dubbele kinderbijslag is ontvangen, zijn de uitgaven aftrekbaar als uitgaven wegens ziekte of invaliditeit voor zover deze de uitgaven van opvang van een gezond kind buitenshuis te boven gaan (Hoge Raad, 22 juli 1985, BNB 1985/251).

  • Als er geen recht op kinderbijslag bestaat moet belastingplichtige, om voor een aftrek wegens uitgaven voor ziekte of invaliditeit in aanmerking te komen, aannemelijk maken dat bedoelde reiskosten samen met de overige vervoersuitgaven van het gezin meer bedragen dan de totale vervoersuitgaven van degenen die wat financiële- en gezinssituatie betreft in een vergelijkbare positie verkeren. Daarbij moet tevens rekening worden gehouden met de eigen inkomsten en het vermogen van het kind.

Aangezien de zoon niet tot het huishouden van belastingplichtige behoort, voldoet belastingplichtige niet aan de voorwaarden van art. 38 URIB 2001. Aftrek van uitgaven voor kleding en beddengoed is dan ook niet mogelijk.

2.a.8. Kaalheid, vetophoping, rimpels e.d.

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

Belastingplichtige is geboren in 1955. Hij is gedeeltelijk kaalhoofdig en laat een haartransplantatie (kosten € 10.000) uitvoeren. Zijn deze kosten aan te merken als buitengewone uitgaven?

Leefgewoonten, aanleg en het natuurlijk proces van ouder worden, kunnen zich manifesteren door lichamelijke veranderingen (kaalheid, vetophoping, rimpels en dergelijke). Op zich zijn deze niet als ziekte in de zin van Afdeling 6.5 Wet IB 2001 aan te merken. Deze veranderingen kunnen evenwel leiden tot psychische stoornissen of lichamelijke klachten (bijvoorbeeld veroorzaakt bij aanzienlijk overgewicht) welke een zodanige ernst en omvang heeft dat deze wel als ziekte kan worden beschouwd. Belastingplichtige zal dit aannemelijk dienen te maken. Alleen het uitgeven van een aanzienlijk bedrag is hiertoe onvoldoende.

Het kan zijn dat de kaalhoofdigheid en dergelijke het gevolg of bijverschijnsel is van een ziekte of van het gebruik van geneesmiddelen wegens een ziekte, bestraling en dergelijke. Als dat het geval is kunnen de kosten, indien overigens aan de voorwaarden wordt voldaan, wel als buitengewone uitgaven worden aangemerkt.

2.a.9. Verrekening niet in aanmerking genomen deel bij einde belastingplicht. Hardheidsclausule

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

Een alleenstaande belastingplichtige lijdt aan een ziekte. Als gevolg van deze ziekte overlijdt belastingplichtige in 2005. De met de ziekte verbonden kosten leiden tot een persoonsgebonden aftrek die in 2005 het belastbare inkomen uit werk en woning, uit sparen en beleggen en uit aanmerkelijk belang overstijgt. De inspecteur stelt het bedrag van de niet in aanmerking genomen persoonsgebonden aftrek bij beschikking vast.

Kan de bij beschikking vastgestelde niet in aanmerking genomen persoongebonden aftrek worden verrekend met de verschuldigde belasting over jaren vóór 2005?

Nee. Op grond van art. 6.2 Wet IB 2001 wordt de persoonsgebonden aftrek in aanmerking genomen uitsluitend in het jaar waarop deze betrekking heeft. Wanneer de persoonsgebonden aftrek niet volledig kan worden verrekend met het belastbare inkomen uit werk en woning, uit sparen en beleggen en uit aanmerkelijk belang, kan het niet verrekende deel op grond van art. 6.1 Wet IB 2001 in een later jaar in aanmerking worden genomen. De Wet IB 2001 kent derhalve slechts een verrekening naar de toekomst, niet naar het verleden. Bij einde belastingplicht (bijvoorbeeld overlijden) is verrekening naar de toekomst niet meer mogelijk. Deze consequentie vloeit voort uit de voor persoonsgebonden aftrek geldende wettelijke verrekeningsmethodiek. Bij de totstandkoming van de Wet IB 2001 is deze methodiek uitdrukkelijk aan de orde geweest, ook voor de situatie dat verrekening in verband met einde belastingplicht niet meer mogelijk is. Gezien de wetsgeschiedenis worden verzoeken om toepassing van de hardheidsclausule in deze gevallen afgewezen.

2.a.10. Ader-rein en andere voedingssupplementen

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

Ader-rein wordt gebruikt voor de reiniging van bloedvaten. Ader-rein is een voedingssupplement dat in de vorm van zelfmedicatie wordt gebruikt. De leverancier spreekt van een ‘orthomoleculaire therapie’. Is aftrek van dit soort uitgaven wegens ziekte mogelijk?

In casu is sprake van een voedingssupplement. De uitgaven zijn daarom niet aftrekbaar.

Aftrek als geneesmiddel is alleen mogelijk als het gaat om middelen die naar de opvatting van artsen hier te lande als medicijn worden aangemerkt en die niet voor andere doeleinden dan als medicijn plegen te worden aangewend. Als het middel deel uitmaakt van een op voorschrift van een arts te volgen dieet dat voorkomt in de lijst van art. 37 URIB 2001, is eventueel wel aftrek mogelijk tot maximaal het in dat artikel bij het desbetreffende dieet genoemde bedrag.

2.a.11. Voedingssupplementen

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

Belastingplichtige volgt een therapie die naast het volgen van een dieet ook bestaat uit het gebruik van vitamines en mineralen ter vergroting van de weerstand. Zijn deze uitgaven voor vitamines en mineralen aftrekbaar?

In het algemeen is er geen aftrekmogelijkheid voor de uitgaven van (aanvullende) vitamines en mineralen omdat niet is voldaan aan de voorwaarde dat de middelen niet voor andere doeleinden worden gebruikt (Hoge Raad, 27 november 1996, BNB 1997/196). Uitsluitend als vitamines en mineralen op medisch voorschrift in het kader van een therapie worden gebruikt is aftrek mogelijk (Hof Amsterdam, 24 mei 1996, V-N 1997, blz. 1118 en Hof Arnhem, 17 oktober 1996, Infobulletin 96/972).

2.a.12. Kosten IVF/ICSI-behandeling in het buitenland aftrekbaar als buitengewone uitgaven?

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

Een belastingplichtige ondergaat in Duitsland een IVF/ICSI behandeling om zwanger te worden. IVF/ICSI is een bijzondere vorm van IVF behandeling. De uitgaven zijn niet voor vergoeding door ziekenfondsen of ziektekostenverzekeraars in aanmerking gekomen omdat de behandeling in Nederland niet is toegestaan als gevolg van het experimentele karakter. Komen de uitgaven voor deze behandeling in aanmerking voor aftrek als uitgaven wegens ziekte?

Bij een medische reden voor het ondergaan van de behandeling komen de uitgaven voor aftrek in aanmerking. Het feit dat de behandeling in het buitenland plaatsvindt en dat de uitgaven niet voor vergoeding door ziekenfondsen of ziektekostenverzekeraars in aanmerking zijn gekomen doet aan de beoordeling of sprake is van uitgaven wegens ziekte niet af.

Als de behandeling een gevolg is van een andere dan medische reden, komen de uitgaven niet voor aftrek in aanmerking.

2.a.13. Kosten van eiceldonatie aftrekbaar als buitengewone uitgaven wegens ziekte?

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

Een belastingplichtige ondergaat in België een behandeling om zwanger te worden. Bij deze behandeling wordt een eicel van een donor, na bevruchting, bij belastingplichtige ingebracht.

Alle uitgaven, dus ook de uitgaven van de eiceldonor, komen voor rekening van belastingplichtige.

Zij hebben voor de uitgaven geen vergoeding gekregen van een ziekenfonds of ziektekostenverzekeraar.

Zijn deze uitgaven aan te merken als buitengewone uitgaven wegens ziekte?

Bij een medische reden voor het ondergaan van de behandeling kan belastingplichtige aftrek krijgen voor de op haar drukkende medische kosten en de reiskosten zowel van haarzelf als van de donor.

De donor heeft geen recht op aftrek buitengewone uitgaven wegens ziekte. Bij haar is immers geen sprake van een medische aanleiding voor de behandeling.

Het feit dat de behandeling in het buitenland plaatsvindt en dat de uitgaven niet voor vergoeding door ziekenfondsen of ziektekostenverzekeraars in aanmerking zijn gekomen doet aan de beoordeling of sprake is van uitgaven wegens ziekte niet af.

Als de behandeling een gevolg is van een andere dan medische reden komen de uitgaven niet voor aftrek in aanmerking.

2.a.14. Abonnementskosten cardiofoon Hartis

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

Hartis stelt aan onder andere hartpatiënten een zogenoemde cardiofoon ter beschikking. Hiermee kan de abonnee op ieder door hem gewenst moment een ECG bij zichzelf opnemen die na telefonische overdracht direct door artsen van Hartis wordt beoordeeld; een systeem van diagnose en bewaking van hartpatiënten ‘op afstand’ dus. Is het abonnementsgeld ten bate van Hartis aftrekbaar als uitgaven wegens ziekte?

Ja, de uitgaven zijn aftrekbaar. Overigens vergoeden veel verzekeraars deze kosten.

2.a.15. Uitgaven ter voorkoming van ziekte

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

Is aftrek mogelijk voor uitgaven ter voorkoming van ziekte?

Volgens vaste jurisprudentie kunnen uitgaven ter voorkoming van ziekte niet tot de aftrekbare buitengewone uitgaven worden gerekend.

In het arrest van de Hoge Raad van 24 juli 1995 (BNB 1995/287) is evenwel met betrekking tot uitgaven voor inenting bepaald dat, ook al strekken ze tot voorkoming van ziekte, deze naar hun aard behoren tot de uitgaven voor geneeskundige hulp.

2.a.16. Complex samenhangende en op elkaar afgestemde maatregelen

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

De 25-jarige zoon van belastingplichtige lijdt aan het Down-syndroom. Belastingplichtige doet uitgaven voor een speciale behandeling (onder doktersbegeleiding) van de zoon onder meer in Engeland. Het gaat onder andere om zwemlessen, een trainingsprogramma en een combinatie van fysiotherapie en logopedie. Door dagelijkse uitvoering van een trainingsprogramma wordt geprobeerd de zoon geestelijk en lichamelijk te stimuleren. De behandeling wordt niet vergoed door de ziektekostenverzekeraar. Zijn deze uitgaven aftrekbaar als buitengewone uitgaven wegens ziekte?

Van belang is of sprake is van ‘een complex van samenhangende en op elkaar afgestemde maatregelen’ (Hoge Raad, 19 januari 1977, BNB 1977/43), waarmee onder doktersbehandeling wordt getracht de zoon in staat te stellen een voor hem passende plaats in de samenleving te bereiken. Is dat het geval, dan is er sprake van aftrekbare uitgaven wegens ziekte voor zover de uitgaven hoger zijn dan in vergelijkbare financiële- en gezinsomstandigheden voor gezonde kinderen wordt uitgegeven. Uitgaven voor logopedie en fysiotherapie door of op voorschrift van een arts zijn altijd aftrekbaar.

2.a.17. Uitgaven school/uitgaven wegens ziekte

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

Belastingplichtige heeft zijn zoon (jonger dan 27 jaar) op advies van een kinderarts op een school geplaatst met een bijzonder lesprogramma. Het onderwijsprogramma van de school kent geen medische begeleiding of behandeling door paramedici. Belastingplichtige claimt nu de uitgaven voor deze school als uitgaven wegens ziekte. Is aftrek mogelijk?

Het verblijf en de verzorging zijn op zich niet aan te merken als genees- of heelkundige hulp als bedoeld in art. 6.17 Wet IB 2001. Ten opzichte van de overige ouders heeft belastingplichtige overigens ook geen extra uitgaven voor de begeleiding van zijn zoon.

Aftrek is niet mogelijk. Vergelijk Hoge Raad, 10 december 1986, BNB 1987/75.

2.a.18. Uitgaven voor particuliere school buitengewone uitgaven?

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

Een kind (10) van belastingplichtige heeft duidelijk ontwikkelingsachterstand. Dit kind volgt onderwijs op een particuliere school met zorgverbreding. Aan de school zijn paramedici op het gebied van logopodie, ergotherapie en fysiotherapie verbonden. Het schoolgeld bedraagt € 8.000 per jaar. De werkelijke kosten van het halen en brengen bedragen € 2.000. Zijn deze kosten aan te merken als buitengewone uitgaven?

Indien de huisarts de behandeling door de paramedici heeft voorgeschreven is deze hulp aan te merken als geneeskundige hulp. Indien de kosten van deze hulp niet per kind te individualiseren zijn, moet worden bepaald welk deel van de totale kosten (minus eventuele bijdragen van derden) van de school is toe te rekenen aan deze hulp. Het aan deze hulp toe te rekenen deel van het schoolgeld is aan te merken als buitengewone uitgaven. Ook voor de haal- en brengkosten zou aangesloten kunnen worden bij een toerekening naar evenredigheid; zie Hoge Raad, 15 oktober 1997, nr. 32 615 (BNB 1997/392).

2.a.19. Contributie belangenverenigingen

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

Een aantal belangenverenigingen is van mening dat de contributie die in verband met het lidmaatschap wordt betaald, overeenkomstig de contributie van de Diabetes Vereniging Nederland (DVN), aftrekbaar is als buitengewone uitgaven. Is dit juist?

