Nadere Regeling financiële dienstverlening

[Regeling vervallen per 01-01-2007.]
Geraadpleegd op 24-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 10-03-2006.
Geldend van 10-03-2006 t/m 12-07-2006

Nadere Regeling van de Autoriteit Financiële Markten van 7 februari 2006, houdende regels voor de informatieverstrekking bij complexe producten (Nadere Regeling financiële dienstverlening)

Autoriteit Financiële Markten,

Gelet op de artikelen 29 en 39, vierde lid van het Besluit financiële dienstverlening;

Besluit:

Paragraaf 1. Definities

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

Artikel 1

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a. administratieve kosten: de kosten die zijn gemaakt in het kader van het administreren van het beleggingsobject;

  • b. andere voordelen: andere posten dan opbrengsten die aan de definitie van baten voldoen;

  • c. baten: vermeerderingen van het economisch potentieel gedurende de verslagperiode in de vorm van instroom van nieuwe of verhoging van bestaande activa, dan wel vermindering van vreemd vermogen, een en ander uitmondend in een toename van het eigen vermogen;

  • d. beheerskosten: de kosten die zijn gemaakt om het beleggingsobject in stand te houden (onderhoud);

  • e. beleggingsobjectkosten: geprognosticeerde en/of eventuele reeds gemaakte administratieve kosten, beheers-, productie- en verkoopkosten, alsmede de geprognosticeerde en/of reeds voldane rentelasten;

  • f. besluit: Besluit financiële dienstverlening;

  • g. contractuele looptijd: de duur van de overeenkomst inzake het complex product;

  • h. guise: gemiddelde uitkering in de slechtste 10 procent van de gevallen, te berekenen als toegelicht in bijlage 4;

  • i. ingelegde gelden: het totaal van gelden belegd door consumenten voor het verkrijgen van beleggingsobjecten;

  • j. kapitaaltoereikendheidstoezicht: wettelijk bedrijfseconomisch toezicht uit hoofde van Richtlijn 93/6/EEG van de Raad van 15 maart 1993 inzake de kapitaaltoereikendheid van beleggingsondernemingen en kredietinstellingen, van Richtlijn 2002/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 november 2002 betreffende levensverzekering, van Richtlijn 2002/13/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 maart 2002 tot wijziging van Richtlijn 73/239/EEG van de Raad op het gebied van de solvabiliteitsmargevereisten voor schadeverzekeringsondernemingen, van Richtlijn 2002/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2002 betreffende het aanvullende toezicht op kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen en beleggingsondernemingen in een financieel conglomeraat en tot wijziging van de Richtlijnen 73/239/EEG, 79/267/EEG, 92/49/EEG, 92/96/EEG, 93/6/EEG en 93/22/EEG van de Raad en van de Richtlijnen 98/78/EG en 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad of van Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende markten voor financiële instrumenten, tot wijziging van de Richtlijnen 85/611/EEG en 93/6/EEG van de Raad en van Richtlijn 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad en houdende intrekking van Richtlijn 93/22/EEG van de Raad of ander vergelijkbaar adequaat bedrijfseconomisch toezicht;

  • k. netto-rendementspercentage: het percentage dat bij de bepaalde looptijd, gegeven de omvang en frequentie van de inleg, leidt tot de uitkering van het complex product;

  • l. onderliggende waarden: effecten waarin de consument direct of indirect met het complex product belegt of doet beleggen;

  • m. opbouwproduct: een complex product, dat wordt aangewend om kapitaal te doen groeien, niet zijnde een recht van deelneming als bedoeld in artikel 1, onder d, ten tweede van het Besluit financiële dienstverlening;

  • n. opbrengsten: baten die ontstaan bij uitvoering van de normale activiteiten van een onderneming;

  • o. opbrengstscenario: voorspelling van de uitkering aan de consument op basis van een bepaald rendement;

  • p. overwaardeconstructie: een schuldproduct waarbij een deel van het krediet wordt aangewend ter belegging, niet zijnde aflossing van het krediet;

  • q. productiekosten: de kosten die zijn gemaakt in het kader van het verhogen van het economisch potentieel dan wel de waarde van het beleggingsobject;

  • r. rentedervingskosten: dat deel van de kosten dat de aanbieder van het complex product in rekening brengt bij of ten laste laat komen van de consument in geval van vervroegde beëindiging en dat verband houdt met gederfde rente-inkomsten;

  • s. restschuld: de overblijvende financiële verplichting van de consument jegens de aanbieder van het complex product uit hoofde van een opbouwproduct;

  • t. retourprovisie: het gedeelte van de door of ten laste van een beleggingsinstelling voor een dienst van een derde te betalen of betaalde vergoeding dat direct of indirect de ontvanger terugbetaalt;

  • u. schuldproduct: een complex product, bestaande uit een combinatie van krediet, met uitzondering van krediet dat wordt aangewend voor het verschaffen van het genot van een complex product dat overwegend tot doel heeft kapitaal te doen groeien, en een bestanddeel, dat wordt aangewend om te voorzien in de gehele of gedeeltelijke aflossing van het krediet;

  • v. spaarhypotheek: een complex product dat bestaat uit een combinatie van een hypothecair krediet en een levensverzekering met een garantiekapitaal dat in hoogte overeenkomt met de omvang van het krediet;

  • w. uitkering: uitbetaling door de aanbieder van het complex product aan de consument van de waarde van het complex product onder aftrek van kosten bij beëindiging door de consument aangevuld met voor zover van toepassing de onttrekkingen gedaan door de consument vóór beëindiging;

  • x. verkoopkosten: de kosten die direct kunnen worden gerelateerd aan de verkoop van het beleggingsobject aan de consument;

  • y. voorbeeldwaarde: de waarde van de opbrengst bij verkoop van het recht van deelneming in de beleggingsinstelling, waarbij verkoopkosten al zijn afgetrokken;

  • z. waarde: de som van alle door de consument verrichte betalingen voor het complex product aan de aanbieder plus een bepaald jaarlijks rendement over het deel van die betalingen dat wordt aangewend ten einde rendement te genereren ten behoeve van de consument.

Paragraaf 2. Onverplichte precontractuele informatie bij complexe producten

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

Artikel 2. Reclame-uitingen

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

  • 2 Informatie over de belangrijkste financiële risico’s in een reclame-uiting, bedoeld in artikel 27, eerste lid, van het Besluit financiële dienstverlening, via internet wordt weergegeven in de onmiddellijke nabijheid van de informatie over de opbrengsten van het complexe product in de reclame-uiting door middel van de risico-indicator, berekend als bepaald in artikel 8, te downloaden van www.afm.nl/ reclameteksten. In afwijking van het bepaald in artikel 7, derde lid geldt voor een opbouwproduct geen tussentijdse looptijd.

  • 4 In afwijking van het bepaalde in artikel 8, tweede lid en derde lid worden de risico’s: ‘klein’ en ‘groot’ niet benoemd maar wel weergegeven in de risico-indicator, bedoeld in het eerste tot en met het derde lid.

  • 6 Autoriteit Financiële Markten kan de risico-indicator als bedoeld in het eerste tot en met het derde lid een geluidsbestand als bedoeld in het vorige lid geheel of gedeeltelijk wijzigen. Een aanbieder van het complex product verwerkt een wijziging bedoeld in de vorige zin uiterlijk de eerste dag van vierde kalendermaand na bekendmaking daarvan.

  • 7 De risico-indicator als bedoeld in het eerste tot en met het derde lid wordt opgesteld conform de vormgeving van bijlage 1, onder 1. De risico-indicator als bedoeld in het derde lid wordt opgesteld conform de vormgeving van bijlage 1, onder 2.

  • 8 De informatie bedoeld in het eerste tot en met derde lid wordt weergegeven in een grootte van tien procent van de grootte van de reclame-uiting en een minimale diameter van 4 centimeter, in de kleur zwart of rood.

Artikel 3. Voorafgaande informatie

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

  • 3 Informatie over de kosten, bedoeld in artikel 27, vijfde of zesde lid van het Besluit financiële dienstverlening, wordt verstrekt in absolute getallen indien de aanbieder van het complex product de rendementen bedoeld in het eerste of tweede lid in absolute getallen weergeeft dan wel in percentages indien de dienstverlener de rendementen in percentages weergeeft. De informatie over de kosten wordt verstrekt in cumulatieve vorm.

  • 4 Informatie over de belangrijkste financiële risico’s, bedoeld in artikel 27, vijfde lid van het Besluit financiële dienstverlening, wordt weergegeven door middel van vermelding van, voor zover het een schuldproduct betreft: ‘Het risico dat u met een schuld blijft zitten zoals opgenomen in de Financiële Bijsluiter is […].’ of voor zover het een opbouwproduct betreft: ‘Het risico dat u uw inleg terugkrijgt zoals opgenomen in de Financiële Bijsluiter is […].’, onder invulling van de risicocategorie behorende bij de contractuele looptijd als bedoeld in artikel 8, tweede en derde lid, gevolgd door de teksten: ‘Dit risico kan hoger of lager worden afhankelijk van bijvoorbeeld uw beleggingskeuze. Bespreek uw risico met een adviseur.’.

  • 5 Informatie als bedoeld in het vorige lid kan worden vervangen door een risico-indicator, die is berekend op basis van gegevens van de consument.

