Welke aftrekmogelijkheden van studiekosten zijn er voor studenten met een studie die
valt onder de WSF 2000?
Studenten die vallen onder de regeling van de Wet studiefinanciering 2000 (hierna
WSF 2000) kunnen hun studiekosten op grond van Afdeling 6.7 Wet IB 2001 aftrekken.
Het eerste lid van art. 6.29 Wet IB 2001 bepaalt dat indien de werkelijke studiekosten
niet meer bedragen dan het tweevoud van de bedragen bedoeld in art. 3.2, eerste lid,
onderdelen b en c, WSF 2000, deze bedragen van de WSF 2000 in aanmerking komen als
scholingsuitgaven. Bedragen de werkelijke studiekosten meer dan het tweevoud van de
bedragen bedoeld in art. 3.2, eerste lid, onderdelen b en c, WSF 2000 dan komen de
werkelijke studiekosten minus de bedragen uit de WSF 2000 als scholingsuitgaven in
aanmerking.
Het tweede lid van art. 6.29 Wet IB 2001 bepaalt dat voorzover de prestatiebeurs wordt
omgezet in een gift deze prestatiebeurs op de scholingsuitgaven, zoals berekend volgens
het eerste lid, in mindering moet worden gebracht. Op het moment dat de uitgaven worden
gedaan is dus een aftrek mogelijk voor het verschil. Voorts bepaalt het derde lid
van art. 6.29 Wet IB 2001 het moment van aftrek indien het scholingsuitgaven betreft
waarvoor een prestatiebeurs is toegekend en de prestatiebeurs wordt definitief niet
omgezet in een gift. Dan is het moment van aftrek het jaar waarin de desbetreffende
definitieve beschikking van de IBG (Informatie Beheer Groep) is gedagtekend. De gift
moet in aanmerking worden genomen voor het feitelijk ontvangen bedrag en niet uitsluitend
voor het bedrag van de basisbeurs voor thuiswonenden (Hoge Raad, 6 december 2000,
nr. 34 933, V-N 2001/3.4).
Indien de student in het eerste studiejaar onvoldoende studiepunten heeft behaald,
ontvangt hij in het volgende kalenderjaar van de IBG een beschikking dat de lening
een lening blijft. Aangezien deze lening alsnog in een gift wordt omgezet als de student
binnen 10 jaar zijn diploma behaalt, is die beschikking geen definitieve beschikking
en is dus in dat jaar geen aftrek mogelijk.
-
a. Een thuiswonende WO/HBO-student heeft tot 1 augustus 2005 recht op WSF 2000. Zijn
basisbeurs bedraagt € 75,70 per maand. Hij betaalt zijn studiekosten gelijkmatig verdeeld
over het kalenderjaar. Deze werkelijke studiekosten over de periode van 1 januari
tot 1 augustus 2005 bedragen € 1.100. Deze zijn in 2005 betaald. Hij krijgt in 2008
de definitieve beschikking dat de prestatiebeurs geheel wordt omgezet in een gift.
Kan hij wat aftrekken en zo ja, hoeveel en wanneer?
De werkelijke studiekosten (€ 1.100) bedragen minder dan het tweevoud van de bedragen
van de WSF 2000 {2 × (7 × € 174,81 = € 1.223,67) = € 2.447,34}. De scholingsuitgaven
zijn dan € 1.223,67 (art. 6.29, eerste lid, Wet IB 2001). Op grond van het tweede
lid van dit artikel komen de scholingsuitgaven tot het bedrag van de prestatiebeurs
(7 × € 75,70 = € 529,90) niet voor aftrek in aanmerking. In 2005 kan de student de
normbedragen minus de ontvangen prestatiebeurs (€ 1.223,67 minus € 529,90) is € 693,77
aftrekken. Op dit bedrag moet nog wel art. 6.30 Wet IB 2001 worden toegepast. In 2008
kan de student niets meer aftrekken omdat de prestatiebeurs is omgezet in een gift.
-
b. Als a. Alleen staat nu in de definitieve beschikking (2008) dat de prestatiebeurs
niet wordt omgezet in een gift.
In 2005 kan de student € 693,77 aftrekken (zie bij a). In 2008 kan de student alsnog
de ontvangen prestatiebeurs ad € 529,90 aftrekken. Op dit bedrag moet nog wel art.
6.30 Wet IB 2001 worden toegepast. In totaal heeft deze student dan een aftrek genoten
van de normbedragen.
-
c. Als a. Alleen bedragen nu de werkelijke studiekosten € 10.000.