Of de contributie kan worden beschouwd als uitgaven wegens ziekte is afhankelijk van de aard van de activiteiten van de vereniging en het door haar verstrekte pakket. De aftrek van de contributie aan de DVN is gebaseerd op een uitspraak van het Hof Den Haag van 27 september 1984 (V-N 1985, blz. 564). Het Hof was in casu van oordeel dat de activiteiten van de DVN onderdeel zijn van en samenhangen met de medische begeleiding van de suikerpatiënt.

De activiteiten van de DVN bestaan bijna geheel uit het geven van medische informatie en directe hulp aan diabetici, onder verantwoording van in diabetes mellites gespecialiseerde artsen.

Bij andere belangenverenigingen is niet gebleken dat de medische begeleiding een zodanig onderdeel uitmaakt van de totale activiteiten. Aftrek van de contributie voor die belangenverenigingen staat daarom niet vast.

Op 22 april 1998 (nr. 32876, V-N 1998/21.21) heeft de Hoge Raad beslist dat de contributie van de Vereniging Spierziekten Nederland en de Algemene Nederlandse Invalidenbond geen aftrekbare buitengewone uitgaven vormen. De activiteiten van deze verenigingen zijn namelijk niet aan te merken als aan de leden verstrekte genees- of heelkundige hulp.

2.a.20. Leefkilometers of extra vervoerskosten?

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

Een lichamelijk gehandicapte belastingplichtige claimt aftrek van uitgaven van zogenoemde leefkilometers. Hij is in het bezit van een bestelbus. Hoe moeten de leefkilometers worden bepaald?

Voor de aftrek van vervoerskosten als ziektekosten is van belang wat de extra uitgaven voor vervoer in verband met ziekte zijn ten opzichte van de vervoerskosten van vergelijkbare (gezonde) personen. Het gaat dus niet om vaststelling van leefkilometers. Indien de totale vervoerskosten van de zieke of invalide belastingplichtige hoger zijn dan die van vergelijkbare (gezonde) personen en hij aannemelijk maakt dat deze hogere kosten voortvloeien uit de ziekte of invaliditeit, is voor dat deel aftrek mogelijk.Bij het in aanmerking nemen van de kosten maakt het niet uit of in plaats van een normale personenauto een bestelbus wordt gebruikt of een tweede auto is aangeschaft. Het gaat om de totale vervoerskosten. Daarbij kunnen CBS-cijfers en het jaarlijkse onderzoek van de Consumentenbond een indicatie geven over de gebruikelijke autokosten. Het maakt niet uit of deze belastingplichtige een persoonsgebonden budget heeft. Dit budget is immers uitsluitend inzetbaar voor zorg, hulp en begeleiding en is dus niet bestemd voor vervoer.

2.a.21. Particuliere ziekenverpleging en bemiddelingskosten

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

Een belastingplichtige lijdt aan de ziekte van Alzheimer. Hij is niet meer in staat zelfstandig te wonen. In plaats van belastingplichtige te laten opnemen in een verpleegtehuis besluit de familie hem thuis te laten verplegen. Daartoe doet men een beroep op een bemiddelende instelling voor particuliere ziekenverpleging. Er is geen persoonsgebonden budget aangevraagd. De totale kosten bedragen € 400 tot € 450 per dag (inclusief bemiddelingskosten). Zijn deze uitgaven voor hem aftrekbaar?

De uitgaven zijn inclusief bemiddelingskosten aftrekbaar voor zover het gaat om uitgaven voor medische verzorging.

Als tevens huishoudelijke werkzaamheden worden verricht zal moeten worden bepaald welk deel van de uitgaven hierop betrekking heeft. Art. 6.18, tweede tot en met vijfde lid, Wet IB 2001 regelt de beperkingen inzake de uitgaven voor gezinshulp. De uitgaven die betrekking hebben op huishoudelijke werkzaamheden zijn slechts aftrekbaar indien en voorzover de in het tweede lid van dit artikel vermelde drempel wordt overschreden.

2.a.22. Laserbehandeling buitengewone uitgaven?

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

Belastingplichtige ziet slecht. Hij ondergaat een laserbehandeling aan zijn ogen in een (privé)kliniek. Deze behandeling vindt plaats door een oogarts. Hij ontvangt geen vergoeding van ziekenfonds of ziektekostenverzekeraar. De behandeling kost € 2.000 per oog. Zijn deze kosten als buitengewone uitgaven aftrekbaar?

Ja. De behandeling staat in direct verband met de ziekte (oogafwijking). Het gegeven dat de correctie ook kan worden verholpen door een hulpmiddel (bril) of dat ook een cosmetisch aspect een rol speelt, doet hieraan niet af.

2.a.23. Kosten afkickbehandeling

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

Een belastingplichtige heeft een behandeling gevolgd om af te kicken van een drugsverslaving. De gemaakte kosten ad € 8.000 zijn door hem betaald. Zijn deze kosten aftrekbaar?

Voor aftrek als buitengewone uitgaven/ziektekosten is van belang of de uitgaven zijn gedaan in verband met ziekte. Het is zeer wel denkbaar dat een drugsverslaving als ziekte is aan te merken. Voor aftrek is uiteraard wel van belang dat de behandeling plaatsvindt op advies of onder begeleiding van een arts.

2.a.24. Advocaatkosten in verband met gehandicapte zoon buitengewone uitgaven? Hardheidsclausule?

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

Belastingplichtige heeft een gehandicapte zoon (14 jaar) die niet thuis kan wonen. De instelling waar deze zoon woont, besluit de behandeling te stoppen. De zoon moet daarom de instelling verlaten maar er is nog geen instelling gevonden die de zoon wil opvangen. Belastingplichtige schakelt een advocaat in om de instelling te verplichten de zoon op te vangen totdat een andere instelling dit overneemt. Zijn de kosten van de advocaat aftrekbaar (eventueel met toepassing van de hardheidsclausule)?

Nee. De kosten van de advocaat zijn gemaakt met het oog op nakoming van de verzorgingsovereenkomst. Er is geen direct verband met de ziekte. Voorts worden de uitgaven die als buitengewone uitgaven in de zin van art. 6.17 Wet IB 2001 eventueel in aftrek komen, limitatief opgesomd. Advocaatkosten behoren daar niet toe; zie Hoge Raad, 22 april 2005, nr. 39.416, V-N 2005/22.16.

Verzoeken om met toepassing van de hardheidsclausule aftrek van buitengewone uitgaven wegens ziekte, invaliditeit en bevalling toe te staan voor uitgaven die niet zijn opgesomd in art. 6.17 en 6.18 Wet IB 2001 pleeg ik af te wijzen. De wetgever heeft bewust gekozen voor een beperking van de als buitengewone uitgaven aan te merken uitgaven tot die welke naar hun aard als uitgaven wegens ziekte, invaliditeit en bevalling kunnen worden beschouwd; de door de wetgever noodzakelijk geachte uitzonderingen hierop zijn uitdrukkelijk in de wet opgenomen. Aan art. 6.1 en 6.16 Wet IB 2001 ligt de gedachte ten grondslag dat uitsluitend uitgaven wegens ziekte, invaliditeit en bevalling als buitengewone uitgaven in aanmerking dienen te worden genomen, indien en voor zover zij direct verband houden met de ziekte, invaliditeit of bevalling en de belastingplichtige zich daaraan op grond van medische noodzaak redelijkerwijs niet kan onttrekken. Een zijdelingse samenhang met de ziekte, invaliditeit of bevalling is niet voldoende.

2.a.25. Extra vakantiekosten voor belastingplichtige in AWBZ-instelling

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

Belastingplichtige verblijft in een AWBZ-instelling en heeft een indicatie als meervoudig complex gehandicapt. Hij heeft in 2005 deelgenomen aan een door de instelling georganiseerde collectieve bewonersvakantie. De AWBZ-instelling heeft de kosten van deze bewonersvakantie aan belastingplichtige afzonderlijk in rekening gebracht. De instelling heeft voor deze vakantie extra verplegend dan wel verzorgend personeel ingehuurd omdat de zorg vaak één op één is. Kunnen de extra salariskosten en extra kosten van verblijf voor het verplegend en/of medisch personeel die aan belastingplichtige in rekening zijn gebracht als uitgaven wegens ziekte, invaliditeit en bevalling in aanmerking worden genomen?

Ja, de extra salariskosten en extra kosten van verblijf voor het verplegend en/of medisch personeel die aan belanghebbende in rekening zijn gebracht als gevolg van de collectieve bewonersvakantie, kunnen als uitgaven wegens ziekte, invaliditeit en bevalling in aanmerking worden genomen.

De kosten van vakanties behoren niet tot het standaardpakket van verstrekkingen door AWBZ-instellingen. De vakantiekosten worden dus niet vergoed via de AWBZ en maken geen deel uit van de eigen bijdrage. De uitgaven voor geneeskundige hulp met inbegrip van farmaceutische en andere hulpmiddelen en vervoer behoren op grond van art. 6.17 Wet IB 2001 tot de uitgaven wegens ziekte en invaliditeit. Onder deze omschrijving vallen de door een AWBZ-instelling in rekening gebrachte extra kosten die zien op de tijdens een vakantie bestaande aanspraak op verpleging bij ziekte en lichamelijke verzorging.

2.a.26. Hulpmiddelen

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

2.a.26.1. Extra verwarming

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

Een belastingplichtige (MS-patiënt) claimt 25% van de jaarlijkse uitgaven van verwarming van zijn woning als buitengewone uitgaven wegens ziekte. Is dit mogelijk?

Gezien de limitatieve opsomming in art. 6.17 Wet IB 2001 en op grond van de geldende jurisprudentie zijn uitgaven voor verwarming niet te rekenen tot de uitgaven voor genees- en heelkundige hulp. De Hoge Raad is van oordeel dat (extra) verwarmingsuitgaven naar hun aard niet als hulpmiddel kunnen worden aangemerkt. Alleen een stoffelijke zaak kan hulpmiddel zijn in de zin Wet IB 2001 (Hoge Raad, 3 juni 1998, nr. 33.683, V-N 1998/30.14).

2.a.26.2. Viagra aftrekbaar?

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

Belastingplichtige heeft diverse lichamelijke klachten waaronder het falen van de erectie. De huisarts heeft gelet op het totaal van de klachten Viagra voorgeschreven. Zijn de kosten hiervan aftrekbaar als buitengewone uitgaven?

Ja. Er is sprake van een door een arts voorgeschreven medicijn ter bestrijding van een ziekte.

2.a.26.3. Aanschaf pruiken 24-jarige

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

Ouders schaffen voor hun 24-jarige zoon (WSF-student) op medisch voorschrift twee pruiken aan voor € 680 per stuk. Voor het onderhoud van de pruik moet de zoon eens in de drie weken vanuit Tilburg naar Utrecht. De uitgaven voor onderhoud bedragen € 60 per keer. Zijn de uitgaven voor aanschaf, reizen en onderhoud aftrekbaar als buitengewone uitgaven wegens ziekte?

Voorzieningen ter camouflering van een lichamelijke onvolkomenheid kunnen als hulpmiddel worden aangemerkt indien de voorziening op grond van medische noodzaak is getroffen en bijdraagt tot de genezing dan wel de zieke of invalide in staat stelt tot het vervullen van een normale lichaamsfunctie. Kaalhoofdigheid op jeugdige leeftijd kan aangemerkt worden als een lichamelijke onvolkomenheid. In dat geval kan sprake zijn van een hulpmiddel waarvoor aftrek mogelijk is. Hierbij zal voor wat betreft de uitgaven voor onderhoud en reizen rekening moeten worden gehouden met een bedrag dat normaal aan haarverzorging wordt uitgegeven.

2.a.26.4. Aanschaf pruiken 45-jarige man

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

Belastingplichtige (45 jaar) schaft jaarlijks twee pruiken aan (voor € 3.600). Belastingplichtige is sinds zijn 17de kaal. De aftrek wordt (op grond van een in het verleden afgegeven medische indicatie) al jaren verleend. Zijn de uitgaven (nog steeds) aftrekbaar?

Gezien de leeftijd van belastingplichtige kan gesteld worden dat het verlies van casus quo het ontbreken van hoofdhaar een normaal verschijnsel is. Zie BNB 1973/77, BNB 1973/88 en Hof Den Haag, 26 februari 1988, nr. 2378/87 (V-N 1988, blz. 1913). In het voorgelegde geval zal de medische noodzaak opnieuw moeten worden getoetst en zal de aftrek, indien er geen sprake is van medische noodzaak, dienen te worden beëindigd (eventueel, in verband met de beginselen van behoorlijk bestuur, met inachtneming van een opzegtermijn).

2.a.26.5. Medicinale cannabis

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

Een belastingplichtige is ernstig ziek. Gewone pijnbestrijdingsmiddelen helpen onvoldoende. Cannabis helpt wel. De cannabis wordt door de behandelende arts voorgeschreven en door een apotheek geleverd. De kosten worden niet vergoed. Zijn deze uitgaven aftrekbaar als ziektekosten?

Per 1 september 2003 is het mogelijk dat via de apothekers in Nederland zogeheten medicinale cannabis wordt verstrekt. Deze medicinale cannabis is alleen op recept verkrijgbaar. Voor de aftrek onder de buitengewone-uitgavenregeling geldt het volgende. Er moet sprake zijn van kosten wegens een ziekte en van een behandeling door een arts. Het gedeelte van de kosten dat niet vergoed wordt, komt in aanmerking voor aftrek onder de buitengewone-uitgavenregeling. De belastingplichtige dient wel over betalingsbewijzen te beschikken.