  • 6 De aanbieder van het complex product geeft de informatie bedoeld in het vierde of vijfde lid weer op een duidelijk en herkenbare wijze in de onmiddellijke nabijheid van de informatie over rendementen, bedoeld in het eerste en tweede lid.

Paragraaf 3. Verplichte precontractuele informatie bij complexe producten niet zijnde rechten van deelneming in een beleggingsinstelling

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

Artikel 4. Financiële bijsluiter

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

  • 2 Een financiële bijsluiter bevat de volgende informatie:

    • a. bovenaan op de eerste pagina een inleiding als bedoeld in artikel 5;

    • b. midden op de eerste pagina een productomschrijving bestaande uit een toelichting op de toepasselijke onderdelen ‘lenen’, ‘beleggen’, ‘verzekeren’ of ‘sparen’ van het complex product, als bedoeld in artikel 6;

    • c. onderaan op de eerste pagina de risico-indicator als bedoeld in artikel 8 en een beschrijving van het meest negatieve financiële resultaat van het complex product als bedoeld in artikel 9;

    • d. bovenaan op de tweede pagina een weergave van alle kosten van het complex product als bedoeld in artikel 10;

    • e. midden op de tweede pagina een weergave in drie grafieken van de uitkering bij respectievelijk een historisch, 4-procent- en pessimistisch opbrengstscenario als bedoeld in artikel 11 en

    • f. onderaan op de tweede pagina een beschrijving van de financiële gevolgen van vroegtijdige beëindiging van het complex product als bedoeld in artikel 12.

Artikel 5. Inleiding

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

  • 1 Een financiële bijsluiter bevat onder de titel ‘Financiële bijsluiter’ links bovenaan een overzicht van de symbolen. Vlak daaronder bevat de financiële bijsluiter:

    • a. voor zover het een schuldproduct betreft de zin: ‘Let op! Er wordt gerekend met een hypotheek van € (…)’, onder invulling van het toepasselijke bedrag bedoeld in artikel 7, vijfde lid, onder a of b, aangevuld met de zin die staat vermeld in bijlage 5, tabel 1 en die behoort bij de toepasselijke beleggingsklasse;

    • b. voor zover het een opbouwproduct betreft de zin ‘Let op! Er wordt gerekend met een inleg van € 1.200 per jaar’ of

    • c. voor zover er wordt gerekend met een eenmalige inleg de zin ‘Let op! Er wordt gerekende met een eenmalige inleg van € (…)’, onder invulling van het toepasselijke bedrag bedoeld in artikel 7, tweede en vierde lid, aangevuld met de zin die staat vermeld in bijlage 5, tabel 1 en die behoort bij de toepasselijke beleggingsklasse, tenzij het complex product een traditionele levensverzekering betreft als bedoeld in artikel 1, onder d, ten derde van het Besluit financiële dienstverlening.

  • 2 De financiële bijsluiter bevat rechts bovenaan de naam van het product met daaronder de naam van de aanbieder van het complex product.

  • 3 Een financiële bijsluiter bevat in de eerste alinea van de inleiding de volgende zinnen: ‘Gebruik de Financiële Bijsluiter vóór u overgaat tot het afsluiten van de [productsoort] [productnaam]’, onder invulling van de omschrijving in enkelvoud van het soort producten waartoe het aangeboden complex product behoort en van de naam van het aangeboden complex product, gevolgd door de zin: ‘Vergelijk deze Financiële Bijsluiter ook met de bijsluiter van andere [productsoorten]’, onder invulling van de omschrijving in meervoud van het soort producten waartoe het aangeboden complex product behoort en de zin: ‘Lees ook de offerte en de algemene voorwaarden.’ of, voor zover het een beleggingsobject betreft, de zin: ‘Lees ook het prospectus, de offerte en de algemene voorwaarden.’

  • 4 Een financiële bijsluiter bevat in de tweede alinea van de inleiding ten aanzien van:

    • a. een schuldproduct de volgende zin: ‘In deze bijsluiter wordt gerekend met een hypotheek van € (…)’, onder invulling van het toepasselijke bedrag bedoeld in artikel 7, vijfde lid, onder a of b, en vervolgens naar gelang de beleggingsklasse de zin die staat vermeld in bijlage 5, tabel 2,

    • b. een opbouwproduct de volgende zin: ‘In deze bijsluiter wordt gerekend met een inleg van € 1.200’, aangevuld met de zin die staat vermeld in bijlage 5, tabel 2 en die behoort bij de toepasselijke beleggingsklasse, tenzij het complex product een traditionele levensverzekering betreft als bedoeld in artikel 1, onder d, ten derde van het Besluit financiële dienstverlening, of

    • c. voor zover er wordt gerekend met een eenmalige inleg de zin: ‘Let op! Er wordt gerekend met een eenmalige inleg van € (…)’, onder invulling van het toepasselijke bedrag bedoeld in artikel 7, tweede en vierde lid, voor zowel een schuldproduct als een opbouwproduct verder aan te vullen met de teksten: ‘Uw persoonlijke keuzes en situatie kunnen van invloed zijn op de resultaten die in deze bijsluiter vermeld worden. Meer informatie: www.definancielebijsluiter.nl of vraag een adviseur.’

  • 5 Een financiële bijsluiter bevat in de derde alinea de volgende zin: ‘Heeft u vragen?’, gevolgd door naam, adres en telefoonnummer van de aanbieder van het complex product en aangevuld met de tekst: ‘of neem contact op met een adviseur’.

  • 6 Een financiële bijsluiter bevat in de vierde alinea van de inleiding de volgende zinnen: ‘Deze Financiële Bijsluiter is opgesteld op […] volgens de voorschriften van de Autoriteit Financiële Markten ( www.afm.nl ).’, onder invulling van de datum waarop de financiële bijsluiter is opgesteld, gevolgd door de zin: ‘Deze organisatie houdt toezicht op sparen, lenen, beleggen en verzekeren.’

Artikel 6. Inhoud product

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

  • 1 Een financiële bijsluiter bevat onder de subtitel ‘Wat houdt [de/het] [Naam product] in?’ een selectie uit de toepasselijke onderdelen ‘lenen’, ‘beleggen’, ‘verzekeren’ en ‘sparen’.

  • 2 Een financiële bijsluiter licht het onderdeel ‘lenen‘ toe door opneming:

    • a. onder het kopje ‘U moet’ van: ‘[elke …][op …] rente betalen’, onder invulling van de toepasselijke frequentie of het toepasselijke moment en voor zover van toepassing ‘het huis in onderpand geven’, ‘het huis in onderpand geven en de lening terugbetalen door aflossing’ of ‘de lening terugbetalen’ alsmede voor zover het betreft schuldproduct: ‘Let op! Hoe korter de periode waarover u de rente vastzet, hoe groter de onzekerheid over uw maandlasten’ en

    • b. onder het kopje ‘U kunt’ voor zover van toepassing van: ‘een huis kopen’, ‘beleggen met geleend geld’ of ‘beleggen om uw inkomen aan te vullen’.

  • 3 Een financiële bijsluiter licht het onderdeel ‘beleggen’ toe door opneming:

    • a. onder het kopje ‘U moet’ voor zover van toepassing van: ‘[eenmalig/elke …] een vast bedrag storten’ onder invulling van de toepasselijke frequentie of ‘eenmalig uw overwaarde storten’ alsmede: ‘Vraag naar het bedrag en vraag waarin u belegt’ en

    • b. onder het kopje ‘U kunt’ voor zover van toepassing: ‘een bedrag bijeen krijgen om de lening af te lossen’, ‘een bedrag bijeen krijgen’, ‘uw inkomen aanvullen’ of ‘een periodieke uitkering ontvangen’ en ‘Vraag naar de hoogte en duur van de uitkeringen’.

  • 4 Een financiële bijsluiter licht het onderdeel ‘verzekeren’ toe door opneming:

    • a. onder het kopje ‘U moet’ van: ‘[eenmalig/elke …] premie betalen’ alsmede: ‘Vraag naar het bedrag’ en

    • b. onder het kopje ‘U kunt’ voor zover van toepassing van: ‘bij overlijden een (vast/onzeker) bedrag/periodieke uitkering nalaten aan nabestaanden’ of van: ‘een aanvulling op uw inkomen ontvangen bij [arbeidsongeschiktheid] en [werkloosheid]’, een en ander onder invulling van hetgeen toepasselijk is.

  • 5 Een financiële bijsluiter licht het onderdeel ‘sparen’ toe door opneming:

    • a. onder het kopje ‘U moet’ van: ‘[eenmalig/elke …] een bedrag storten’ onder invulling van de toepasselijke frequentie alsmede: ‘Vraag naar het bedrag’ en

    • b. onder het kopje ‘U kunt’ van: ‘een [gegarandeerd] bedrag bijeen krijgen’, onder toevoeging van ‘gegarandeerd’ indien het eindbedrag is gegarandeerd.

  • 6 Indien het bepaalde in het eerste tot en met het vijfde lid niet toepasbaar blijkt, kan de aanbieder van het complex product de Autoriteit Financiële Markten verzoeken om aanvullingen.

