3. Verdeling kapitaalverzekering bij echtscheiding; wijziging verzekerde persoon;
behoud eerbiedigende werking
[Regeling vervallen per 15-06-2008 met terugwerkende kracht tot en met 03-06-2008]
Voor kapitaalverzekeringen gesloten vóór de invoering van de Wet IB 2001 bestaan twee
regelingen met eerbiedigende werking. In de eerste plaats de regeling voor kapitaalverzekeringen
die zijn gesloten vóór 1 januari 1992 om de werking van het regime van de Wet IB ’64,
tekst vóór 1 januari 1992, te behouden (het zogenoemde pré-Brede-herwaarderingregime).
In de tweede plaats gaat het om de bijzondere waardevrijstelling die in box 3 kan
gelden voor kapitaalverzekeringen gesloten vóór 15 september 1999 (onderdeel AN van
Hoofdstuk 2, artikel I, Invoeringswet Wet IB 2001).
Bij de omzetting van een kapitaalverzekering in een andere kapitaalverzekering mag
het verzekerde kapitaal niet worden verhoogd indien men het regime van de Wet IB ’64,
tekst vóór 1992, wenst te behouden (artikel 76 van de Wet IB ’64). Dezelfde voorwaarde
geldt voor het behoud van het recht op de bijzondere waardevrijstelling van € 123.428
in box 3 voor de omgezette kapitaalverzekering (onderdeel AN van Hoofdstuk 2, artikel
I, Invoeringswet Wet IB 2001). In de wetsgeschiedenis is aangegeven dat, indien een
verzekerd kapitaal ontbreekt – bij een unit-linked-verzekering – als voorwaarde geldt
dat het bedrag van de premies niet is verhoogd. Een verhoging van het verzekerd kapitaal,
dan wel bij gebreke daaraan een verhoging van de premies, die plaatsvindt op grond
van een normale en gebruikelijke optieclausule is toegestaan.
De hiervoor bedoelde toets dient afzonderlijk plaats te vinden voor de uitkering bij
leven en de uitkering bij overlijden. Derhalve is de voor beide verzekerde elementen
tezamen betaalde (totale) premie niet maatgevend voor de beoordeling of de eerbiedigende
werking is behouden.
In situaties van echtscheiding en van de beëindiging van een duurzaam gezamenlijk
gevoerde huishouding bestaat bij omzetting van kapitaalverzekeringen echter regelmatig
de noodzaak tot verandering van de verzekerde persoon, als gevolg waarvan de hoogte
van het verzekerd risico kan wijzigen. Dit kan gevolgen hebben zowel voor de hoogte
van het deel van de totale premie dat betrekking heeft op de verzekerde uitkering
bij leven als voor het deel van de premie dat betrekking heeft op de verzekerde uitkering
bij overlijden. Bij een verhoging van één van die premiedelen kan alsdan de eerbiedigende
werking voor de daarmee overeenkomende verzekerde uitkering verloren gaan.