2.a.26.6. Zonder medisch voorschrift aangeschafte traplift

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

Belastingplichtige kan ten gevolge van zijn ziekte de eerste verdieping van zijn woning niet anders bereiken dan met behulp van een traplift. Zijn de kosten van deze traplift, die zonder medisch voorschrift is aangeschaft, aftrekbaar?

Ja, de traplift vormt een hulpmiddel omdat belastingplichtige anders de eerste verdieping niet kan bereiken.

2.a.26.7. Aanschaf elektroscooter naast door gemeente verstrekte elektroscooter

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

Belastingplichtige heeft een spierziekte. Voor zijn vervoer is hij aangewezen op een elektroscooter. De gemeente heeft hem een niet opvouwbare elektroscooter verstrekt. Hij koopt voor € 3.250 een opvouwbare elektroscooter, die mee kan in een auto of vliegtuig. Hij heeft geen recht op vergoeding. Is sprake van een hulpmiddel in de zin van art. 6.17 Wet IB 2001?

Ja, er wordt aan alle wettelijke vereisten voldaan. Het bedrag van € 3.250 is evenwel niet geheel in één jaar aftrekbaar. Er bestaat een 2e-handsmarkt voor dergelijke scooters. Alleen de afschrijving, rekening houdend met de restwaarde, is aftrekbaar.

2.a.26.8. Aanpassing in vakantiewoning hulpmiddel?

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

Belastingplichtige heeft een zwaar gehandicapte zoon (10 jaar). In zijn woonhuis zijn diverse hulpmiddelen aangebracht zoals een takelinstallatie bij het bed. Ook voor de vakantiewoning in het buitenland zijn takelinstallaties aangeschaft bij bed en zwembad. Zijn deze aan te merken als hulpmiddelen?

Voor het begrip hulpmiddel van art. 6.17 Wet IB 2001 maakt het niet uit of het om uitgaven in het buitenland of om uitgaven voor een vakantiewoning gaat.

2.a.26.9. Verbouwingskosten

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

Belastingplichtige heeft in verband met een spierziekte op medisch voorschrift een slaapkamer en een doucheruimte laten bouwen op de begane grond. De kosten daarvan bedroegen in 2005 € 30.000. Op basis van de Wet voorzieningen gehandicapten heeft hij recht op een vergoeding van € 16.000. Door de aanbouw steeg de woning in waarde met € 10.000.

Welk deel van de kosten is aftrekbaar gelet op het bepaalde in art. 20a UBIB 2001 (tekst na KB 12 maart 2003, Stb. 2003/112)?

De op belastingplichtige drukkende aanpassingskosten bedragen € 14.000 (€ 30.000 verminderd met de vergoeding van € 16.000). Omdat de waardestijging meer is dan 10% van de drukkende aanpassingskosten moet met de waardestijging rekening worden gehouden. Het niet-aftrekbare deel is € 10.000 verminderd € 1.400 (10% van de drukkende aanpassingskosten), ofwel € 8.600.

Dat leidt in 2005 tot een bedrag aan ziektekosten van € 14.000 verminderd met € 8.600, ofwel € 5.400.

2.a.26.10. Verbouwing en medisch voorschrift

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

Een belastingplichtige kan zich moeilijk voortbewegen. Dit is een permanente situatie. Het Centrum Indicatiestelling Zorg (verder: CIZ) indiceert een traplift en aanpassing van de badkamer boven. De belastingplichtige realiseert evenwel een slaapkamer met badkamer op de begane grond van de woning die zijn eigendom is. Kosten € 40.000. De gemeente vergoedt de aanpassingen die het CIZ heeft geïndiceerd, namelijk € 6.000.

Beperkt de indicatie van het CIZ de aftrek van uitgaven voor hulpmiddelen?

Nee. De indicatie van het CIZ is een advies aan de gemeente inzake de medische noodzaak tot het doen van aanpassing(en). Het is de constatering en de beschrijving van een functiebeperking en een advies inzake de aan te bevelen maatregelen. Als de belastingplichtige andere dan de aanbevolen maatregelen neemt, blijft er op zich sprake van een medisch voorschrift. Als overigens aan de voorwaarden van art. 20a, onderdeel a, UBIB 2001 wordt voldaan, zijn dus niet de geïndiceerde aanpassingen maar de gedane aanpassingen relevant voor de berekening van het in aanmerking te nemen bedrag. Dat neemt niet weg dat ook van belang blijft of de belastingplichtige zich nog redelijkerwijs gedrongen heeft kunnen voelen om de uitgave te doen (art. 6.1 Wet IB 2001). De uitgaven van een verbouwing die duurder is dan strikt noodzakelijk, zullen overigens veelal ook terug te vinden zijn in een (hogere) waardevermeerdering van de woning en in die zin de uiteindelijke aftrek beperken.

Voorbeeld

Totale aanpassingskosten € 40.000. Vergoeding gemeente naar aanleiding van CIZ-indicatie € 6.000. De drukkende aanpassingskosten bedragen dan € 34.000. Door de aanpassing stijgt de woning met € 25.000 in waarde. Deze waardevermeerdering is meer dan 10% van de drukkende aanpassingskosten. Buiten aanmerking blijft dan € 25.000 min € 3.400 is € 21.600. Als hulpmiddel wordt aangemerkt € 34.000 min € 21.600 is € 12.400.

2.a.26.11. Verbouwing van huurwoning

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

Een belastingplichtige woont in een huurwoning. Zijn echtgenote heeft een functiebeperking. Op de begane grond wordt, op medisch voorschrift, een slaapkamer met badkamer bijgebouwd. De kosten hiervan worden in 2004 en 2005 betaald.

  • 1. Geldt art. 20a UBIB 2001 ook voor huurwoningen?

  • 2. Zo ja, hoe wordt de waardevermeerdering berekend?

  • 3. Hoe wordt de aftrek berekend nu de kosten in twee jaren worden betaald?

    • 1. Ja.

    • 2. De belastingplichtige geeft zelf een indicatie van de waardevermeerdering. De Belastingdienst kan hem vragen deze aannemelijk te maken. Het dient te gaan om een objectieve bepaling van de waardevermeerdering. Hoewel sprake is van een huurwoning kan ook de huurder belang hebben bij een waardevermeerdering omdat de verhuurder (met ingang van 1 augustus 2003 wettelijk) verplicht is de huurder na beëindiging van het huurcontract schadeloos te stellen voor door de huurder aangebrachte verbeteringen.

    • 3. Het besluit wordt per verbouwing toegepast. Het aftrekbare bedrag wordt naar evenredigheid van de daadwerkelijke betalingen in de jaren 2004 en 2005 aan die jaren toegerekend. Zie voorbeeld.

Voorbeeld

Totale aanpassingskosten € 30.000. In 2004 is € 25.000 en in 2005 is € 5.000 betaald. Door de aanpassing stijgt de woning met € 10.000 in waarde. Deze waardevermeerdering is meer dan 10% van de drukkende aanpassingskosten. Buiten aanmerking blijft dan € 10.000 min € 3.000 is € 7.000. Als hulpmiddel wordt aangemerkt € 30.000 min € 7.000 is € 23.000. In 2004 is € 19.167 (5/6) en in 2005 is € 3.833 (1/6) als ziektekosten in aanmerking te nemen.

2.a.26.12. Zwembad hulpmiddel?

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

Een belastingplichtige is gehuwd. Zijn echtgenote heeft hersenletsel en kan zich niet zonder hulp(middel) voortbewegen. Een arts heeft verklaard dat hij het wenselijk acht dat de echtgenote thuis kan zwemmen. Belastingplichtige laat in de tuin een overdekt zwembad aanleggen. Is het zwembad een hulpmiddel waardoor de kosten aftrekbaar zijn?

Nee. Allereerst is er de vraag of belastingplichtige zich redelijkerwijs gedrongen heeft kunnen voelen om de uitgaven te doen (art. 6.1 Wet IB 2001). Dit ligt niet voor de hand. Een zwembad is geen hulpmiddel in de zin van een middel dat het lichaam van de zieke of invalide in staat stelt tot het vervullen van de normale lichaamsfunctie, die het zonder dat middel niet zou kunnen. Er blijkt voorts niet dat het zwemmen onderdeel is van een medische behandeling dan wel een behandeling onder toezicht of begeleiding van medici of paramedici, waardoor het als genees- of heelkundige hulp zou kunnen kwalificeren. Er wordt ook niet voldaan aan de voorwaarden van art. 20a UBIB 2001. Er is immers geen sprake van een aanpassing van een woning terwijl ook het medisch voorschrift ontbreekt. Indien het zwembad als een zaak zou kunnen worden gezien is er geen sprake van een zaak van een zodanige aard dat zij hoofdzakelijk door zieke of invalide personen wordt gebruikt.

2.a.26.13. Aanpassing keuken

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

Een arts heeft verklaard dat belastingplichtige een nieuwe heup heeft gekregen en niet veel mag bukken. Het Centrum Indicatiestelling Zorg verklaart dat in de keuken aanpassingen nodig zijn in verband met de lichamelijke gebreken; geadviseerd wordt om laden te plaatsen. De gemeente bepaalt het te vergoeden bedrag op € 500. Belastingplichtige laat een nieuwe keuken plaatsen voor € 14.000 en voert een bedrag van € 13.500 op als buitengewone uitgaven wegens ziekte. Kan het volledige bedrag van € 13.500 als buitengewone uitgaven in aanmerking worden genomen?

Nee. Niet de geïndiceerde aanpassingen zijn bepalend voor het als buitengewone uitgaven in aanmerking te nemen bedrag maar de gedane aanpassingen voorzover deze rechtstreeks voortvloeien uit de functiebeperking van de belastingplichtige. Voorzover dat verband ontbreekt en de uitgaven niet noodzakelijk zijn, zijn de uitgaven geen buitengewone uitgaven. Het fiscaal in aanmerking nemen van de aftrek wegens drukkende buitengewone uitgaven wordt slechts gedaan voorzover de belastingplichtige zich redelijkerwijs gedrongen heeft kunnen voelen tot het doen van die uitgaven (art. 6.1, tweede lid, onderdeel d, juncto art. 6.1 derde lid, Wet IB 2001). Voorzover uitgaven niet om noodzakelijke redenen zijn gedaan en overwegend voortvloeien uit persoonlijke voorkeur, kunnen de uitgaven niet tot de drukkende buitengewone uitgaven worden gerekend. Indien in de nieuwe keuken vervangingen zijn gedaan of verbeteringen zijn aangebracht die geen verband houden met de functiebeperking van de belastingplichtige, zijn de uitgaven niet aftrekbaar.

2.a.27. Extra gezinshulp

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

2.a.27.1. Kwitantie ook factuur?

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

Belastingplichtige claimt aftrek van uitgaven voor extra gezinshulp. Zij heeft gebruik gemaakt van de diensten van een particuliere hulp. Is de kwitantie die zij als bijlage bij de aangifte voegt voldoende om voor aftrek in aanmerking te komen?

Belastingplichtige moet de uitgaven met schriftelijke bewijzen kunnen aantonen. Uit de bewijsstukken moeten tevens de gegevens met betrekking tot naam en adres van de hulp blijken. Als die gegevens op de kwitantie staan én belastingplichtige overigens aan de voorwaarden voldoet is de kwitantie voldoende bewijs.

2.a.27.2. Late betalingen Thuiszorg in verband met vertragingen in rekeningen

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

In het Besluit van 25 februari 1998, nr. DB98/310, V-N 1998/12.11, is een tegemoetkomende regeling getroffen voor betalingen op rekeningen voor Thuiszorg. In de situatie dat de rekening met vertraging is ontvangen, is in dat besluit aftrek mogelijk gemaakt in het jaar waarop de factuur betrekking heeft. Kan die regeling ook thans nog worden toegepast?

Neen, in het Besluit van 25 februari 1998, nr. DB98/310, was een tijdelijke regeling getroffen voor de specifieke aanloopproblemen bij het Centraal Administratiekantoor. Als gevolg van achterstanden met rekeningen over 1997 is uitsluitend een goedkeuring verleend voor betalingen in 1998 die betrekking hadden op verschuldigde bedragen over 1997. Hoewel ook in daaropvolgende jaren mogelijk nog wel een achterstand met rekeningen kan voorkomen, geldt daarvoor geen goedkeurende regeling meer.

2.a.27.3. Voeding gezinshulp

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

Zijn de kosten van aan de gezinshulp verstrekte voeding en drank ook als uitgaven voor extra gezinshulp aftrekbaar?

De kosten van aan de gezinshulp verstrekte voeding en drank maken onderdeel uit van de totale voor gezinshulp uitgegeven bedragen. Bij de beoordeling of sprake is van extra kosten moeten zij derhalve worden meegenomen.

Met ingang van 1 januari 1997 geldt daarbij de voorwaarde dat de uitgaven (al dan niet apart) zijn opgenomen in de door de wet geëiste factuur (of kwitantie met vergelijkbare inhoud). Zie art. 6.18, vijfde lid, Wet IB 2001. De kosten van voeding en drank van een inwonende gezinshulp kunnen blijken uit het bedrag van de naturabeloning dat is begrepen in het bedrag waarover loonheffing plaatsvindt.