Artikel 7. Parameters

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

  • 1 Een financiële bijsluiter is voor zover van toepassing voor de berekening van het financiële risico, de kosten en opbrengsten gebaseerd op de volgende contractuele looptijden:

    • a. de vaste looptijd indien het product een vaste looptijd kent die niet afwijkt voor verschillende consumenten of

    • b. indien het complex product geen vaste looptijd kent voor:

      • i. een schuldproduct: een looptijd van 30 jaren voor zover het product een onderdeel hypothecair krediet kent of een looptijd te bepalen door de Autoriteit Financiële Markten voor zover het product een onderdeel krediet kent waarmee de consument andere dan financiële producten of effecten aanschaft;

      • ii. een opbouwproduct: een looptijd van 20 jaren of

      • iii. een recht van deelneming: een looptijd van 1 jaar.

  • 2 Indien het complex product een onderdeel verzekeren kent, is de berekening van het financiële risico, de kosten en opbrengsten, in aanvulling op de contractuele looptijd bedoeld in het eerste lid, gebaseerd op de volgende parameters:

    • a. één niet-rokende mannelijke verzekerde met een leeftijd van 35 jaren en voor zover het een direct ingaande lijfrente betreft van 55 jaren;

    • b. in geval van een spaarhypotheek een jaarlijkse netto renderende spaarpremie van € 3.428,87;

    • c. in geval van overige variabelen die van invloed zijn op de hoogte van de premie de meest representatieve keuze uit variabelen dan wel die variabelen die leiden tot de hoogst mogelijke premie.

  • 3 Een opbouwproduct of een recht van deelneming wordt voor zover van toepassing, in aanvulling op de contractuele looptijd bedoeld in het eerste lid, voor de berekening van het financiële risico gebaseerd op een tussenliggende looptijd van:

    • a. 1 jaar indien de contractuele looptijd langer is dan 1 en korter dan of gelijk is aan 10 jaren;

    • b. 3 jaren indien de contractuele looptijd langer is dan 10 en korter dan of gelijk is aan 20 jaren of

    • c. 5 jaren indien contractuele looptijd langer is dan 20 jaren.

  • 4 Een opbouwproduct is, in aanvulling op het bepaalde in het eerste tot en met het derde lid, voor de berekening van de risico-indicator, de kosten en opbrengsten gebaseerd voor zover van toepassing op de volgende parameters:

    • a. een eenmalige inleg van € 1.000;

    • b. een maandelijkse inleg van € 100 indien de periodieke betalingen van de consument aan de aanbieder zijn overeengekomen;

    • c. een eenmalige premiestorting van € 5.000 in geval van een niet-direct uitkerende lijfrenteverzekering of

    • d. een storting van € 20.000 in geval van een direct ingaande lijfrenteverzekering op beleggingsbasis en een onttrekking waarvan de hoogte wordt bepaald door het te hanteren rendement en een periode van onttrekking van 20 jaar;

    • e. een storting van € 20.000 in geval van een traditionele direct ingaande lijfrenteverzekering en een onttrekking waarvan de hoogte wordt bepaald door een levenslange uitbetaling voor verzekerde vanaf 55 jaren en een levenslange nabestaande-uitbetaling van 70% van vorendebedoelde uitbetaling uitgaande van een nabestaande vrouw van 55 jaren;

    • f. een verzekerd bedrag uitgekeerd uit hoofde van een gemengde verzekering met overlijdensrisicodekking of een overlijdensrisicoverzekering ter hoogte van de totale inleg over de gehele contractuele looptijd of

    • g. voor zover het een levensverzekering met winstdeling betreft wordt voor de berekening van de guise uitgegaan van de laagst mogelijke winstdeling.

  • 5 Een schuldproduct is, in aanvulling op het bepaalde in het eerste en het tweede lid, voor de berekening van het financiële risico, de kosten en opbrengsten gebaseerd op de volgende parameters:

    • a. in geval van een schuldproduct, niet zijnde een overwaardeconstructie: een hypothecair krediet van € 200.000 of een door de Autoriteit Financiële Markten te bepalen omvang van het krediet in geval van een niet-hypothecair krediet;

    • b. in geval van een overwaardeconstructie: een hypothecair krediet van € 225.000, waarvan € 25.000 wordt gestort in een beleggingsdepot en een jaarlijkse onttrekking uit het depot van € 1.630;

    • c. een inleg gebaseerd op de gehanteerde rekenrendementen en een aflossingsdoel dat gelijk is aan het krediet;

    • d. een verzekerd bedrag uitgekeerd uit hoofde van een gemengde verzekering met een overlijdensrisicodekking waarvan de omvang gelijk is aan het krediet of een overlijdensrisicoverzekering waarvan de omvang gelijk is aan het krediet of

    • e. in geval van een hypothecair krediet af te lossen door middel van sparen en beleggen een verdeling van de helft aan spaar- en de andere helft aan beleggingsopbrengsten.

  • 6 Een complex product is, in aanvulling op het bepaalde in het eerste tot en met het vijfde lid, voor de berekening van het financiële risico, de kosten en opbrengsten gebaseerd op een beleggingsklasse, met inachtneming van bijlage 5, die overeenkomt met:

    • a. hetgeen inherent is aan het product;

    • b. categorie 4 indien de consument de beleggingen kan kiezen, een mixfonds tot de keuzemogelijkheden behoort en mixfonds niet de minst risicovolle keuze is;

    • c. categorie 5 indien de consument de beleggingen kan kiezen het bepaalde onder ii niet van toepassing is, en categorie 5 tot de keuzemogelijkheden behoort;

    • d. categorie 6 indien a, b, en c niet van toepassing zijn.

  • 7 Indien de aanbieder van het complex product transactiekosten berekent, waarvan de hoogte afhankelijk is van te maken keuzes van de consument, wordt voor de berekening van deze kosten uitgegaan van de meest representatieve keuzes, met een minimum van een maal wisselen van beleggingen per 12 kalendermaanden.

Artikel 8. Risico-indicator

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

  • 1 Een financiële bijsluiter bevat als eerste deel onder de subtitel ‘Wat zijn de risico’s?’ de risico-indicator, als bedoeld in het tweede of derde lid

  • 2 In een financiële bijsluiter wordt het financiële risico van een schuldproduct onder het kopje ‘Risico dat u met een schuld blijft zitten’ boven de streep en onder het kopje ‘bij gehele looptijd (… jaar)’ onder de streep, onder invulling van de contractuele looptijd, bedoeld in artikel 7, eerste lid, aangegeven als:

    • a. ‘zeer klein’ indien de aflossing van de schuld van de consument volledig is gegarandeerd en de garantie op het complexe product wordt afgegeven door een instelling die onder kapitaaltoereikendheidstoezicht staat;

    • b. ‘klein’ indien de aflossing van de schuld van de consument voor 80 procent of meer is gegarandeerd, de guise 90 procent of meer van de schuld bedraagt en de garantie op het complexe product wordt afgegeven door een instelling die onder kapitaaltoereikendheidstoezicht staat;

    • c. ‘vrij groot’ indien de guise 80 procent of meer van de schuld bedraagt en de onderdelen a of b niet van toepassing zijn;

    • d. ‘groot’ indien de guise tussen de 65 procent en 80 procent van de schuld bedraagt of

    • e. ‘zeer groot’ indien de guise minder dan 65 procent van de schuld bedraagt;

    • f. ‘zeer groot’ indien het een overwaardeconstructie betreft.

  • 3 In een financiële bijsluiter wordt het financiële risico van een opbouwproduct of een recht van deelneming, voor het einde van de contractuele looptijd bedoeld in artikel 7, eerste lid en de tussenliggende looptijd, bedoeld in artikel 7, derde lid onder voor zover van toepassing het kopje ‘Risico dat u uw inleg niet terug krijgt’ of ‘Risico dat u uw inleg niet terug krijgt en met een restschuld blijft zitten’ boven de streep en onder het kopje ‘bij tussentijdse beëindiging (… jaar)’, onder invulling van de contractuele looptijd, bedoeld in artikel 7, derde lid, links onder de streep en ‘bij gehele looptijd (… jaar)’ onder de streep, onder invulling van de contractuele looptijd, bedoeld in artikel 7, eerste lid, aangegeven als:

    • a. ‘zeer klein’ indien de uitbetaling van de inleg volledig is gegarandeerd aan de consument en de garantie op het complexe product wordt afgegeven door een instelling die onder kapitaaltoereikendheidstoezicht staat;

    • b. ‘klein’ indien de uitbetaling van 80 procent of meer van de inleg is gegarandeerd aan de consument, de guise 95 procent of meer bedraagt van de totale inleg en de garantie op het complexe product wordt afgegeven door een instelling die onder kapitaaltoereikendheidstoezicht staat;

    • c. ‘vrij groot’ indien de guise 90 procent of meer bedraagt van de inleg en de onderdelen a of b niet van toepassing zijn;

    • d. ‘groot’ indien de guise tussen de 90 procent en 75 procent bedraagt van de inleg;

    • e. ‘zeer groot’ indien de guise minder dan 75 procent bedraagt van de inleg;

    • f. ‘zeer groot’ indien de consument een restschuld kan overhouden of

    • g. ‘zeer groot’ indien het een beleggingsobject betreft.

Artikel 9. Overige financiële risico’s

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

  • 1 Een financiële bijsluiter bevat als tweede deel onder de subtitel ‘Wat zijn de risico’s?’ informatie over overige financiële risico’s, als bedoeld in het tweede of derde lid.