De werkelijke studiekosten bedragen meer dan het tweevoud van de bedragen in de WSF
2000. Op grond van de tweede volzin van het eerste lid van art. 6.29 Wet IB 2001 komen
de studiekosten tot een bedrag van € 1.223,67 (7 × € 174,81) niet als scholingsuitgaven
in aanmerking. Op grond van het tweede lid van dit artikel komen de scholingsuitgaven
bovendien tot het bedrag van de prestatiebeurs (7 × € 75,70 = € 529,90) niet voor
aftrek in aanmerking. In 2005 kan de student de werkelijke studiekosten minus 1 ×
de normbedragen minus de ontvangen prestatiebeurs (€ 10.000 minus € 1.223,67 minus
€ 529,90) is € 8.246,43 aftrekken. Op dit bedrag moet nog wel art. 6.30 Wet IB 2001
worden toegepast. In 2008 kan de student niets meer aftrekken omdat de prestatiebeurs
is omgezet in een gift.
-
d. Als a. Alleen bedragen nu de werkelijke studiekosten € 10.000 en staat er in de definitieve
beschikking (2008) dat de prestatiebeurs niet wordt omgezet in een gift.
In 2005 kan de student € 8.246,43 aftrekken (zie bij c). In 2008 kan de student alsnog
de ontvangen prestatiebeurs ad € 529,90 aftrekken. Op dit bedrag moet nog wel art.
6.30 Wet IB 2001 worden toegepast. In totaal heeft deze student dan een aftrek genoten
van de werkelijke studiekosten minus 1× de normbedragen.
-
e. Een uitwonende WO/HBO-student heeft tot 1 augustus 2005 recht op WSF 2000 in de vorm
van een prestatiebeurs. Zijn basisbeurs bedraagt € 233,08 per maand. Hij betaalt zijn
studiekosten gelijkmatig verdeeld over het kalenderjaar. Deze werkelijke studiekosten
over de periode van 1 januari tot 1 augustus 2005 bedragen € 1.100. Deze zijn in 2005
betaald. Hij krijgt in 2008 de definitieve beschikking dat de prestatiebeurs geheel
wordt omgezet in een gift. Kan hij wat aftrekken en zo ja, hoeveel en wanneer?
De werkelijke studiekosten (€ 1.100) bedragen minder dan het tweevoud van de bedragen
van de WSF 2000 {2 × (7 × € 174,81 = € 1.223,67) = € 2.447,34}. De scholingsuitgaven
zijn dan € 1.223,67 (art. 6.29, eerste lid, Wet IB 2001). Op grond van het tweede
lid van dit artikel komen de scholingsuitgaven tot het bedrag van de prestatiebeurs
(7 × € 233,08= € 1.631,56) niet voor aftrek in aanmerking. Er kan in 2005 niets worden
afgetrokken omdat de ontvangen prestatiebeurs hoger is dan de normbedragen. In 2008
is er ook geen aftrek mogelijk omdat de prestatiebeurs is omgezet in een gift.
-
f. Als e. Alleen staat nu in de definitieve beschikking (2008) dat de prestatiebeurs
niet wordt omgezet in een gift.
In 2005 kan niets worden afgetrokken omdat de ontvangen prestatiebeurs hoger is dan
de normbedragen (zie bij e). Omdat de prestatiebeurs definitief niet is omgezet in
een gift kan de student in 2008 alsnog de normbedragen (€ 1.223,67) aftrekken. Op
dit bedrag moet nog wel art. 6.30 Wet IB 2001 worden toegepast. In totaal heeft deze
student dan een aftrek genoten van de normbedragen.
-
g. Als e. Alleen bedragen nu de werkelijke studiekosten € 10.000.
De werkelijke studiekosten bedragen meer dan het tweevoud van de bedragen in de WSF
2000. Op grond van de tweede volzin van het eerste lid van art. 6.29 Wet IB 2001 komen
de studiekosten tot het bedrag van de normbedragen € 1.223,67 (7 × € 174,81) niet
als scholingsuitgaven in aanmerking. Op grond van het tweede lid van dit artikel komen
de scholingsuitgaven tot het bedrag van de ontvangen prestatiebeurs € 1.631,56 (7
× € 233,08) niet voor aftrek in aanmerking. In 2005 kan de student de werkelijke studiekosten
minus 1 × de normbedragen minus de ontvangen prestatiebeurs (€ 10.000 minus € 1.223,67
minus € 1.631,56) is € 7.144,77 aftrekken. Op dit bedrag moet nog wel art. 6.30 Wet
IB 2001 worden toegepast. In 2008 kan de student niets meer aftrekken omdat de prestatiebeurs
is omgezet in een gift.
-
h. Als e. Alleen bedragen nu de werkelijke studiekosten € 10.000 en staat er in de definitieve
beschikking (2008) dat de prestatiebeurs niet wordt omgezet in een gift.
In 2005 kan de student € 7.144,77 aftrekken (zie bij g). Omdat de prestatiebeurs definitief
niet is omgezet in een gift kan de student in 2008 alsnog de ontvangen prestatiebeurs
(€ 1.631,56) aftrekken. Op dit bedrag moet nog wel art. 6.30 Wet IB 2001 worden toegepast.
In totaal heeft deze student dan een aftrek genoten van de werkelijke studiekosten
minus 1× de normbedragen.