2.a.27.4. Gezinshulp en gewone hulp

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

Belastingplichtige heeft in verband met nazorg na een ziekenhuisopname één maand gezinshulp (niet via de AWBZ) gehad. De kosten hiervan bedragen € 1.200 en zijn in 2005 betaald. Belastingplichtige heeft een ‘gewone hulp’ aan wie hij in 2005 € 1.150 betaalde. Zijn verzamelinkomen bedroeg in 2005 € 40.000. Wat kan hij aftrekken?

Uitgaven terzake van gezinshulp zijn, voor zover er sprake is van extra uitgaven, aftrekbaar indien deze verband houden met ziekte, invaliditeit en bevalling. Deze uitgaven zijn € 1.200. Alleen de ‘extra’ uitgaven zijn aftrekbaar. Bij een verzamelinkomen van € 40.000 wordt 2% (is € 800) niet als ‘extra’ aangemerkt. Dit percentage wordt niet naar tijdsgelang toegepast. Er is dus € 400 (€ 1.200 min € 800) aftrekbaar. De uitgaven voor de gewone hulp zijn niet aftrekbaar omdat deze uitgaven geen verband hebben met ziekte et cetera.

2.a.27.5. Kosten gezinshulp na overlijden

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

De echtgenote van belastingplichtige is ernstig ziek. Een gezinshulp verzorgt al maanden het huishouden waartoe ook twee kleine kinderen behoren. Medio februari overlijdt de echtgenote. De gezinshulp blijft dat kalenderjaar het huishouden verzorgen. Zijn de kosten van de gezinshulp aftrekbaar?

Indien in een gezin als gevolg van ziekte of invaliditeit van één van de partners in de zin van art. 1.2 Wet IB 2001 gezinshulp nodig is, zijn de daaraan verbonden kosten buitengewone uitgaven (uitgaven wegens ziekte of invaliditeit) voorzover die kosten hoger zijn dan het bedrag dat volgt uit de tabel in art. 6.18, tweede lid, Wet IB 2001. Kosten van gezinshulp welke voortvloeien uit de omstandigheid dat in een gezin één van de partners door overlijden, echtscheiding of anderszins is komen te ontbreken, zijn daarentegen geen buitengewone uitgaven.

Hieruit volgt dat er zich gevallen zullen voordoen waarin ter zake van gezinshulp tijdens de ziekte of invaliditeit van één van de partners een zekere aftrek wegens buitengewone uitgaven kon worden verleend, terwijl na het overlijden van die partner deze aftrek niet langer mogelijk is.

In zodanige gevallen kan naar mijn oordeel worden aangenomen dat de aan de gezinshulp verbonden kosten niet aanstonds bij het overlijden van de partner het karakter van uitgaven wegens ziekte of invaliditeit verliezen. In verband hiermede kunnen de inspecteurs er van uitgaan dat in deze gevallen de kosten van gezinshulp welke betrekking hebben op de maand waarin het overlijden valt en de daarop volgende drie maanden hun oorzaak nog in de ziekte of invaliditeit vinden.

In deze concrete situatie zijn dus de kosten van de gezinshulp over de maanden januari tot en met mei aan te merken als tot de buitengewone uitgaven behorende uitgaven voor gezinshulp.

2.a.27.6. Persoonsgebonden budget

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

Belastingplichtige is rolstoelafhankelijk. Hij woont alleen in een aangepaste woning. Hij heeft een persoonsgebonden budget voor zijn eigen verzorging en voor de verzorging van zijn huishouden. Een persoonsgebonden budget bestaat uit een bedrag dat wordt bepaald door de geïndiceerde zorg en uit een forfaitair bedrag voor kleine kosten en zijdelingse uitgaven. Op dit budget wordt een inkomensafhankelijke eigen bijdrage in mindering gebracht. Belastingplichtige moet over de besteding van het persoonsgebonden budget verantwoording afleggen aan het Zorgkantoor. Het totale bedrag van het persoonsgebonden budget valt onder de vrijstelling van art. 3.104, aanhef en onderdeel j, Wet IB 2001. Belastingplichtige ontvangt dit budget, bij wijze van voorschot, maandelijks op zijn girorekening. Welk bedrag kan belastingplichtige als buitengewone uitgaven in aanmerking nemen?

Voor aftrek als buitengewone uitgaven komen in aanmerking de totale uitgaven van de geïndiceerde zorg, voorzover deze ook daadwerkelijk op belastingplichtige drukken. Omdat het netto persoonsgebonden budget (= persoonsgebonden budget min eigen bijdrage) is bedoeld voor de geïndiceerde uitgaven is in zoverre geen sprake van drukkende buitengewone uitgaven. Het netto persoonsgebonden budget komt dus in mindering op de gedane uitgaven.

In het netto persoonsgebonden budget is echter ook een forfaitair vrij besteedbaar bedrag opgenomen voor kleine kosten en zijdelingse uitgaven. Dit forfaitaire bedrag is, gezien het doel waarvoor het is verstrekt, niet van invloed op de aftrek van buitengewone uitgaven.

De uiteindelijk voor eigen rekening komende uitgaven voor de verschillende geïndiceerde zorgfuncties kunnen steeds worden aangemerkt als specifieke buitengewone uitgaven voor de toepassing van het chronisch ziekenforfait (art. 6.20a Wet IB 2001) en de verhogingsfactor (art. 6.24, eerste lid, Wet IB 2001); zie Tweede Kamer, vergaderjaar 2003-2004, 29 367, nr. 3. In dat geval is ook de drempel voor aftrek van uitgaven voor extra gezinshulp van het tweede lid van art. 6.18 Wet IB 2001 niet van toepassing.

2.a.27.7. Alphahulpverlening

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

Belastingplichtige, 80+, heeft allerlei kwalen en kan enige huishoudelijke taken niet meer zelfstandig uitvoeren. Deze worden daarom verricht door een zogenoemde alphahulp. Hij betaalt deze hulp in enig jaar € 1.500. Hij kan dit bedrag declareren bij de Thuiszorginstelling, doet dit ook en krijgt het gehele bedrag terug. Hij betaalt voor deze hulpverlening evenwel ook een inkomensafhankelijke eigen bijdrage op grond van de AWBZ. Hoe moet belastingplichtige bovenstaande in zijn aangifte verwerken?

Het bedrag dat belastingplichtige ontvangt van de Thuiszorginstelling is op grond van art. 3.100, aanhef en onderdeel a, juncto art. 3.101, eerste lid, onderdeel a, Wet IB 2001 een periodieke uitkering. Dit bedrag behoort dus tot het inkomen uit werk en woning van belastingplichtige. Als uitgaven voor extra gezinshulp kan belastingplichtige het door hem betaalde bedrag van € 1.500 in aanmerking nemen. Tevens kan belastingplichtige de door hem betaalde eigen bijdrage als specifieke buitengewone uitgaven in aanmerking nemen voor de toepassing van het chronisch ziekenforfait (art. 6.20a Wet IB 2001) en de verhogingsfactor (art. 6.24, eerste lid, Wet IB 2001).

Goedkeuring

Op praktische gronden wordt bij wijze van goedkeuring toegestaan dat de periodieke uitkering buiten aanmerking blijft bij het bepalen van het inkomen uit werk en woning onder de voorwaarde dat de daartegenover staande betaling aan de alphahulp niet als buitengewone uitgaven in aanmerking wordt genomen. Slechts de betaalde eigen bijdrage kan dus als specifieke uitgaven in aftrek worden gebracht. Omdat het hier gaat om gezinshulp op grond van de AWBZ is de drempel voor aftrek van uitgaven voor extra gezinshulp van het tweede lid van art. 6.18 Wet IB 2001 niet van toepassing.

2.a.28. Dieet

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

2.a.28.1. KNMG-richtlijnen en dieetbevestiging

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

Een arts wil geen dieetbevestiging afgeven ‘omdat dat in strijd is met de richtlijnen van het KNMG’. Is dat zo?

Het afgeven van een voor de aftrek noodzakelijke dieetbevestiging is niet in strijd met het KNMG-richtlijn.

2.a.28.2. Dieetbevestiging of voorschrift

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

Is aftrek van dieetkosten ook mogelijk als een andere bevestiging wordt overgelegd dan de dieetbevestiging die tot stand is gekomen in overleg tussen KNMG en de Belastingdienst?

Ja, een voorschrift van de arts waaruit het dieettype blijkt is ook voldoende.

2.a.28.3. Drempel en forfait

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

In art 6.17, eerste lid, aanhef en onderdeel c, Wet IB 2001 is bepaald dat de extra uitgaven voor een op medisch voorschrift gehouden dieet aftrekbaar zijn indien zij hoger zijn dan € 113. Moet deze € 113 op de aftrekbare dieetkosten in mindering worden gebracht?

Nee. Om voor aftrek van dieetkosten in aanmerking te komen moeten de kosten meer bedragen dan € 113. Bij de samenstelling van het dieetkostenoverzicht, zoals opgenomen in art. 37 URIB 2001, is daar al rekening mee gehouden. De vermelde bedragen zijn dus geheel aftrekbaar.

2.a.28.4. Dieet niet opgenomen in lijst URIB 2001

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

Een belastingplichtige claimt aftrek van de kosten van een dieet dat niet voorkomt op de lijst van art. 37 URIB 2001. Is de aftrek mogelijk?

Diëten waarvan de extra kosten meer dan € 113 bedragen en die voor aftrek in aanmerking komen zijn limitatief opgesomd in art. 37 URIB 2001. Als een dieet niet is opgenomen in de lijst, is aftrek van buitengewone uitgaven voor dat dieet niet mogelijk (zie de laatste zin van het eerste lid van dit artikel). Vergelijk ook Hoge Raad, 4 februari 1998, nr. 32.763, BNB 1998/84.

2.a.28.5. Moermandieet

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

Is voor een Moermandieet een bedrag uit de dieetkostentabel van art. 37 URIB 2001 van toepassing?

Ja, indien het dieet wordt gevolgd op medisch voorschrift wordt het met ingang van 2004 gerangschikt onder de oncologische diëten van de dieetkostentabel.

2.a.29. Kleding en beddengoed

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

2.a.29.1. Meerdere malen forfait

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

Kan binnen één gezin meerdere malen de forfaitaire aftrek voor kleding en beddengoed worden geclaimd?

Ja, de bedragen gelden per persoon die ziek of invalide is. Dit standpunt sluit aan bij het arrest van de Hoge Raad van 12 mei 1976, BNB 1976/145 en de uitspraak van het Hof Leeuwarden van 7 november 1994, V-N 1995, blz. 649.

2.a.29.2. Moeten kosten worden gespecificeerd bij toepassing lage forfait?

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

Moet in alle gevallen waarin door een belastingplichtige het lage forfaitaire aftrekbedrag voor kleding en beddengoed in aanmerking is genomen, de extra kosten ook daadwerkelijk tot in detail worden gespecificeerd.

Om te voorkomen dat alle geringe uitgaven afzonderlijk moeten worden aangetoond, is juist in art. 38 URIB 2001 een forfaitaire aftrekregeling neergelegd. De regeling is zodanig geredigeerd dat om in aanmerking te komen voor het lage bedrag slechts een geringe bewijslast is vereist. In gevallen waarin de aard van de ziekte of invaliditeit bekend is en uit algemene wetenschap (of uit de aangiftes van voorgaande jaren) bekend is dat de betreffende ziekte of invaliditeit extra uitgaven voor kleding en beddengoed met zich meebrengt, kan bij het ontbreken van een nadere specificatie van de uitgaven dan wel van de betalingsbewijzen, toch de lage aftrek worden verleend.

Hierbij wordt nog opgemerkt dat onder het forfait voor de uitgaven voor kleding en beddengoed ook de extra bewassingskosten moeten worden gebracht.

2.a.30. Reiskosten ziekenbezoek

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

2.a.30.1. Overnachtingskosten

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

Vallen overnachtingskosten ook onder de reiskosten ziekenbezoek?

Nee, op grond van art. 6.17, eerste lid, aanhef en onderdeel e, Wet IB 2001 zijn alleen de reiskosten aftrekbaar.

2.a.30.2. Reiskosten ziekenbezoek voor bezoek TBS-er?

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

Zijn de reiskosten voor het bezoek aan een zoon die in het kader van TBS wordt behandeld aftrekbaar als buitengewone uitgaven?

Er is in een TBS-instelling sprake van een medische behandeling, daarom kan er, mits aan alle overige wettelijke voorwaarden wordt voldaan, aftrek reiskosten aan de ouder worden verleend.

2.a.30.3. Reiskosten ziekenbezoek bij ziekte broer

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

Belastingplichtige maakte in een ver verleden deel uit van een gezin waartoe ook haar broer behoorde. Haar broer is vanaf zijn geboorte invalide. In de periode dat belastingplichtige nog tot het gezin behoorde (zij was toen 10 jaar) is haar broer naar een verpleegtehuis gegaan. Inmiddels is zij 30 jaar ouder en bezoekt haar broer in het verpleeghuis. Zijn de kosten hiervan aftrekbaar als reiskosten ziekenbezoek?

In het voorgelegde geval is aftrek mogelijk.

Van belang is of belastingplichtige bij het begin van de ziekte een gezamenlijke huishouding voerde. Volgens de Hoge Raad kan aan het begrip ‘voeren van een gezamenlijke huishouding’ in zekere mate een ruime uitleg worden gegeven. Voor de toepassing van art. 6.17, eerste lid, aanhef en onderdeel e, Wet IB 2001 moet het begrip in die zin worden opgevat dat daaronder mede moet worden begrepen de situatie van kinderen die met hun ouders in gezinsverband wonen (Hoge Raad, 23 juni 1999, nr. 34.668, BNB 1999/297).