  • 2 Een financiële bijsluiter voor een schuldproduct bevat onder het kopje ‘Wat kan er gebeuren in het ergste geval?’ een beschrijving van het meest negatieve financiële resultaat van het product voor de contractuele looptijd door vermelding van:

    • a. ‘bij de gehele looptijd (…) jaar wordt uw schuld volledig afgelost’, onder invulling van de contractuele looptijd, bedoeld in artikel 7, eerste lid, indien de aanbieder van het schuldproduct de aflossing volledig heeft gegarandeerd en de instelling die de garantie heeft verstrekt onder kapitaaltoereikendheidstoezicht staat;

    • b. ‘bij de gehele looptijd (…) jaar kunt u met […]% van uw schuld blijven zitten’, onder invulling van de contractuele looptijd, bedoeld in artikel 7, eerste lid, en het betreffende percentage in vorenbedoelde vermelding indien de aanbieder een gedeelte van de aflossing van de schuld heeft gegarandeerd en de instelling die de garantie heeft verstrekt onder kapitaaltoereikendheidstoezicht staat;

    • c. ‘bij de gehele looptijd (…) jaar kunt u met de volledige schuld blijven zitten’, onder invulling van de contractuele looptijd, bedoeld in artikel 7, eerste lid, indien de consument een volledige schuld kan overhouden, maar het schuldproduct geen overwaardeconstructie of inkomensaanvulling betreft en de onderdelen a of b niet van toepassing zijn of

    • d. ‘bij de gehele looptijd (…) jaar kunt u met een volledige schuld blijven zitten en uw inkomensaanvulling kan voor het einde van de looptijd wegvallen’, onder invulling van de contractuele looptijd, bedoeld in artikel 7, eerste lid, indien er sprake is van een onttrekking aan een beleggingsdepot of een overwaardeconstructie en de onderdelen a of b niet van toepassing zijn.

  • 3 Een financiële bijsluiter voor een opbouwproduct of een recht van deelneming bevat onder het kopje ‘Wat kan er gebeuren in het ergste geval?’ een beschrijving van het meest negatieve financiële resultaat van het product voor de contractuele looptijd door vermelding van:

    • a. ‘bij een gehele looptijd (…) jaar ontvangt u uw inleg terug’, onder invulling van respectievelijk de contractuele looptijd, bedoeld in artikel 7, eerste lid, indien de aanbieder van het complex product de terugbetaling van de inleg aan de consument heeft gegarandeerd en de instelling die de garantie heeft verstrekt onder kapitaaltoereikendheidstoezicht staat;

    • b. ‘bij een gehele looptijd (…) jaar ontvangt u (…)% van uw inleg terug’, onder invulling van respectievelijk de contractuele looptijd, bedoeld in artikel 7, eerste lid, indien de aanbieder van het complex product meer dan de terugbetaling van de inleg aan de consument heeft gegarandeerd en de instelling die de garantie heeft verstrekt onder kapitaaltoereikendheidstoezicht staat, onder invulling van het toepasselijke percentage voor zover bedoelde teruggave de som van alle ingelegde premies overstijgt;

    • c. ‘bij een gehele looptijd (…) jaar kunt u […]% van uw inleg kwijtraken’, onder invulling van de contractuele looptijd, bedoeld in artikel 7, eerste lid, en het betreffende percentage in vorenbedoelde vermelding indien de aanbieder van het complex product uitbetaling van het resterende deel heeft gegarandeerd aan de consument en de instelling die de garantie heeft verstrekt onder kapitaaltoereikendheidstoezicht staat;

    • d. ‘bij een gehele looptijd (…) jaar kunt u uw inleg kwijtraken’, onder invulling van de contractuele looptijd, bedoeld in artikel 7, eerste lid, indien de consument zijn volledige inleg kan verliezen en de onderdelen a en b niet van toepassing zijn of

    • e. bij een gehele looptijd (…) jaar kunt u uw inleg kwijtraken en kunt u een schuld overhouden’, onder invulling van de contractuele looptijd, bedoeld in artikel 7, eerste lid, indien de consument zijn inleg kan verliezen en de consument een restschuld kan overhouden.

  • 4 Een financiële bijsluiter voor een opbouwproduct bevat onder het kopje ‘Wat kan er gebeuren in het ergste geval?’ een beschrijving van het meest negatieve financiële resultaat van het product voor de tussentijdse looptijd door vermelding van:

    • a. ‘bij tussentijdse beëindiging ontvangt u uw inleg terug’ indien de aanbieder van het complex product de terugbetaling van de inleg aan de consument bij tussentijdse beëindiging heeft gegarandeerd en de instelling die de garantie heeft verstrekt onder kapitaaltoereikendheidstoezicht staat;

    • b. ‘bij tussentijdse beëindiging kunt u […]% van uw inleg kwijtraken’ onder invulling van het betreffende percentage in vorenbedoelde vermelding indien de aanbieder van het complex product uitbetaling van het resterende deel bij tussentijdse beëindiging heeft gegarandeerd aan de consument en de instelling die de garantie heeft verstrekt onder kapitaaltoereikendheidstoezicht staat;

    • c. ‘bij tussentijdse beëindiging kunt u uw volledige inleg kwijtraken’ indien de consument zijn volledige inleg kan verliezen en de onderdelen a en b niet van toepassing zijn of

    • d. ‘bij tussentijdse beëindiging kunt u uw inleg kwijtraken en kunt u een schuld overhouden’ indien de consument zijn inleg kan verliezen en de consument een restschuld kan overhouden.

  • 5 Een financiële bijsluiter voor een opbouwproduct zijnde een beleggingsobject bevat direct onder de risico-indicator een verwijzing naar het hoofdstuk van het betreffende beleggingsobjectprospectus waarin alle belangrijke risico’s van het beleggingsobject zijn opgenomen, als bedoeld in artikel 35 van het besluit. De tekst die dient te worden ingevoegd luidt: ‘voor alle risico’s van het beleggingsobject wordt verwezen naar hoofdstuk [x] van het beleggingsobjectprospectus’.

Artikel 10. Kosten

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

  • 1 Een financiële bijsluiter bevat onder de subtitel ‘Wat zijn de kosten?’ informatie over inleg, rendement, kosten en uitkering van het complex product alsmede de volgende tekst: ‘De kosten bij een voorspelling op basis van een waardevermeerdering van de belegging van 4%’.

  • 2 De financiële bijsluiter geeft onder het kopje ‘Inleg’ de som weer van alle betalingen van de consument aan de aanbieder van het complex product.

  • 3 De financiële bijsluiter geeft voor zover het een overwaardeconstructie betreft onder het kopje ‘Inleg’ de som weer van € 25.000 en alle betalingen van de consument aan de aanbieder van het complex product onder aftrek van de cumulatieve onttrekkingen uit het beleggingsdepot.

  • 4 De financiële bijsluiter geeft onder het kopje ‘Rendement’ de waarde van het complex product weer uitgaande van een rendement van 4 procent minus de inleg als bedoeld in het tweede en derde lid.

  • 5 De financiële bijsluiter geeft onder het kopje ‘Dit zijn uw kosten exclusief te betalen rente’ voor zover het een schuldproduct betreft dan wel onder het kopje ‘Dit zijn uw kosten’ voor zover het een opbouwproduct betreft de kosten over de looptijden als bedoeld in het negende lid van het complex product weer als volgt:

    • a. bij ‘verzekeringspremie’ de hoogte van de gezamenlijke premies voor overlijdensrisico-, arbeidsongeschiktheids- en werkloosheidsdekking en eventueel andere tot complexe producten behorende verzekeringen;

    • b. bij ‘bij eerder beëindigen’ de bedragen die de aanbieder van het complex product in rekening brengt bij of ten laste laat komen van de consument die verband houden met diens beëindiging van het complex product vóór afloop van de contractuele looptijd, exclusief rentedervingskosten;

    • c. bij ‘overige kosten’ het saldo van de totale kosten onder aftrek van de premie bedoeld onder a en de kosten van beëindiging bedoeld onder b en

    • d. de som van de bedragen als bedoeld onder a tot en met c.

  • 6 De financiële bijsluiter geeft onder het kopje ‘Wat u overhoudt om de schuld af te lossen’ voor zover het een schuldproduct betreft dan wel ‘Wat u overhoudt’ voor zover het een opbouwproduct betreft de uitkering weer.

  • 7 De financiële bijsluiter geeft voor zover het een direct ingaande lijfrente betreft onder het kopje ‘Wat u overhoudt’

    • a. bij ‘uitkering’ de cumulatieve onttrekkingen gedaan door de consument vóór beëindiging,

    • b. bij ‘restant inleg’ de uitkering onder aftrek van onttrekkingen gedaan door de consument vóór beëindiging en

    • c. de som van de bedragen als bedoeld onder a en b

    weer.

  • 8 De financiële bijsluiter geeft in de zesde kolom, ter rechterzijde, het netto-rendement weer uitgedrukt in percentages tot en met 1 decimaal achter de komma, voorafgegaan door een positief teken in geval van positief netto-rendement of een negatief teken in geval van een negatief netto-rendement.