2.a.30.4. Uitgaven voor ziekenbezoek als onderdeel van de verpleging

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

De dochter van belastingplichtige wordt plotseling ernstig ziek. Zij heeft twee weken in het ziekenhuis gelegen en wordt na thuiskomst verpleegd door de Thuiszorg. Belastingplichtige helpt haar gedurende de hele ziekteperiode op drie dagen in de week met haar huishouden waartoe naast de echtgenoot ook drie kleine kinderen behoren. Belastingplichtige trekt deze reiskosten af als reiskosten in verband met ziekenbezoek. Kan dat?

Nee. Er wordt immers niet voldaan aan de voorwaarde inzake het gezamenlijk voeren van een huishouden bij de aanvang van de ziekte. Maar afhankelijk van de feiten en omstandigheden kan een aftrek als uitgaven voor extra gezinshulp mogelijk zijn.

Voor de beoordeling van de reiskosten van belastingplichtige is het van belang onderscheid te maken tussen ziekenbezoek als onderdeel van de verpleging (bijvoorbeeld voor zieken die na een opname thuis worden verpleegd) en gewoon ziekenbezoek. Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 29 september 1982 (BNB1982/310) en de uitspraak van het Hof ’s-Gravenhage van 28 juli 1984, rolnr. 33/84 M II (FED1985/97) bestaat er onder omstandigheden de mogelijkheid de uitgaven voor ziekenbezoek als onderdeel van de verpleging onder de uitgaven voor extra gezinshulp te rangschikken. Hierbij is onder meer van belang of de bezoekende ouder is aan te merken als een gezinshulp en of de zieke gezien zijn inkomen in staat is de door de bezoekende ouder gemaakte kosten te vergoeden. Ook de leeftijd van de zieke is van belang. Of er in een bepaalde situatie wordt voldaan aan de in de rechtspraak geformuleerde criteria is ter beoordeling van de bevoegde inspecteur van de Belastingdienst.

2.b. Uitgaven wegens overlijden van de belastingplichtige, zijn partner en zijn jonger dan 27-jarige kinderen

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

2.b.1. Aftrekbaarheid premies begrafenisverzekering

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

In welke gevallen zijn premies voor een begrafenisverzekering aftrekbaar als buitengewone uitgaven?

Aftrek is alleen mogelijk als:

  • de polis de voorwaarde bevat dat afkoop, vervreemding of verpanding niet mogelijk is; én

  • de uitkering uitsluitend te gebruiken is voor de kosten van de begrafenis of crematie en er overigens voor de verzekerde of zijn erven ook geen reële mogelijkheid bestaat tot teruggave van (een deel van) de premie(s).

2.b.2. Begrafeniskosten/civielrechtelijk deel

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

Als een belastingplichtige op grond van een dringende morele verplichting een hoger bedrag dan zijn civielrechtelijk deel in de begrafeniskosten betaalt en afziet van verhaal op de andere erfgenamen kan dan ook het niet verhaalde bedrag als buitengewone uitgaven bij hem in aanmerking worden genomen?

Dat is afhankelijk van de omstandigheden. Begrafenis- of crematiekosten zijn, behoudens wanneer niet aan de wettelijk gestelde voorwaarden wordt voldaan, steeds als tot de buitengewone uitgaven te rekenen uitgaven van ziekte respectievelijk overlijden aan te merken, ongeacht de omvang van de nalatenschap of de aanwezigheid van een kapitaalsuitkering uit levensverzekering. In beginsel kan geen hoger bedrag tot de buitengewone uitgaven worden gerekend dan het bedrag dat civielrechtelijk ten laste van de belastingplichtige komt in zijn hoedanigheid van erfgenaam. Slechts indien een belastingplichtige op grond van een dringende morele verplichting een hoger bedrag dan zijn civielrechtelijk aandeel betaalt en hij afziet van verhaal op de andere erfgenamen, kan ook het niet verhaalde bedrag als buitengewone uitgave in aanmerking worden genomen (arrest van de Hoge Raad van 22 juli 1983, nr. 21811, BNB 1983/289).

Goedkeuring

Met betrekking tot de aftrekmogelijkheid voor uitgaven wegens overlijden van de partner en zijn kinderen jonger dan 27 jaar keur ik goed dat een dringende morele verplichting altijd aanwezig wordt geacht – waardoor bij volledige betaling ook integrale aftrek mogelijk wordt – in de volgende gevallen:

  • de belastingplichtige en de overledene waren voorafgaande aan het overlijden partner in de zin van art. 1.2 Wet IB 2001;

  • de belastingplichtige en het jonger dan 27-jarige kind voerden gedurende meer dan zes maanden voorafgaande aan het overlijden een gezamenlijke huishouding.

Indien in deze gevallen de gezamenlijke huishouding niet heeft voortgeduurd tot het overlijden omdat de belastingplichtige of de overledene om medische redenen in bijvoorbeeld een verpleeghuis is opgenomen is deze regeling overeenkomstig van toepassing.

Gezien het met ingang van 2003 geldende erfrecht zijn de ‘kosten van lijkbezorging’ bij de zogenoemde wettelijke verdeling verwerkt in het zuiver saldo van de nalatenschap. Er is in die situatie dan ook geen sprake van het betalen van een hoger bedrag dan het civielrechtelijk aandeel. Indien er sprake is van een testament of wanneer de wettelijke verdeling volgens de daarvoor geldende regels door de langstlevende echtgenoot ongedaan is gemaakt, hangt het van de feitelijke verdeling af of een hogere aftrek dan het civielrechtelijke deel in aanmerking kan komen.

Indien er feitelijk geen verdeling van de nalatenschap heeft plaatsgevonden of zal plaatsvinden is er, gezien de zogenoemde wettelijke verdeling, geen sprake van het betalen van een hoger bedrag dan het civielrechtelijk aandeel.

Wellicht ten overvloede merk ik op dat geen aftrek mogelijk is indien en voorzover de kosten kunnen worden voldaan uit een ter zake van het overlijden ontvangen belastingvrije vergoeding, welke (mede) bestemd is deze kosten te bestrijden. In de arresten van 15 juli 1986 (BNB 1986/298 en BNB 1986/299) heb ik aanleiding gevonden voor zover nodig goed te keuren dat de bij overlijden ontvangen uitkeringen zoals bedoeld in art. 7.674 van het Burgerlijk Wetboek en daarmee overeenkomende onbelaste uitkeringen niet worden aangemerkt als uitkeringen (mede) bestemd om kosten ter zake van overlijden te bestrijden.

2.b.3. Uitgaven wegens overlijden van degene met wie belastingplichtige, ongehuwd, samenwoonde

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

Kan een ongehuwd samenwonende in aanmerking komen voor aftrek van buitengewone uitgaven voor door hem gedane uitgaven in verband met het overlijden van degene met wie hij samenwoonde?

Dit kan uitsluitend in de situatie dat er, conform het bepaalde in art. 1.2 Wet IB 2001, is gekozen voor de kwalificatie als partner.

2.b.4. Begrafeniskosten/kring van verwanten. Hardheidsclausule

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

Belastingplichtige betaalt de kosten van de begrafenis van zijn vader. Zijn de uitgaven aftrekbaar als buitengewone uitgaven?

Als buitengewone uitgaven zijn slechts aftrekbaar de uitgaven wegens overlijden van belastingplichtige, zijn partner en zijn jonger dan 27-jarige kinderen. De uitgaven voor de begrafenis van zijn vader zijn dus niet aftrekbaar, tenzij de vader de fiscale partner van belastingplichtige was.

De wetgever heeft bij de belastingherziening 2001 uitdrukkelijk een beperking opgenomen in de kring van personen ten aanzien van wie aftrek van dergelijke kosten mogelijk is. Verzoeken om met toepassing van de hardheidsclausule aftrek van uitgaven wegens overlijden van anderen te verlenen, worden dan ook afgewezen. De Commissie voor de Verzoekschriften uit de Tweede Kamer der Staten-Generaal heeft zich met dit beleid verenigd (TK 28619, nr. 33).

2.b.5. Aankoop dubbel graf bij overlijden echtgenote

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

Bij het overlijden van zijn echtgenote heeft belastingplichtige een dubbel graf gekocht voor € 6.000. De kosten van een enkel graf zijn € 4.500. Wat is aftrekbaar?

  • a. Het gehele bedrag van € 6.000?

  • b. b Een bedrag van € 4.500?

  • c. Een bedrag van € 3.000?

De aankoop van het grafrecht is geheel aftrekbaar. Het ongebruikte deel van het graf is onverkoopbaar. Zie ook Hof Leeuwarden, 18 november 1968, BNB 1969/228.

In de situatie dat het grafrecht wordt gekocht bij het in leven zijn van beide fiscale partners is aftrek mogelijk als blijkt dat het grafrecht niet kan worden vervreemd (Hoge Raad, 8 juli 1996, V-N 1996, blz. 2797).

2.b.6. Begrafeniskosten in 2 jaren betaald. Hardheidsclausule

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

De partner van belastingplichtige is eind oktober 2004 overleden. Belastingplichtige betaalt deels in 2004 en deels in 2005 de begrafeniskosten. Moet in beide jaren rekening worden gehouden met de drempel?

Ja. In 2004 wordt de hoogte van de drempel bepaald door het verzamelinkomen van belastingplichtige en – bij keuze voor fiscaal partnerschap voor heel 2004 – het verzamelinkomen van zijn partner vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek. In 2005 geldt uitsluitend het verzamelinkomen van belastingplichtige vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek. De wetgever heeft voor wat betreft het moment van aftrek van buitengewone uitgaven uitdrukkelijk aangesloten bij het moment van betaling. Dat uitgangspunt brengt met zich mee dat geen betekenis kan worden toegekend aan de omstandigheid dat in enig jaar betaalde kosten verband houden met een gebeurtenis in een voorafgaand kalenderjaar. De uitgaven kunnen dan ook niet anders dan in de desbetreffende kalenderjaren met inachtneming van de in die jaren van toepassing zijnde drempel in aanmerking worden genomen. Verzoeken om met toepassing van de hardheidsclausule een afwijkende regeling te treffen, worden afgewezen.

2.b.7. Begrip partner

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

Belastingplichtige A overlijdt in december 2004. Hij was kostwinner voor zijn partner B. Deze had geen eigen inkomen. A heeft jaarlijks in zijn aangifte de buitengewone uitgaven van A en B in aanmerking genomen. B krijgt met ingang van januari 2005 pensioen en betaalt in januari 2005 de kosten van het overlijden van A. Heeft B voor het jaar 2005 recht op aftrek van uitgaven van overlijden van haar partner als bedoeld in art. 6.16, aanhef en onderdeel b, Wet IB 2001?

Ja, B kan de op haar drukkende uitgaven wegens overlijden in aanmerking nemen bij haar aangifte IB 2005. Met het begrip partner wordt in de verschillende bepalingen Wet IB 2001 bedoeld de partner in het desbetreffende kalenderjaar. Het is echter in overeenstemming met de bedoeling van de wetgever dat B in 2005 de in dat jaar betaalde uitgaven wegens overlijden van degene met wie hij voorafgaande aan het overlijden partner in de zin van art. 1.2 Wet IB 2001 was, in aanmerking kan nemen. Zie ook 2.b.2. waarin een dringende morele verplichting werd verondersteld ten aanzien van de overledene die partner was voorafgaande aan het overlijden.

2.c. Uitgaven wegens arbeidsongeschiktheid of chronische ziekte van de belastingplichtige

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

2.c.1. Criteria voor arbeidsongeschiktheid

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

Zijn er criteria voor de bepaling van de mate van arbeidsongeschiktheid van een belastingplichtige die niet afkomstig is uit het arbeidsproces?

Voor de bepaling van de mate van arbeidsongeschiktheid kan in het algemeen de beslissing van de UVI (Uitvoeringsinstelling) tot uitgangspunt worden genomen.

Indien een belastingplichtige in aanmerking wenst te komen voor de arbeidsongeschiktheidsaftrek, maar geen verklaring van de UVI kan overleggen waaruit de mate van arbeidsongeschiktheid blijkt, heeft hij evenwel de vrijheid om andere bewijsmiddelen aan te dragen. Hierbij kan worden gedacht aan het overleggen van een verklaring van een arts, niet zijnde de eigen of behandelend arts.

2.c.2. Arbeidsongeschiktheid/tijdvak

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

Een belastingplichtige wordt op 31 oktober 2004 arbeidsongeschikt en zal dat naar verwachting ook heel 2005 blijven. Heeft hij voor het belastingjaar 2004 recht op aftrek van uitgaven wegens arbeidsongeschiktheid?

Toetsmoment is het begin van het kalenderjaar. Als de belastingplichtige in de loop van het kalenderjaar arbeidsongeschikt is geworden dan heeft hij voor dat jaar geen recht op de aftrek.

In het voorgelegde geval zal belastingplichtige voor 2004 niet, maar voor 2005 wel de aftrek kunnen claimen.

2.c.3. Vormt de plaatsing van een kroon een hulpmiddel voor toepassing chronisch ziekenforfait?