  • 9 De financiële bijsluiter geeft de waarde, kosten en uitkering van het complex product weer berekend op de volgende looptijden:

    • a. de contractuele looptijd indien de contractuele looptijd korter is dan 1 jaar;

    • b. een looptijd van 1 jaar en de contractuele looptijd bij een contractuele looptijd langer dan 1 en korter dan of gelijk aan 4 jaren;

    • c. een looptijd van 1 en 3 jaren alsmede de contractuele looptijd bij een contractuele looptijd van langer dan 4 en korter dan of gelijk aan 7 jaren;

    • d. een looptijd van 1 en 5 jaren alsmede de contractuele looptijd bij een contractuele looptijd van langer dan 7 en korter dan of gelijk aan 15 jaren of

    • e. een looptijd van 1 en 10 jaren alsmede de contractuele looptijd bij een contractuele looptijd langer dan 15 jaren.

Artikel 11. Uitkering

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

  • 1 De financiële bijsluiter bevat onder de subtitel ‘Wat kan [het/de] [Naam product] opbrengen?’ de uitkering weergegeven in een grafiek berekend op basis van:

    • a. een historisch opbrengstscenario, onder het kopje ‘De opbrengst bij een voorspelling op basis van historie’ boven de streep en onder het kopje ‘De opbrengst is [hoger dan/gelijk aan/lager dan] de schuld’ voor zover het een schuldproduct betreft of ‘De opbrengst is [hoger dan/gelijk aan/lager dan] de inleg’ voor zover het een opbouwproduct betreft, onder invulling van hetgeen toepasselijk is onder de streep, uitgaande van:

      • i. het gemiddelde rendement over de afgelopen 20 jaren indien een historie van rendementen voor het complex product beschikbaar is van 20 jaren of langer;

      • ii. het gemiddelde rendement over 20 jaren waarbij de eigen historie wordt aangevuld met de van toepassing zijnde parameter onder ‘verwacht rendement’, bedoeld in bijlage 5, tabel 0, voor de ontbrekende periode indien een historie beschikbaar is van tussen de 20 en 4 jaren; of

      • iii. de toepasselijke parameter als bedoeld onder ‘verwacht rendement’ in bijlage 5, tabel 0 indien een historie beschikbaar is van korter dan 4 jaren.

    • b. 4 procent rendement op jaarbasis onder het kopje ‘De opbrengst bij een voorspelling op basis van een waardevermeerdering van de belegging van 4%’ boven de streep en onder het kopje ‘De opbrengst is [hoger dan/gelijk aan/lager dan] de schuld’ voor zover het een schuldproduct betreft of ‘De opbrengst is [hoger dan/gelijk aan/lager dan] de inleg’ voor zover het een opbouwproduct betreft onder invulling van hetgeen toepasselijk is onder de streep, en

    • c. een pessimistisch opbrengstscenario door middel van de guise onder het kopje ‘De opbrengst bij een pessimistische voorspelling’ boven de streep en onder de streep onder het kopje ‘De opbrengst is [hoger dan/gelijk aan/lager dan] de schuld’ voor zover het een schuldproduct betreft of ‘De opbrengst is [hoger dan/gelijk aan/lager dan] de inleg’ voor zover het een opbouwproduct betreft, onder invulling van hetgeen toepasselijk is onder de streep.

  • 2 De financiële bijsluiter geeft de uitkering weer voor de volgende looptijden:

    • a. het begin en het einde van de contractuele looptijd indien de contractuele looptijd korter is dan 1 jaar;

    • b. 1 jaar en het einde van de contractuele looptijd indien de contractuele looptijd langer is dan 1 en korter dan of gelijk aan 3 jaren;

    • c. 1 en 3 jaren en het einde van de contractuele looptijd indien de contractuele looptijd langer is dan 3 en korter dan of gelijk aan 5 jaren;

    • d. 1, 3 en 5 jaren en het einde van de contractuele looptijd indien de contractuele looptijd langer is dan 5 en korter dan of gelijk aan 12 jaren of

    • e. 1, 5 en 10 jaren en het einde van de contractuele looptijd indien de contractuele looptijd langer is dan 12 jaren.

  • 3 Een financiële bijsluiter geeft de uitkering bedoeld in het tweede lid weer afgezet tegen een schuld, als bedoeld in artikel 7, vijfde lid, onder a voor zover het een schuldproduct betreft.

  • 4 Een financiële bijsluiter geeft, in afwijking van het vorige lid, voor zover het een spaarhypotheek betreft de uitkering bedoeld in het eerste lid uitsluitend weer met een opbrengstscenario als bedoeld in het eerste lid, onder b.

  • 5 Een financiële bijsluiter geeft, in aanvulling op het derde lid, voor zover het een overwaardeconstructie betreft de uitkering bedoeld in het eerste lid uitsluitend weer aangevuld met een vermelding van het jaar waarin het beleggingsdepot leeg raakt voor zover het beleggingsdepot bij het gehanteerde opbrengstscenario vóór het einde van de contractuele looptijd leeg raakt.

  • 6 Een financiële bijsluiter geeft voor zover het een overwaardeconstructie betreft, in aanvulling op het bepaalde in het eerste lid, voor zover het beleggingsdepot als bedoeld in artikel 7, vijfde lid, onder b leeg raakt de volgende tekst weer: ‘Let op! Over (…) jaar stijgen uw lasten jaarlijks met € 1.630, onder invulling van hetgeen toepasselijk is.

  • 7 Een financiële bijsluiter geeft voor zover het een opbouwproduct betreft de uitkering bedoeld in het eerste lid weer afgezet tegen de inleg, als bedoeld in artikel 7, vierde lid,

  • 8 Een financiële bijsluiter geeft voor zover het een direct ingaande lijfrente betreft, in aanvulling op het bepaalde in het eerste lid, ‘De uitkering per jaar is € (…)’ onder invulling van de onttrekking als bepaald in artikel 7, vierde lid onder d.

Artikel 12. Tussentijdse beëindiging

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

  • 1 Een financiële bijsluiter vermeldt onder de subtitel ‘Wat gebeurt er bij eerder beëindigen?’ onder het kopje ‘Gevolgen’ en bij het kopje ‘bij overlijden’: ‘uw nabestaande krijgt een [(vast/onzeker) bedrag /periodieke uitkering]’, onder invulling van hetgeen toepasselijk is, indien het complex product de consument aanspraak geeft op een uitkering uit hoofde van een overlijdensrisicoverzekering, ‘het opgebouwde kapitaal vervalt [ook aan uw nabestaanden] [aan de verzekeraar]’, onder invulling van hetgeen van toepassing is en ‘Vraag naar de voorwaarden’ en bij opzeggen: ‘u heeft afkoopkosten’ indien de aanbieder van het complex product de consument kosten in rekening brengt bij beëindigen van het complex product vóór afloop van de contractuele looptijd anders dan door overlijden en ‘Vraag naar de bedragen’ dan wel: ‘u heeft geen kosten’ indien de aanbieder van het complex product de consument geen kosten in rekening brengt bij beëindigen van het complex product vóór afloop van de contractuele looptijd anders dan door overlijden.

  • 2 Indien het bepaalde in het eerste lid niet toepasbaar blijkt, kan de aanbieder van het complex product de Autoriteit Financiële Markten verzoeken om aanvullingen.

Paragraaf 4. Verplichte precontractuele informatie bij complexe producten zijnde rechten van deelneming in een beleggingsinstelling

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

Artikel 13. Financiële bijsluiter

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

  • 1 De financiële bijsluiter voor een recht van deelneming in een beleggingsinstelling of een subfonds van een beleggingsinstelling wordt opgesteld conform de voorgeschreven onderverdeling en inhoud als bedoeld in de artikelen 14 tot en met 29 van deze regeling.

  • 2 Een financiële bijsluiter:

    • a. is beknopt;

    • b. is actueel;

    • c. wordt helder aangeduid en is herkenbaar als financiële bijsluiter, alsmede visueel afgescheiden van eventueel aanwezige overige informatiedragers;

    • d. sluit in opzet en presentatie aan bij de gemiddelde kwaliteit van overige door een financiële onderneming verschafte informatie met betrekking tot het complexe product en;

    • e. bevat de datum tot waarop de financiële bijsluiter is bijgewerkt.

Artikel 14. Inhoud

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

Een financiële bijsluiter bestaat uit vijf onderdelen:

  • a. korte weergave van de beleggingsinstelling;

  • b. beleggingsgegevens;

  • c. bedrijfsinformatie;

  • d. commerciële informatie;

  • e. aanvullende informatie.

A. Korte weergave van de beleggingsinstelling

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

Artikel 15. Beleggingsinstelling

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

De financiële bijsluiter verschaft een korte weergave van de beleggingsinstelling met betrekking tot:

  • a. de beheerder en de financiële groep waartoe de beheerder behoort;

  • b. de oprichtingsdatum van de beleggingsinstelling en de vermelding in welke lidstaat de beheerder zijn statutaire zetel heeft;

  • c. de bewaarder aan wie de activa van een beleggingsinstelling worden toevertrouwd en welke verantwoordelijkheden hem zijn toegekend;

  • d. de externe accountant van de beleggingsinstelling;

    en voor zover van toepassing:

  • e. vermelding van het hoofdfonds waar het subfonds onder valt en

  • f. de verwachte bestaansduur van de beleggingsinstelling.

B. Beleggingsgegevens

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

Artikel 16. Doel

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

De financiële bijsluiter verschaft informatie over het doel van de beleggingsinstelling.