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

Een belastingplichtige heeft in 2005 een kroon op zijn kies laten plaatsen. Dit kostte hem € 325. Hij is niet voor deze kosten verzekerd. Is de kroon een hulpmiddel als bedoeld in art. 6.17, eerste lid, onderdeel a van de Wet IB 2001 waardoor belastingplichtige in aanmerking komt voor het forfait wegens chronische ziekte van art. 6.20a Wet IB 2001?

Nee, een kroon is geen hulpmiddel. Voor de kwalificatie als hulpmiddel is vereist dat er sprake blijft van een zelfstandige zaak. Zie Hoge Raad, 21 november 1990, nr. 26 895, BNB 1991/36. De kroon vormt na het plaatsen geen zelfstandige zaak meer en kan hierdoor niet als een hulpmiddel worden aangemerkt. De kosten van (het plaatsen van) de kroon kunnen wel als buitengewone uitgaven ter zake van ziekte als bedoeld in art. 6.16, aanhef en onderdeel a, Wet IB 2001 worden aangemerkt. Belastingplichtige komt echter niet door deze uitgaven in aanmerking voor het zogenoemde chronisch ziekenforfait, noch voor de verhogingsfactor van art. 6.24 Wet IB 2001.

2.d. Uitgaven wegens ouderdom van belastingplichtige

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

2.d.1. Forfait wegens ouderdom 3 maal?

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

Een man (ouder dan 65 jaar) overlijdt in de maand mei van enig jaar. Zijn echtgenote (eveneens ouder dan 65 jaar) claimt op de aangifte over dat jaar van haar overleden echtgenoot 2 maal het forfait wegens ouderdom en op de aangifte van haarzelf 1 maal het forfait wegens ouderdom. Is dit juist?

Nee, dit is niet juist. Voor ieder van de echtgenoten is de aftrek van het forfait wegens ouderdom van toepassing. In welke aangifte welk bedrag wordt verwerkt, hangt af van de keuze van de echtgenoten.

Kiezen zij voor partnerschap voor het gehele jaar (art. 6.24, vierde lid, Wet IB 2001) dan worden de buitengewone uitgaven samengevoegd, waarna toerekening op grond van art. 2.17 Wet IB plaats kan hebben. Kiezen zij hier niet voor dan is in beide aangiften 1 maal aftrek mogelijk.

2.e. Uitgaven wegens adoptie door de belastingplichtige of zijn partner

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

2.e.1. Bureaukosten adoptieverenigingen

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

De uitgaven voor bemiddeling als bedoeld in art. 1 van de Wet opneming buitenlandse kinderen komen in aanmerking tot ten hoogste het normbedrag als vermeld in art. 39, eerste lid, onderdeel b, URIB 2001. In welke situaties kan deze aftrek worden verleend?

Als gevolg van de Wet opneming buitenlandse kinderen dient bij een interlandelijke adoptie minimaal voor een wettelijk verplicht deel gebruik te worden gemaakt van diensten van een vergunninghouder (erkend adoptiebureau). Dit verplichte deel wordt aangeduid met de term verplichte deelbemiddeling. De kosten van deze verplichte deelbemiddeling zijn vastgesteld op het normbedrag als vermeld in art. 39, eerste lid, onderdeel b, URIB 2001 en komen voor aftrek in aanmerking tot ten hoogste dat normbedrag. Indien beide fiscale partners deze uitgaven in aanmerking nemen, wordt het gezamenlijk in aftrek te brengen bedrag gesteld op ten hoogste dat normbedrag.

Deze aftrek geldt ook als de volledige bemiddeling plaatsvindt door de vergunninghouder.

Verder zijn aftrekbaar:

  • de uitgaven die verband houden met de indiening en de behandeling van een verzoek tot het uitspreken van adoptie;

  • de procedurekosten volgens het recht van het land van herkomst bij interlandelijke adopties;

  • de kosten van algemene voorlichting;

  • de uitgaven voor vervoer en begeleiding van het kind;

  • de reis- en verblijfkosten van één heen- en terugreis van beide adoptie-ouders. De noodzakelijke verblijfkosten dienen te worden verminderd met de besparing thuis.

Kosten van met de adoptanten meereizende andere gezinsleden zijn niet aftrekbaar.

Wereldkinderen

Als de adoptie via de Vereniging Wereldkinderen heeft plaatsgevonden en de adoptie-ouders het kind niet zelf hebben opgehaald in het land van herkomst, komen, indien de bemiddelingsovereenkomst dateert van vóór 1 februari 2003, de onderstaande bedragen, voor aftrek in aanmerking.

in 2001:

Procedurekosten

Reiskosten

1998

f 1.915

f 2.129

 

1999

f 1.674 (€ 760)

f 2.016 (€ 915)

2000

f 2.116 (€ 960)

f 1.993 (€ 904)

2001

f 2.200 (€ 998)

f 2.500 (€ 1.134)

2002

€ 1.452

€ 1.441

2003

€ 1.643

€ 1.509

2004

€ 1.859

€ 1.708

Vanaf 2005 geeft de zogenoemde volstortnota duidelijkheid over het aan belastingplichtige voor deze kostenposten in rekening gebrachte bedrag. Is deze nota in 2005 integraal betaald dan zijn die kostenposten in dat jaar aftrekbaar.

Met ingang van 1 februari 2005 heeft de Vereniging Wereldkinderen de werkwijze gewijzigd. Waar voorheen de kosten, ongeacht het land van herkomst, werden gemiddeld, worden voortaan de kosten uitgesplitst per land van herkomst. Op 1 februari 2005 al lopende bemiddelingsovereenkomsten worden overeenkomstig de ‘oude’ werkwijze behandeld.

Is de bemiddelingsovereenkomst gesloten op of na 1 februari 2003 dan gelden jaarlijks voor de procedurekosten en voor de reiskosten per land van herkomst andere tarieven. De zogenoemde volstortnota geeft duidelijkheid over het aan belastingplichtige voor deze kostenposten in rekening gebrachte bedrag. Is deze nota integraal betaald dan zijn die kostenposten in het jaar van betaling aftrekbaar.

2.e.2. Kosten regelen voogdij

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

Een belastingplichtige claimt advocaatkosten gemaakt voor de regeling van de aan de adoptie voorafgaande voogdij. Vallen deze kosten ook onder het begrip adoptiekosten?

Nee, op grond van art. 39 URIB 2001 zijn alleen de kosten van de procedure voor de adoptie zelf en de reiskosten van de adoptiefouders aftrekbaar.

2.e.3. Kracht van gewijsde adoptievonnis

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

Is het moment waarop een adoptievonnis kracht van gewijsde krijgt nog van belang?

Ingevolge art. 39 URIB 2001 worden de reis- en verblijfkosten van buitenlandse adopties niet eerder in aanmerking genomen dan nadat het ter zake van de adoptie bevoegde gezag (Ministerie van Justitie) de beginseltoestemming of de toestemming tot het opnemen van het kind in het gezin heeft verleend dan wel, indien deze beginseltoestemming of toestemming ontbreekt, de uitspraak van de rechter waarbij het verzoek om adoptie is toegewezen, kracht van gewijsde heeft gekregen. In de praktijk is voor de aftrek van deze kosten het moment van kracht van gewijsde niet relevant. Met uitzondering van de overzeese gebiedsdelen van het Koninkrijk der Nederlanden kan het kind zonder beginseltoestemming of toestemming tot het opnemen van het kind in het gezin namelijk niet naar Nederland komen.

2.e.4. Kosten niet geslaagde adoptie

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

Zijn de reis- en verblijfkosten van een niet geslaagde buitenlandse adoptie aftrekbaar?

Ja. Aftrek is mogelijk als door het ter zake van de adoptie bevoegde gezag (Minister van Justitie) de beginseltoestemming of toestemming tot het opnemen van het kind in het gezin is verleend.

Voor de beoordeling van de aftrek is dus niet van belang of sprake is van een geslaagde adoptie.

2.e.5. Verschil aftrekbare bedragen diverse adoptiebureaus

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

Een aantal belastingplichtigen heeft zich beklaagd over het feit dat voor adopties die via de Vereniging Wereldkinderen hebben plaatsgevonden veel lagere bedragen als aftrekbare buitengewone uitgaven in aanmerking kunnen worden genomen dan voor adopties die via andere adoptiebureaus zijn geregeld. Zijn deze klachten terecht?

Verschillen die optreden tussen de aftrekbare adoptiekosten voor adopties die via de Vereniging Wereldkinderen hebben plaatsgevonden en die van de overige adoptiebureaus zijn te verklaren door het feit dat de Vereniging Wereldkinderen gemiddelde ouderbijdragen hanteert. De aftrekbare bedragen worden jaarlijks naar aanleiding van de jaarstukken van de Vereniging Wereldkinderen in overleg tussen de Belastingdienst en deze vereniging vastgesteld.

Overigens is gebleken dat de bij de andere adoptiebureaus als procedurekosten gepresenteerde bedragen niet altijd als zodanig zijn aan te merken. Zie Hof Leeuwarden, 14 oktober 1994, V-N 1995, blz. 840.

Tot op heden is het niet mogelijk gebleken met de andere bureaus eenzelfde afspraak te maken als met de Vereniging Wereldkinderen.

2.e.6. Adoptiekosten in 2 jaren betaald. Hardheidsclausule

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

Belastingplichtige betaalt de adoptiekosten in 2 jaren. Moet in beide jaren rekening worden gehouden met de drempel?

Ja. De wetgever heeft voor wat betreft het moment van aftrek van buitengewone uitgaven uitdrukkelijk aangesloten bij het moment van betaling. Dat uitgangspunt brengt met zich mee dat geen betekenis kan worden toegekend aan de omstandigheid dat in enig jaar betaalde kosten verband houden met een gebeurtenis in een voorafgaand kalenderjaar. De uitgaven kunnen dan ook niet anders dan in de desbetreffende kalenderjaren met inachtneming van de in die jaren van toepassing zijnde drempel in aanmerking worden genomen. Verzoeken om met toepassing van de hardheidsclausule een afwijkende maatregel te treffen, worden afgewezen.

3. Weekenduitgaven voor gehandicapten van 27 jaar of ouder (Afdeling 6.6 Wet IB 2001)

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

3.1. Berekening weekenduitgaven gehandicapte

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

De zoon van belastingplichtige (32 jaar) woont in een gezinsvervangend tehuis op 40 kilometer afstand van de woning van belastingplichtige. Twee keer per maand haalt belastingplichtige hem met de auto op donderdag op en brengt hem zondags weer naar het tehuis. Wat is aftrekbaar?

Indien de zoon een ernstig gehandicapt kind is, is er op basis van art. 40 URIB 2001 per dag waarop hij bij belastingplichtige verblijft een bedrag van € 9 aftrekbaar. In art. 20 UBIB 2001 is beschreven wanneer sprake is van een ernstig gehandicapt kind. De dagen van halen en brengen tellen daarbij als hele dagen van verblijf bij belastingplichtige mee. Voor de kosten van het per auto halen en brengen geldt een bedrag van € 0,18 per kilometer.

Aftrekbaar per verblijf bij belastingplichtige:

  • verblijfkosten: 4 (dagen) × € 9 = € 36

  • reiskosten: 2 (ritten) × 80 (kilometers heen en terug) × € 0,18 = € 28,80

3.2. Drempel?

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

Geldt er voor de aftrek van weekenduitgaven voor gehandicapten een drempel?

Nee. Deze uitgaven vormen een aparte categorie binnen de persoonsgebonden aftrekposten.

3.3. Toerekening aftrekpost

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

Kunnen partners kiezen bij wie de weekenduitgaven voor gehandicapten in aanmerking worden genomen?

Ja. Deze uitgaven behoren tot de zogeheten gemeenschappelijke inkomensbestanddelen (art. 2.17, vijfde lid, Wet IB 2001). De partners kunnen dus onder de daarvoor geldende voorwaarden zelf kiezen bij wie van hen en in welke verhouding de uitgaven in aanmerking worden genomen. Indien beide partners uitgaven in aanmerking nemen, wordt het bij ieder in aftrek te brengen bedrag gesteld op de helft van het volgens het in art. 40, eerste lid, URIB 2001 in aanmerking te nemen bedrag.

4. Scholingsuitgaven (Afdeling 6.7 Wet IB 2001)

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

4.1. Aftrekmogelijkheden bij WSF 2000

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

Welke aftrekmogelijkheden van studiekosten zijn er voor studenten met een studie die valt onder de WSF 2000?

Studenten die vallen onder de regeling van de Wet studiefinanciering 2000 (hierna WSF 2000) kunnen hun studiekosten op grond van Afdeling 6.7 Wet IB 2001 aftrekken. Het eerste lid van art. 6.29 Wet IB 2001 bepaalt dat indien de werkelijke studiekosten niet meer bedragen dan het tweevoud van de bedragen bedoeld in art. 3.2, eerste lid, onderdelen b en c, WSF 2000, deze bedragen van de WSF 2000 in aanmerking komen als scholingsuitgaven. Bedragen de werkelijke studiekosten meer dan het tweevoud van de bedragen bedoeld in art. 3.2, eerste lid, onderdelen b en c, WSF 2000 dan komen de werkelijke studiekosten minus de bedragen uit de WSF 2000 als scholingsuitgaven in aanmerking.