Artikel 17. Maatstaf

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

Indien een index als vergelijkingsmaatstaf wordt gehanteerd, vermeldt de financiële bijsluiter welke index als maatstaf voor de behaalde resultaten van de beleggingsinstelling wordt gebruikt.

Artikel 18. Beleggingsbeleid

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

Het door de beleggingsinstelling gevoerde beleggingsbeleid wordt op een duidelijke wijze in de financiële bijsluiter omschreven waarbij tenminste aandacht wordt besteed, voor zover van toepassing, aan de volgende kenmerken:

  • a. de door de beleggingsinstelling gebruikte beleggingsinstrumenten waarmee het beleggingsdoel moet worden bereikt;

  • b. indien een index wordt gevolgd, op welke wijze het beleggingsbeleid op deze index wordt afgestemd;

  • c. de landen en sectoren waarin wordt belegd;

  • d. het soort obligatie (bedrijfs- of overheidsobligaties), alsmede de looptijd en ratingvereisten van de obligaties waarin wordt belegd;

  • e. de gehanteerde beleggingstrategie die tot gevolg kan hebben dat er zich een situatie voordoet van een zekere concentratie van beleggingen in een bepaald land of een bepaalde sector;

  • f. indien in derivaten wordt belegd, wordt aangegeven of deze worden gebruikt ter verhoging van het rendement, ter afdekking van risico’s of een combinatie van beiden;

  • g. de garanties die verbonden zijn aan de beleggingsinstelling, alsmede eventuele beperkingen op deze garanties.

Artikel 19. Waarschuwingszinnen

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

De financiële bijsluiter bevat met betrekking tot de risico’s de volgende tekst: ‘De waardeontwikkeling van de rechten van deelneming in de beleggingsinstelling is afhankelijk van ontwikkelingen op de kapitaal-, effecten-, valuta- en goederenmarkten’ en ‘De mogelijkheid bestaat dat uw belegging in waarde stijgt; het is echter ook mogelijk dat uw belegging weinig tot geen inkomsten zal genereren en dat uw inleg bij een ongunstig koersverloop geheel of ten dele verloren gaat’.

Artikel 20. Financiële risico’s

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

  • 1 Indien van toepassing bevat de financiële bijsluiter informatie met betrekking tot onder meer de volgende algemene risico’s:

    • a. rendementsrisico, met inbegrip van het feit dat het risico kan variëren naar gelang de keuzen van elke activa, alsmede het bestaan of ontbreken van, dan wel de beperkingen op eventuele waarborgen van derden;

    • b. risico’s voor waardewijziging van het kapitaal, met inbegrip van het potentiële risico van erosie als gevolg van intrekkingen van rechten van deelnemingen en winstuitkeringen die hoger zijn dan het beleggingsrendement;

    • c. aan het product zelf te wijten inflexibiliteit (met inbegrip van het risico van vervroegd uitstappen) en beperkingen op het overschakelen op andere aanbieders;

    • d. het algemene risico van inflatie waardoor ook de beleggingsopbrengsten worden aangetast;

    • e. het feit dat financiële en fiscale wet- en regelgeving aan verandering onderhevig is en dat een gunstige omstandigheid ten tijde van toetreding ten nadele kan wijzigen.

  • 2 Indien van toepassing bevat de financiële bijsluiter tevens informatie met betrekking tot de volgende productspecifieke risico’s:

    • a. de (tijdelijk) verminderde verhandelbaarheid van de rechten van deelneming van een beleggingsinstelling;

    • b. het risico van het gebruik van derivaten, indien deze worden ingezet ter verhoging van het rendement;

    • c. het risico dat de hele markt of een activacategorie daalt, waardoor de prijs en de waarde van de activa worden beïnvloed;

    • d. het verschijnsel dat valutaschommelingen een negatieve invloed kunnen hebben op het beleggingsresultaat;

    • e. de risico’s verbonden aan garanties;

    • f. de risico’s die verband houden met een grote concentratie van beleggingen in bepaalde activa of op bepaalde markten;

    • g. overige risico’s als het kredietrisico, bewaarnemingsrisico en het afwikkelingsrisico.

  • 3 De algemene en productspecifieke risico’s worden vermeld in één rangorde, waarbij de omvang van het risico alsmede de waarschijnlijkheid dat een bepaald risico zich manifesteert, bepalend zijn.

  • 4 Bij de beschrijving van de risico’s als bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt in de financiële bijsluiter verwezen naar de uitgebreide risicobeschrijving in het prospectus.

Artikel 21. Risico-indicator

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

Een financiële bijsluiter bevat in de directe nabijheid van de informatie over financiële risico’s de risico-indicator voor het opbouwproduct, bedoeld in artikel 8, derde lid en informatie over overige financiële risico’s, bedoeld in artikel 9, derde lid.

Artikel 22. Beleggingsresultaten

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

  • 1 De financiële bijsluiter bevat in de vorm van een staafdiagram de beleggingsresultaten van de tien voorafgegane, afgesloten boekjaren. De gerealiseerde rendementen worden uitgedrukt in procenten verandering van de intrinsieke waarde tussen begin en einde van het kalenderjaar.

  • 2 Indien de beleggingsinstelling een historie heeft van minder dan tien jaar en minimaal één jaar, wordt het staafdiagram ingevuld met de resultaten over de desbetreffende periode. Indien de beleggingsinstelling korter dan één jaar bestaat, wordt in de financiële bijsluiter de volgende tekst opgenomen: ‘Omdat de beleggingsinstelling korter dan één jaar bestaat, is in de financiële bijsluiter geen staafdiagram met gerealiseerde beleggingsresultaten opgenomen’.

  • 3 Indien een bepaalde index door de beleggingsinstelling wordt gevolgd, worden de in het verleden behaalde resultaten van deze index in hetzelfde staafdiagram gepresenteerd. De behaalde resultaten van deze index worden op dezelfde wijze berekend als de resultaten van de beleggingsinstelling. In de toelichting op het staafdiagram worden de gevolgen van een eventuele wijziging van de te volgen index opgenomen.

  • 4 Boven het staafdiagram wordt de volgende tekst vermeld:

    ‘Het hieronder gegeven cijfervoorbeeld is alleen als voorbeeld bedoeld en geeft een weerspiegeling van in het verleden behaalde resultaten van de beleggingsinstelling. Op de jaarlijkse rendementen zijn belastingkosten en andere lasten reeds in mindering gebracht. De uiteindelijke, toekomstige beleggingsresultaten zijn niet te voorspellen. De waarde van uw beleggingen kan fluctueren. In het verleden behaalde rendementen bieden geen garantie voor de toekomst.’

  • 5 Het staafdiagram wordt op onderstaande wijze in de financiële bijsluiter gepresenteerd. De voorbeeldwaarden in onderstaand staafdiagram zijn fictieve waarden waarbij is uitgegaan van een beleggingsinstelling met een historie van tien jaar.

    Bijlage 214037.png

C. Bedrijfsinformatie

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

Artikel 23. Belastingregime

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

  • 1 De financiële bijsluiter bevat informatie over het belastingregime dat van toepassing is op de beleggingsinstelling zelf.

  • 2 Onverminderd het in het eerste lid bepaalde bevat de financiële bijsluiter de volgende tekst: ‘Zowel uw persoonlijke situatie als wijzigingen in de belastingregels van de lidstaat van herkomst en/of de lidstaat van ontvangst en de uitleg van deze regels kunnen een positieve of negatieve invloed hebben op uw persoonlijke fiscale positie. In geval van onduidelijkheden dient u contact op te nemen met een belastingadviseur’.

Artikel 24. Kosten

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

  • 1 De financiële bijsluiter bevat de Kostenratio van het voorgaande jaar die tenminste eenmaal per jaar ex post wordt berekend, aangevuld met een toelichting. Tevens bevat de financiële bijsluiter een verwijzing naar de Kostenratio in de periode als bedoeld in artikel 22, eerste en tweede lid.

  • 2 De Kostenratio wordt afgerond op twee decimalen en wordt berekend door de totale kosten per jaar te delen door de gemiddelde intrinsieke waarde van de beleggingsinstelling.

  • 3 De gemiddelde intrinsieke waarde van de beleggingsinstelling is de som van de intrinsieke waarden gedeeld door het aantal waarnemingen. Hierbij wordt de som van de intrinsieke waarden gebaseerd op de cijfers per 31 december van het voorafgaande boekjaar, 31 maart, 30 juni, 30 september en 31 december van het onderhavige boekjaar of vergelijkbare data bij een afwijkend boekjaar. Het aantal waarnemingen is altijd vijf, tenzij sprake is van een verkort of verlengd boekjaar. De waarnemingen worden als gewogen gemiddelde beschouwd, waarbij de bedoelde tijdstippen worden gewogen in de verhouding 0,5:1:1:1:0,5 (bij vijf waarnemingen).

  • 4 Onder totale kosten worden begrepen alle kosten die in de verslagperiode ten laste van het resultaat alsmede ten laste van het eigen vermogen worden gebracht. De kosten van effectentransacties en de interestkosten worden buiten beschouwing gelaten, evenals de kosten verband houdend met het in- en uitstappen van deelnemers, voor zover deze gedekt worden uit de ontvangen op- en afslagen.

  • 5 Zodra een beleggingsinstelling tien procent of meer van haar netto intrinsieke waarde belegt in beleggingsinstellingen die een Kostenratio bekendmaken, wordt een synthetische Kostenratio opgesteld. Deze synthetische Kostenratio is gelijk aan de totale exploitatiekosten inclusief de in- en uitstapkosten die door de onderliggende beleggingsinstellingen (gewogen op basis van de relatieve omvang van de belegging) worden doorberekend aan de beleggingsinstelling gedeeld door gemiddelde intrinsieke waarde van de beleggingsinstelling.

  • 6 Indien de onderliggende beleggingsinstelling geen Kostenratio berekent, wordt in de financiële bijsluiter het volgende vermeld:

    • a. het maximale percentage van de aan de onderliggende beleggingsinstellingen aangerekende beheervergoedingen;

    • b. een synthetisch cijfer van de totale verwachte kosten dat wordt berekend door een gedeeltelijke synthetische Kostenratio, waarin de Kostenratio’s zijn opgenomen van de onderliggende beleggingsinstellingen waar wel een Kostenratio van beschikbaar is, op te tellen bij de in- en uitstapkosten en de maximale schatting van de voor opneming in de Kostenratio op te nemen kosten van de onderliggende beleggingsinstelling waarvan geen Kostenratio beschikbaar is;

    • c. de onmogelijkheid een synthetische Kostenratio voor de desbetreffende beleggingsinstelling te berekenen.

  • 7 De financiële bijsluiter bevat, op ex ante-basis, de verwachte kostenstructuur. De kostenstructuur wordt weergegeven afgerond op 1 decimaal indien de beleggingsinstelling een bestaansduur heeft van één jaar of langer. De kostenstructuur wordt kwalitatief beschreven indien de beleggingsinstelling een bestaansduur heeft korter dan één jaar.

Artikel 25. Overige kosten

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

De financiële bijsluiter bevat informatie over:

  • a. de in- en uitstapkosten die door deelnemers moeten worden betaald bij het verwerven of verkopen van rechten van deelneming in de beleggingsinstelling en

  • b. alle overige kosten die niet in de Kostenratio zijn verdisconteerd,

aangevuld met een toelichting.

Artikel 26. Omloopfactor

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

  • 1 De financiële bijsluiter bevat de Omloopfactor (Portfolio Turnover Rate).

  • 2 De Omloopfactor wordt berekend door het totaal aan effectentransacties (effectenaankopen + effectenverkopen = Totaal 1) minus het totaal aan transacties (uitgifte + inkopen =Totaal 2) van rechten van deelneming te delen door de gemiddelde intrinsieke waarde van de beleggingsinstelling (X) volgens de formule: [(Totaal 1 – Totaal 2) / X] * 100.

  • 3 De gemiddelde intrinsieke waarde als bedoeld in het tweede lid wordt berekend overeenkomstig artikel 24, derde lid.

  • 4 Beleggingsinstellingen die uitsluitend in onroerende zaken beleggen zijn vrijgesteld van de verplichting de Omloopfactor te publiceren.

Artikel 27. Retourprovisies

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

  • 1 De financiële bijsluiter maakt melding, voor zover van toepassing, van het bestaan van retourprovisies en goederen die de beheerder, bestuurders, gelieerde partijen of derden ontvangen of in het vooruitzicht worden gesteld voor het uitvoeren van opdrachten ten behoeve van de beheerder of de beleggingsinstelling.

  • 2 De financiële bijsluiter bevat een verwijzing naar het prospectus voor een gedetailleerd overzicht van deze regelingen.

D. Commerciële informatie

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

Artikel 28. Overige informatie

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

De financiële bijsluiter bevat informatie, voor zover van toepassing, over de volgende kenmerken:

  • a. de frequentie van prijsstellingen en waar deze prijsstellingen worden gepubliceerd;

  • b. de mogelijkheden en, voor zover van toepassing, de kosten om binnen een beleggingsinstelling te veranderen van sub-fonds;

  • c. het dividendbeleid van de beleggingsinstelling;

  • d. de mogelijkheid om uit de beleggingsinstelling te stappen.

E. Aanvullende informatie

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

Artikel 29. Verdere informatie

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

  • 1 De financiële bijsluiter vermeldt:

    • a. waar het volledige prospectus alsmede de jaarrekening kosteloos op aanvraag verkrijgbaar zijn;

    • b. dat een deelnemer zich met eventuele vragen kan richten tot een contactpersoon;

    • c. dat de Autoriteit Financiële Markten de toezichthouder op de financiële bijsluiter is.

    • d. de datum waarop de financiële bijsluiter is geactualiseerd.

  • 2 De financiële bijsluiter bevat de volgende tekst: ‘Voor vragen kunt u de Toezichtslijn van de Autoriteit Financiële Markten bellen: 0900-5400 540 of kijken op de website www.afm.nl’.

Paragraaf 5. Verplichte precontractuele informatie bij beleggingsobjecten

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

Artikel 30. Samenvatting beleggingsobjectprospectus

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

  • 1 Het beleggingsobjectprospectus bevat een samenvatting van de kerngegevens bestaande uit maximaal 1000 woorden. Deze samenvatting bevat tenminste de volgende gegevens:

    • a. gegevens over de aanbieder van een beleggingsobject:

      • i. naam, rechtsvorm, datum oprichting, plaats van vestiging hoofdkantoor,

      • ii. overzicht van de bedrijfsactiviteiten,

      • iii. beschrijving van de groep waar de aanbieder van een beleggingsobject deel van uitmaakt;

    • b. gegevens over de serie van beleggingsobjecten:

      • i. aard,

      • ii. bestaansduur,

      • iii. een overzicht van de voornaamste risico’s en

      • iv. een overzicht van de voornaamste algemene respectievelijke bijzondere voorwaarden;

    • c. financiële informatie: informatie over de beleggingsobjectkosten, alsmede over de te verwachten waardeontwikkeling van het beleggingsobject en de overige gegevens als bedoeld in artikel 35, derde lid onder j, van het besluit;

    • d. indien van toepassing: een overzicht van de belangrijke transacties met gelieerde partijen;

    • e. ingeval van een aanpassing van het beleggingsobjectprospectus: een korte toelichting op de in de desbetreffende versie van het beleggingsobjectprospectus doorgevoerde wijziging ten opzichte van de voorgaande versie;

  • 2 Indien het beleggingsobjectprospectus uit maximaal 7.500 woorden bestaat, is een samenvatting als bedoeld in het eerste lid facultatief.

Artikel 31. Standaardindeling beleggingsobjectprospectus

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

  • 1 Een beleggingsobjectprospectus is opgesteld overeenkomstig bijlage 6.

  • 2 De informatie betreffende de beleggingsobjectkosten per serie van beleggingsobjecten zoals bedoeld in artikel 35, derde lid onder i, van het besluit wordt overeenkomstig tabel 1 van bijlage 7 in het beleggingsobjectprospectus opgenomen, waarbij wordt uitgegaan van een gemiddelde inleg gebruikelijk voor het desbetreffende beleggingsobject. De beleggingsobjectkosten dienen voor de gehele bestaansduur van de serie van beleggingsobjecten te worden weergegeven. Indien de beleggingsobjectkosten voor een reeks jaren gelijk zijn, kunnen deze jaren en de bijhorende beleggingsobjectkosten op basis van een gemiddelde inleg gebruikelijk voor het desbetreffende beleggingsobject samengevoegd worden in een kolom zoals weergegeven in tabel 1 van bijlage 7.

  • 5 Het beleggingsobjectprospectus vermeldt een datum en een versienummer. Ingeval van een wijziging in een beleggingsobjectprospectus wordt deze toegelicht in het aangepaste beleggingsobjectprospectus met inbegrip van de consequentie(s) van de desbetreffende wijziging. De toelichting bevat een verwijzing naar het voorgaande beleggingsobjectprospectus dat is gewijzigd.

Artikel 32. Salderingsverbod

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

Het is niet geoorloofd bij berekening van de beleggingsobjectkosten, als bedoeld in artikel 31, opbrengsten en andere voordelen op deze kosten in mindering te brengen.

Paragraaf 6. Informatieverstrekking gedurende de looptijd van een overeenkomst bij beleggingsobjecten

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

Artikel 33. Financiële verantwoording

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

  • 1 De administratieve kosten, beheers-, productie- en verkoopkosten worden per serie van beleggingsobjecten per boekjaar in de toelichting op de jaarrekening verantwoord overeenkomstig de kruistabel van bijlage 8. Eventuele valutakoersverschillen dienen in de bedoelde kosten te worden verantwoord. De ingelegde gelden per serie van beleggingsobjecten per boekjaar, als bedoeld in artikel 48, eerste lid, onder a, van het besluit, worden separaat in de toelichting op de jaarrekening vermeld.

  • 2 Indien het totaal van de in een boekjaar verantwoorde kosten niet gelijk is aan het totaal van de in het eerste lid bedoelde kosten, wordt dit verschil toegelicht in de jaarrekening.

  • 3 Het is niet geoorloofd bij berekening van de kosten bedoeld in het eerste lid opbrengsten en andere voordelen in mindering te brengen.

Paragraaf 7. Wijzigingen overige regelgeving

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

Artikel 34. Nadere Regeling gedragstoezicht beleggingsinstellingen 2005

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

[Red: Wijzigt de Nadere Regeling gedragstoezicht beleggingsinstellingen 2005.]