Het tweede lid van art. 6.29 Wet IB 2001 bepaalt dat voorzover de prestatiebeurs wordt omgezet in een gift deze prestatiebeurs op de scholingsuitgaven, zoals berekend volgens het eerste lid, in mindering moet worden gebracht. Op het moment dat de uitgaven worden gedaan is dus een aftrek mogelijk voor het verschil. Voorts bepaalt het derde lid van art. 6.29 Wet IB 2001 het moment van aftrek indien het scholingsuitgaven betreft waarvoor een prestatiebeurs is toegekend en de prestatiebeurs wordt definitief niet omgezet in een gift. Dan is het moment van aftrek het jaar waarin de desbetreffende definitieve beschikking van de IBG (Informatie Beheer Groep) is gedagtekend. De gift moet in aanmerking worden genomen voor het feitelijk ontvangen bedrag en niet uitsluitend voor het bedrag van de basisbeurs voor thuiswonenden (Hoge Raad, 6 december 2000, nr. 34 933, V-N 2001/3.4).

Indien de student in het eerste studiejaar onvoldoende studiepunten heeft behaald, ontvangt hij in het volgende kalenderjaar van de IBG een beschikking dat de lening een lening blijft. Aangezien deze lening alsnog in een gift wordt omgezet als de student binnen 10 jaar zijn diploma behaalt, is die beschikking geen definitieve beschikking en is dus in dat jaar geen aftrek mogelijk.

Normbedragen boeken en leermiddelen per maand (art. 3.2, eerste lid, onderdeel b, WSF 2000)

in 2001:

   

WO/HBO

€ 45,78

(f 100,88)

MBO

€ 40,05

(f 88,25)

     

in 2002:

   

WO/HBO

€ 46,92

 

MBO

€ 41,05

 
     

In 2003:

   

WO/HBO

€ 49,07

 

MBO

€ 42,93

 
     

In 2004:

   

WO/HBO

€ 50,72

 

MBO

€ 44,37

 
     

In 2005:

   

WO/HBO

€ 51,81

 

MBO

€ 45,32

 
Normbedragen onderwijsbijdrage per maand (art. 3.2, eerste lid, onderdeel c, WSF 2000)

WO/HBO

1-1-2001 tot 1-9-2001

€ 108,68

(f 239,50)

 

1-9-2001 tot 1-9-2002

€ 110,80

(f 244,14)

 

1-9-2002 tot 1-9-2003

€ 116,32

 
 

1-9-2003 tot 1-9-2004

€ 120,42

 
 

1-9-2004 tot 1-9-2005

€ 123

 
 

1-9-2005 tot 1-9-2006

€ 124,67

 
       

MBO

1-1-2001 tot 1-8-2001

€ 68,90

(f 151,83)

 

1-8-2001 tot 1-8-2002

€ 71,02

(f 156,51)

 

1-8-2002 tot 1-8-2003

€ 73,75

 
 

1-8-2003 tot 1-8-2004

€ 76,33

 
 

1-8-2004 tot 1-8-2005

€ 78

 
 

1-8-2005 tot 1-8-2006

€ 79,08

 
Normbedragen per maand samen:

WO/HBO

1-1-2001 tot 1-9-2001

€ 154,46

(f 340,38)

 

1-9-2001 tot 31-12-2001

€ 156,57

(f 345,02)

 

1-1-2002 tot 1-9-2002

€ 157,72

 
 

1-9-2002 tot 31-12-2002

€ 163,24

 
 

1-1-2003 tot 1-9-2003

€ 165,39

 
 

1-9-2003 tot 31-12-2003

€ 169,49

 
 

1-1-2004 tot 1-9-2004

€ 171,14

 
 

1-9-2004 tot 31-12-2004

€ 173,72

 
 

1-1-2005 tot 1-9-2005

€ 174,81

 
 

1-9-2005 tot 31-12-2005

€ 176,48

 
       

MBO

1-1-2001 tot 1-8-2001

€ 108,95

(f 240,08)

 

1-8-2001 tot 31-12-2001

€ 111,07

(f 244,77)

 

1-1-2002 tot 1-8-2002

€ 112,07

 
 

1-8-2002 tot 31-12-2002

€ 114,80

 
 

1-1-2003 tot 1-8-2003

€ 116,68

 
 

1-8-2003 tot 31-12-2003

€ 119,26

 
 

1-1-2004 tot 1-8-2004

€ 120,70

 
 

1-8-2004 tot 31-12-2004

€ 122,37

 
 

1-1-2005 tot 1-8-2005

€ 123,32

 
 

1-8-2005 tot 31-12-2005

€ 124,40

 
De basisbeurs bedraagt in 2001:
 

Uitwonend

Thuiswonend

WO/HBO

€ 205,97

(f 453,89)

€ 66,88

(f 147,38)

MBO

€ 189,49

(f 417,58)

€ 50,40

(f 111,07)

De basisbeurs bedraagt in 2002:
 

Uitwonend

Thuiswonend

WO/HBO

€ 211,09

€ 68,55

MBO

€ 194,20

€ 51,66

De basisbeurs bedraagt in 2003:
 

Uitwonend

Thuiswonend

WO/HBO

€ 220,78

€ 71,70

MBO

€ 203,11

€ 54,03

De basisbeurs bedraagt in 2004:
 

Uitwonend

Thuiswonend

WO/HBO

€ 228,20

€ 74,11

     

MBO

€ 209,93

€ 55,85

De basisbeurs bedraagt in 2005:
 

Uitwonend

Thuiswonend

WO/HBO

€ 233,08

€ 75,70

     

MBO

€ 214,42

€ 57,05

  • a. Een thuiswonende WO/HBO-student heeft tot 1 augustus 2005 recht op WSF 2000. Zijn basisbeurs bedraagt € 75,70 per maand. Hij betaalt zijn studiekosten gelijkmatig verdeeld over het kalenderjaar. Deze werkelijke studiekosten over de periode van 1 januari tot 1 augustus 2005 bedragen € 1.100. Deze zijn in 2005 betaald. Hij krijgt in 2008 de definitieve beschikking dat de prestatiebeurs geheel wordt omgezet in een gift. Kan hij wat aftrekken en zo ja, hoeveel en wanneer?

    De werkelijke studiekosten (€ 1.100) bedragen minder dan het tweevoud van de bedragen van de WSF 2000 {2 × (7 × € 174,81 = € 1.223,67) = € 2.447,34}. De scholingsuitgaven zijn dan € 1.223,67 (art. 6.29, eerste lid, Wet IB 2001). Op grond van het tweede lid van dit artikel komen de scholingsuitgaven tot het bedrag van de prestatiebeurs (7 × € 75,70 = € 529,90) niet voor aftrek in aanmerking. In 2005 kan de student de normbedragen minus de ontvangen prestatiebeurs (€ 1.223,67 minus € 529,90) is € 693,77 aftrekken. Op dit bedrag moet nog wel art. 6.30 Wet IB 2001 worden toegepast. In 2008 kan de student niets meer aftrekken omdat de prestatiebeurs is omgezet in een gift.

  • b. Als a. Alleen staat nu in de definitieve beschikking (2008) dat de prestatiebeurs niet wordt omgezet in een gift.

    In 2005 kan de student € 693,77 aftrekken (zie bij a). In 2008 kan de student alsnog de ontvangen prestatiebeurs ad € 529,90 aftrekken. Op dit bedrag moet nog wel art. 6.30 Wet IB 2001 worden toegepast. In totaal heeft deze student dan een aftrek genoten van de normbedragen.

  • c. Als a. Alleen bedragen nu de werkelijke studiekosten € 10.000.

    De werkelijke studiekosten bedragen meer dan het tweevoud van de bedragen in de WSF 2000. Op grond van de tweede volzin van het eerste lid van art. 6.29 Wet IB 2001 komen de studiekosten tot een bedrag van € 1.223,67 (7 × € 174,81) niet als scholingsuitgaven in aanmerking. Op grond van het tweede lid van dit artikel komen de scholingsuitgaven bovendien tot het bedrag van de prestatiebeurs (7 × € 75,70 = € 529,90) niet voor aftrek in aanmerking. In 2005 kan de student de werkelijke studiekosten minus 1 × de normbedragen minus de ontvangen prestatiebeurs (€ 10.000 minus € 1.223,67 minus € 529,90) is € 8.246,43 aftrekken. Op dit bedrag moet nog wel art. 6.30 Wet IB 2001 worden toegepast. In 2008 kan de student niets meer aftrekken omdat de prestatiebeurs is omgezet in een gift.

  • d. Als a. Alleen bedragen nu de werkelijke studiekosten € 10.000 en staat er in de definitieve beschikking (2008) dat de prestatiebeurs niet wordt omgezet in een gift.

    In 2005 kan de student € 8.246,43 aftrekken (zie bij c). In 2008 kan de student alsnog de ontvangen prestatiebeurs ad € 529,90 aftrekken. Op dit bedrag moet nog wel art. 6.30 Wet IB 2001 worden toegepast. In totaal heeft deze student dan een aftrek genoten van de werkelijke studiekosten minus 1× de normbedragen.

  • e. Een uitwonende WO/HBO-student heeft tot 1 augustus 2005 recht op WSF 2000 in de vorm van een prestatiebeurs. Zijn basisbeurs bedraagt € 233,08 per maand. Hij betaalt zijn studiekosten gelijkmatig verdeeld over het kalenderjaar. Deze werkelijke studiekosten over de periode van 1 januari tot 1 augustus 2005 bedragen € 1.100. Deze zijn in 2005 betaald. Hij krijgt in 2008 de definitieve beschikking dat de prestatiebeurs geheel wordt omgezet in een gift. Kan hij wat aftrekken en zo ja, hoeveel en wanneer?

    De werkelijke studiekosten (€ 1.100) bedragen minder dan het tweevoud van de bedragen van de WSF 2000 {2 × (7 × € 174,81 = € 1.223,67) = € 2.447,34}. De scholingsuitgaven zijn dan € 1.223,67 (art. 6.29, eerste lid, Wet IB 2001). Op grond van het tweede lid van dit artikel komen de scholingsuitgaven tot het bedrag van de prestatiebeurs (7 × € 233,08= € 1.631,56) niet voor aftrek in aanmerking. Er kan in 2005 niets worden afgetrokken omdat de ontvangen prestatiebeurs hoger is dan de normbedragen. In 2008 is er ook geen aftrek mogelijk omdat de prestatiebeurs is omgezet in een gift.

  • f. Als e. Alleen staat nu in de definitieve beschikking (2008) dat de prestatiebeurs niet wordt omgezet in een gift.

    In 2005 kan niets worden afgetrokken omdat de ontvangen prestatiebeurs hoger is dan de normbedragen (zie bij e). Omdat de prestatiebeurs definitief niet is omgezet in een gift kan de student in 2008 alsnog de normbedragen (€ 1.223,67) aftrekken. Op dit bedrag moet nog wel art. 6.30 Wet IB 2001 worden toegepast. In totaal heeft deze student dan een aftrek genoten van de normbedragen.

  • g. Als e. Alleen bedragen nu de werkelijke studiekosten € 10.000.

    De werkelijke studiekosten bedragen meer dan het tweevoud van de bedragen in de WSF 2000. Op grond van de tweede volzin van het eerste lid van art. 6.29 Wet IB 2001 komen de studiekosten tot het bedrag van de normbedragen € 1.223,67 (7 × € 174,81) niet als scholingsuitgaven in aanmerking. Op grond van het tweede lid van dit artikel komen de scholingsuitgaven tot het bedrag van de ontvangen prestatiebeurs € 1.631,56 (7 × € 233,08) niet voor aftrek in aanmerking. In 2005 kan de student de werkelijke studiekosten minus 1 × de normbedragen minus de ontvangen prestatiebeurs (€ 10.000 minus € 1.223,67 minus € 1.631,56) is € 7.144,77 aftrekken. Op dit bedrag moet nog wel art. 6.30 Wet IB 2001 worden toegepast. In 2008 kan de student niets meer aftrekken omdat de prestatiebeurs is omgezet in een gift.

  • h. Als e. Alleen bedragen nu de werkelijke studiekosten € 10.000 en staat er in de definitieve beschikking (2008) dat de prestatiebeurs niet wordt omgezet in een gift.

    In 2005 kan de student € 7.144,77 aftrekken (zie bij g). Omdat de prestatiebeurs definitief niet is omgezet in een gift kan de student in 2008 alsnog de ontvangen prestatiebeurs (€ 1.631,56) aftrekken. Op dit bedrag moet nog wel art. 6.30 Wet IB 2001 worden toegepast. In totaal heeft deze student dan een aftrek genoten van de werkelijke studiekosten minus 1× de normbedragen.

4.2. Scholingsuitgaven/WSF

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

Belastingplichtige ontvangt voor het studiejaar 2004/2005 studiefinanciering op grond van de WSF 2000. Omdat hij zijn studie in de avonduren voortzet heeft hij voor het studiejaar 2005/2006 geen recht meer op WSF 2000. De studiekosten over dat jaar claimt hij als scholingsuitgaven. Moet rekening worden gehouden met de beurs die hij in het (eerste deel van) het belastingjaar 2005 heeft ontvangen?

De studiekosten over het eerste halfjaar 2005 kunnen conform het bepaalde in art. 6.29 Wet IB 2001 in aftrek worden gebracht. De studiekosten over het tweede halfjaar 2002 zijn volledig aftrekbaar, voorzover zij voldoen aan de voorwaarden. De prestatiebeurs heeft immers alleen betrekking op het eerste halfjaar.

4.3. Scholingsuitgaven. Nullening

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

Indien een student een zogenaamde nullening heeft (dit wil zeggen hij leent na het verstrijken van de voor zijn studie reguliere studieperiode € 0,00 maar krijgt wel een OV-jaarkaart) zijn dan zijn werkelijke studiekosten of de bedragen van art. 3.2, eerste lid, onderdelen b en c, WSF 2000 aftrekbaar? En in welk jaar?

De bedragen van art. 3.2, eerste lid, onderdelen b en c, WSF 2000 zijn aftrekbaar. Ook het recht op een lening maakt immers deel uit van het ‘recht op studiefinanciering’. Het jaar van aftrek is het jaar waarin de uitgaven zijn gedaan. Zie Hoge Raad, 9 juli 2004, 38.795, BNB 2004/350.

4.4. Scholingsuitgaven. Lening eerste studiejaar wordt alsnog gift

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

Een student heeft in zijn eerste studiejaar studiekosten die lager zijn dan tweemaal de normbedragen. Hij heeft in dat jaar onvoldoende studiepunten behaald. De prestatiebeurs over dat studiejaar wordt dan van rechtswege een lening. Omdat de student binnen de diplomatermijn (10 jaar) met goed gevolg het afsluitend examen heeft afgelegd, vraagt hij (op grond van art. 5.14 WSF 2000) de IBG de prestatiebeurs over het eerste studiejaar alsnog om te zetten in een gift. De IBG willigt dit verzoek in. Kan de student scholingsuitgaven aftrekken en zo ja, in welk jaar?

De student heeft in het jaar dat hij de uitgaven doet recht op een aftrek van de normbedragen minus de ontvangen prestatiebeurs. Omdat de prestatiebeurs (per maand) van een uitwonende student hoger is dan de normbedragen (per maand) heeft deze student geen aftrekmogelijkheid in het jaar dat hij de uitgaven doet. De thuiswonende student heeft deze aftrekmogelijkheid wel. Dat de lening van rechtswege een lening blijft, leidt er niet toe dat in het jaar van de desbetreffende beschikking van de IBG (in het kalenderjaar volgend op het eerste studiejaar) een aftrekmogelijkheid bestaat. Deze beschikking kan namelijk niet worden aangemerkt als een definitieve beschikking. Ook in het jaar van de definitieve beschikking van de IBG na het behalen van het diploma is geen aftrek mogelijk omdat de lening alsnog is omgezet in een gift. In de meeste gevallen zal de student niet om een dergelijke omzetting met betrekking tot het eerste studiejaar behoeven te verzoeken. De zogenoemde bekostigde opleidingen, de meeste universiteiten en hogescholen, informeren de IBG over het behalen van het diploma. Is er sprake van een instelling die particulier onderwijs verzorgt, dan moet de student de IBG zelf informeren over het behaalde diploma. De IBG zet vervolgens alsnog de lening om in een gift en deelt dit mee aan de student.

4.5. Keuze standaardstudieperiode

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

Kan de belastingplichtige ten aanzien van een dure opleiding zelf kiezen wat zijn standaardstudieperiode van art. 6.30, derde lid, Wet IB 2001 is?

Ja, deze periode van 16 kalenderkwartalen kan hij zelf kiezen. Uiteraard dient hij bij zijn keuze binnen de kaders van art. 6.30 Wet IB 2001 te blijven.

4.6. Scholingsuitgaven door ouders voorgeschoten

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

Belastingplichtige volgt een opleiding en wil de kosten daarvan zelf betalen. De kosten van de opleiding worden door de ouders betaald terwijl hij het bedrag schuldig blijft. Bij wie zijn de uitgaven aftrekbaar en in welk jaar?

De scholingsuitgaven zijn aftrekbaar bij belastingplichtige in het jaar waarin de ouders de uitgaven doen. Op het moment van betaling door zijn ouders ontstaat immers een vordering op hem. Zie in dit verband de uitspraak van Hof Amsterdam van 27 juni 2003, nr. 02/05467, V-N 2003/34.1.10.

4.7. Scholingsuitgaven. Kosten deelname aan congressen

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

Kunnen de kosten van deelname aan nationale- en internationale congressen waarvan deelname uit wetenschappelijk oogpunt gewenst is, als scholingsuitgaven bedoeld in art. 6.27 Wet IB 2001 in aftrek gebracht worden?

Scholingsuitgaven zijn uitgaven van de belastingplichtige voor een door hem zelf gevolgde opleiding of studie met het oog op het verwerven van inkomen uit werk en woning. De uitgaven moeten direct verband houden met het leertraject. Waar er geen sprake is van een opleiding of studie, geen ‘leertraject’, zijn uitgaven niet aftrekbaar.

In de geschetste situatie zal er doorgaans geen sprake zijn van congresbezoek in het kader van het volgen van een opleiding of studie. Aftrek is dan ook niet mogelijk.

Vindt, bij uitzondering, het congresbezoek wel plaats in verband met het volgen van een opleiding of studie, dan zijn de kosten van deelname aan het congres zelf – uiteraard exclusief kosten van partnerprogramma, nevenactiviteiten en dergelijke – wel aftrekbaar. Ook in dat geval zijn de kosten van de met het congres samenhangende reis- en verblijfkosten niet aftrekbaar op grond van art. 6.28, eerste lid, aanhef en onderdeel c, Wet IB 2001.

4.8. Scholingsuitgaven. Lidmaatschapskosten van beroeps- of wetenschappelijke verenigingen

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

Kunnen de lidmaatschapskosten van beroeps- of wetenschappelijke verenigingen die noodzakelijk dan wel gewenst zijn voor de beroepsuitoefening als scholingsuitgaven in aftrek worden gebracht indien en voorzover de werkgever deze kosten niet vergoed?

Lidmaatschapskosten van beroeps- en wetenschappelijke verenigingen kunnen niet worden aangemerkt als scholingsuitgaven. Zij zijn derhalve niet aftrekbaar, zelfs als de desbetreffende uitgaven noodzakelijk of gewenst zouden zijn voor de beroepsbeoefening. Het kan uiteraard anders komen te liggen indien de lidmaatschapskosten nodig zijn voor het volgen van de studie of het schrijven van een proefschrift.

4.9. Personal computer (pc)

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

Belastingplichtige volgt een studie met het oog op het verwerven van inkomen uit werk en woning. Hij heeft geen recht op studiefinanciering op grond van de WSF 2000. Voor zijn studie is een pc onontbeerlijk. Zijn deze kosten aan te merken als scholingsuitgaven en hoe worden deze kosten berekend?

De Hoge Raad heeft in het arrest van 31 maart 1993, rolnummer 29.038 (BNB 1993/170), aangegeven dat de als studiekosten aan te merken afschrijvingskosten van een pc voor het volle bedrag kunnen worden gerekend tot de uitgaven in de zin van het toenmalige art. 46, lid 1, onderdeel c, Wet IB 1964, voorzover zij in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs plegen te worden gemaakt en niet louter op persoonlijke voorkeur berusten.

In navolging van dit arrest kan op grond van de art. 6.27 en volgende Wet IB 2001 het afschrijvingsbedrag van de pc, inclusief toebehoren en randapparatuur, dat betrekking heeft op het desbetreffende jaar als scholingsuitgaven worden aangemerkt.

Dit afschrijvingsbedrag kan als volgt worden berekend:

  • De afschrijvingstermijn wordt gesteld op 3 jaar (lineair).

  • Voor de berekening van de afschrijving dient rekening te worden gehouden met een restwaarde van 10%.

Bij aanschaf van een tweedehands pc kan deze berekeningswijze ook worden toegepast. Is de pc bij aanschaf tenminste een jaar oud, dan kan evenwel van een afschrijvingstermijn van twee jaar worden uitgegaan.

Met betrekking tot de toetsing aan het redelijkheidscriterium geldt dat bij pc's met een aanschafprijs onder de € 3.176 het aannemelijk kan worden geacht dat hieraan reeds invulling is gegeven. Daarboven moet het redelijkheidscriterium individueel worden getoetst.

Uiteraard kan aftrek, met inachtneming van de in art. 6.30 Wet IB 2001 genoemde bedragen, alleen worden verleend indien en voorzover de pc voor opleidings- en/of studiedoeleinden (in de zin van art. 6.27 Wet IB 2001) wordt gebruikt en tevens wordt voldaan aan de voorwaarden die de Hoge Raad in bovenvermeld arrest heeft geformuleerd.

4.10. Promotiekosten

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

Een belastingplichtige is gepromoveerd. Hij heeft hierdoor zijn financieel-economische positie verbeterd. Hij heeft voor de promotieplechtigheid gelegenheidskleding voor hemzelf en voor de paranimfen gehuurd. De kosten hiervan heeft hij betaald. Aansluitend op deze plechtigheid heeft hij een receptie gehouden. Ook deze kosten hebben op hem gedrukt. Zijn de kosten van de huur van de gelegenheidskleding en van de receptie aftrekbaar als scholingsuitgaven?

Ja. De kosten van de huur van gelegenheidskleding voor hemzelf en voor de paranimfen en van de aan de promotieplechtigheid aansluitende receptie zijn kosten die zijn verbonden aan de promotie als academische plechtigheid. Zij vloeien direct voort uit het afsluiten van het leertraject. Het gaat hier niet om uitgaven die verband houden met het levensonderhoud van belastingplichtige, zoals genoemd in art. 6.28, eerste lid, aanhef en onderdeel a, Wet IB 2001. Die uitgaven zijn uitgezonderd omdat zij veelal een gemengd karakter hebben.

4.11. Toetsing dure studie bij vooruitbetaalde kosten

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

Een belastingplichtige begint in september 2005 een studie waarvoor hij recht heeft op studiefinanciering op grond van de WSF 2000. In principe mag hij voor de scholingsuitgaven het bedrag van de normbedragen (art. 3.2, eerste lid, onderdelen b en c, WSF 2000) aftrekken verminderd met de onbelaste prestatiebeurs. Als de scholingsuitgaven hoger zijn dan tweemaal de normbedragen is sprake van een ‘dure studie’. In dat geval mag belastingplichtige het bedrag aftrekken van de werkelijke scholingsuitgaven minus éénmaal de normbedragen (art. 6.29, eerste lid, tweede volzin, Wet IB 2001).

De belastingplichtige betaalt bij aanvang van de studie de kosten van collegegeld en boeken van het gehele komende studiejaar 2005/2006 vooruit. Het vooruitbetaalde bedrag is hoger dan tweemaal de normbedragen van september tot en met december 2005.

Kan de belastingplichtige op grond van deze berekening in aanmerking komen voor de regeling voor dure studies?

Nee, de belastingplichtige kan op grond van deze berekening niet in aanmerking komen voor de regeling voor dure studies.

Om te beoordelen of de regeling voor dure studies van toepassing is, moet belastingplichtige rekening houden met tweemaal de normbedragen over de gehele studieperiode waarop de totale (vooruitbetaalde) scholingsuitgaven betrekking hebben.

De regeling van art. 6.29, eerste lid, tweede volzin, Wet IB 2001 is in het leven geroepen om een fiscale tegemoetkoming te verstrekken aan studenten die een dure studie volgen. Het maakt niet uit of de kosten gespreid over het studiejaar danwel ineens bij wijze van vooruitbetaling zijn voldaan. Dit sluit aan bij het antwoord op vraag 1.8 (over een vooraf betaalde bijdrage in het levensonderhoud). Verder sluit dit aan bij de bepaling van de normbedragen voor de WSF 2000. De normbedragen van de WSF 2000 zijn gerelateerd aan de kosten van de studieperiode en zijn opgebouwd uit zowel maandelijkse kosten als uit kosten die op de hele studieperiode betrekking hebben, zoals collegegeld.

5. Inwerkingtreding en intrekking besluiten

[Regeling vervallen per 28-02-2008 met terugwerkende kracht tot en met 14-02-2008]

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dagtekening van dit besluit.

De volgende besluiten zijn met ingang van de dagtekening van dit besluit ingetrokken:

  • het besluit van 11 december 2000, nr. CPP2000/2713M;

  • het besluit van 11 december 2000, nr. CPP2000/2714M;

  • het besluit van 11 december 2000, nr. CPP2000/2720M;

  • het besluit van 11 december 2000, nr. CPP2000/2721M;

  • het besluit van 11 december 2000, nr. CPP2000/2725M;

  • het besluit van 19 december 2000, nr. CPP2000/2963M;

  • het besluit van 12 februari 2001, nr. CPP2001/332M,

  • het besluit van 12 februari 2001, nr. CPP2001/333M,

  • het besluit van 16 februari 2001, nr. CPP2001/225M;

  • het besluit van 21 februari 2001, nr. CPP2001/319M;

  • het besluit van 21 maart 2001, nr. CPP2001/847M;

  • het besluit van 2 november 2001, nr. CPP2001/2191M.

  • het besluit van 7 januari 2003, nr. CPP2002/3798M;

  • het besluit van 23 januari 2003, nr. CPP2003/135M;

  • het besluit van 14 mei 2003, nr. CPP2003/795M:

  • het besluit van 17 september 2003, nr. CPP2003/2191M;

  • het besluit van 7 oktober 2003, nr. CPP2003/1777M;

  • het besluit van 10 februari 2004, nr. CPP2003/2833M;

  • het besluit van 22 april 2004, nr. CPP2004/665M;

  • het besluit van 15 juli 2004, nr. CPP2004/718M;

  • het besluit van 15 juli 2004, nr. CPP2004/928M;

  • het besluit van 21 januari 2005, nr. CPP2005/20M.