Paragraaf 8. Slotbepalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

Artikel 35. Inwerkingtreding

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 36. Citeertitel

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

Deze regeling wordt aangehaald als: Nadere Regeling financiële dienstverlening.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Amsterdam, 7 februari 2006

Voorzitter

,

A.W.H. Docters van Leeuwen

Bestuurslid

,

A.W. Kist

Bijlage 1. Model voor risico-indicator in reclame

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

1. Schriftelijke reclame-uiting of reclame-uiting op internet

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

Bijlage 214038.png

2. Reclame-uiting op televisie

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

Bijlage 214039.png

Bijlage 2. Model voor schuldproduct

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

1. Algemeen

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

Bijlage 214040.png
Bijlage 214041.png

2. Overwaardeconstructie

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

Bijlage 214042.png
Bijlage 214043.png

Bijlage 3. Model voor opbouwproduct

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

1. Algemeen

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

Bijlage 214044.png
Bijlage 214045.png

2. Direct ingaande lijfrente

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

Bijlage 214046.png
Bijlage 214047.png

Bijlage 4. Toelichting op de berekening van de ‘guise’

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

De GUISE is de Gemiddelde Uitbetaling In geval van Slechte Eventualiteiten. Dit wordt gedefinieerd als de gemiddelde uitbetaling in de slechtste 10% van de gevallen. De slechtste 10% van de gevallen kunnen bepaald worden onder aanname van log-normaal verdeelde rendementen met parameters μ (gemiddelde) en σ (standaarddeviatie, ook wel volatiliteit) voor rendementen van de onderliggende waarden waarin belegd wordt. De te gebruiken parameters voor verschillende onderliggende waarden, alsmede enkele bepalingen in welke gevallen welke klasse van onderliggende waarden moet worden gekozen, zijn te vinden in Bijlage 5.

Voor de daadwerkelijke berekening van de GUISE, is de volgende benadering te gebruiken:

GUISE ≈ 0.3125 * waarde 1%-kans-scenario + 0.4375 * waarde 5%-kans-scenario + 0.25 * waarde 10%-kans-scenario (1)

De bepaling van de waarde van deze drie scenario’s kan direct via kansrekening. Hieronder wordt aangegeven hoe dit zonder complexe berekeningen kan worden geïmplementeerd. Er worden tabellen beschikbaar gesteld die aangeven voor iedere beleggingsklasse, en iedere looptijd wat het gemiddelde jaarrendement is waarmee moet worden gerekend om op het betreffende scenario (1%, 5% of 10%) uit te komen. Deze zijn uiteraard al gebaseerd op de genoemde parameters μ en σ.

Het betreft de volgende tabellen:

Tabel 1: 1%-scenario, jaarrendementen bij eenmalige inleg;

Tabel 2: 5%-scenario, jaarrendementen bij eenmalige inleg;

Tabel 3: 10%-scenario, jaarrendementen bij eenmalige inleg;

De uitbetalingen bij de verschillende rendementen na aftrek van alle kosten, kunnen direct berekend worden op basis van deze rendementen. De GUISE kan dan berekend worden door het gewogen gemiddelde te nemen overeenkomstig formule (1).

In sommige gevallen kan dit nog aanzienlijk verder vereenvoudigd worden. Dit wordt hieronder aangeven. Hiertoe is van belang onderscheid te maken tussen lineaire producten en niet-lineaire producten. Binnen deze twee mogelijkheden bestaat er, indien relevant, onderscheid tussen producten met een eenmalige inleg en producten met een periodieke inleg. Lineaire producten zijn producten zonder derivaten (ofwel opties en garanties en dergelijke). Niet-lineaire producten zijn dus producten die wel derivaten als onderdeel hebben van het product of de constructie.

Lineaire producten

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

Naast de benadering in formule (1), is het voor lineaire producten ook mogelijk om de volgende benadering te gebruiken:

GUISE ≈ waarde 3,86%-kans-scenario (2)

Hierdoor is het voor al deze producten niet nodig om de waarde van drie afzonderlijke scenario’s te berekenen en vervolgens het gewogen gemiddelde te nemen. De berekening kan direct plaatsvinden op basis van één scenario. Er zijn tabellen beschikbaar gesteld die direct per beleggingsklasse en looptijd het rendement geven waarmee gerekend moet worden om direct op de GUISE uit te komen. Dit gebeurt door met het aangegeven rendement bij de betreffende looptijd voor de juiste beleggingsklasse te rekenen als jaarlijks rendement1. Als dan de kosten in mindering worden gebracht, resulteert direct de GUISE.

De betreffende percentages zijn gegeven in de volgende tabellen2:

Tabel 4a: GUISE-rendement-scenario, jaarrendementen bij eenmalige inleg;

Tabel 4b: GUISE-rendement-scenario, jaarrendementen bij periodieke inleg;

Voor producten met een eenmalige inleg is verdere vereenvoudiging mogelijk.

Het is mogelijk om direct de GUISE berekenen voor een bepaalde looptijd t, bij de parameters μ en σ met behulp van de volgende formule:

Bijlage 214048.png

Hierbij is van belang de kosten juist in rekening te brengen.

Eenmalige kosten aan het begin die dus ook niet belegd worden kunnen direct in mindering worden gebracht op de eenmalige inleg;

Eenmalige kosten aan het eind, die ingehouden worden op de opgebouwde waarde kunnen in mindering gebracht worden op de resulterende guise;

Doorlopende kosten kunnen in mindering worden gebracht op het gemiddelde volume, dat benaderd kan worden op basis van het begin- en eindvolume. Bij sterk variërende kostenpercentages (bijvoorbeeld afhankelijk van tijd of waarde) is deze directe benadering, met behulp van formule (3), niet te gebruiken.

Niet-lineaire producten

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

Voor niet-lineaire producten moet worden gewerkt met de bepaling als in formule (1), tenzij de optie-elementen niet worden gewaardeerd zodat een lineair product resulteert. Dit laatste (het niet meenemen van de optie-elementen) is alleen toegestaan indien het meenemen tot een hogere uitbetaling zou leiden. Dit leidt dan tot een pessimistischer schatting van de uitbetaling en daarmee tot een hogere inschatting van het risico.

In principe kan de waarde worden bepaald met behulp van de rendementen als aangegeven in de tabellen 1–3. De niet-lineaire elementen worden gewaardeerd op dezelfde wijze zoals ze ook met de klant worden verrekend. Dit betekent dat het slechts een niet-lineair product is bij tussentijdse looptijden indien de optiewaarde bij vervroegde beëindiging ook daadwerkelijk met de klant wordt verrekend. Indien dit niet het geval is, kan volstaan worden met de eenvoudige berekening voor lineaire producten zoals hierboven beschreven. Bij de contractuele looptijd is de verrekening van het niet-lineaire element vaak eenvoudig aangezien het een bepaling is van het al dan niet ‘in the money’ zijn van de optie en het corrigeren van de GUISE hiervoor.

Voor garantieproducten is het overigens toegestaan om de garantie mee te nemen en toch alleen te werken met de rendementen gebaseerd op formule (2), dus zoals weergegeven in tabellen 4. Hierbij wordt de GUISE echter iets onderschat3 .

Ook voor de berekeningen van de GUISE mogen garanties slechts dan worden meegenomen indien de instelling die de garanties afgeeft onder kapitaaltoereikendheidstoezicht of ander vergelijkbaar adequaat bedrijfseconomisch toezicht valt.

Additionele tabellen die mogelijk leiden tot eenvoudiger implementatie

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

In plaats van te rekenen met jaarrendementen, kan het in sommige gevallen eenvoudiger zijn om direct de GUISE te gebruiken. Dit is toepasbaar indien de kostenstructuren vrij eenvoudig zijn (dit wil zeggen: inhoudingen op inleg of kostenpercentages over de waarde niet variërend over de tijd of de portefeuilleomvang).

Indien dit gewenst is kan gebruik worden gemaakt van de volgende tabellen die direct de GUISE geven bij iedere looptijd en beleggingsklasse.

Tabel 5a: GUISE per looptijd bij € 1000 eenmalige inleg;

Tabel 5b: GUISE per looptijd bij € 100 inleg per maand;

Deze GUISE’s moeten nog worden gecorrigeerd voor de kosten door de bedragen die worden ingehouden en niet belegd in mindering te brengen op de inleg, en de overige kosten van de ultimo waarde (indien inhoudingen aan het eind) of de gemiddelde waarde (bij jaarlijkse kosten als percentage van de waarde) af te halen.

Bijlage 214050.png
Bijlage 214051.png
Bijlage 214052.png
Bijlage 214053.png
Bijlage 214054.png
Bijlage 214055.png
Bijlage 214056.png

Bijlage 5. Bepaling van de beleggingsklasse en parameters

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

Voor de berekening van de ‘guise’ wordt gebruik gemaakt van parameters μ (gemiddelde) en σ (standaarddeviatie, ook wel volatiliteit) van de rendementen van de onderliggende waarden. Bij berekening van de GUISE op basis van de tabellen zijn de parameterwaarden van de verschillende beleggingscategorieën uiteraard al verwerkt. In die gevallen is het van belang om de juiste beleggingsklasse te bepalen (op basis van de onderliggende waarden waarin belegd wordt). Voor beleggingsinstellingen is het toegestaan om gebruik te maken van fondsspecifieke parameters μ en σ indien de instelling over genoeg fondsspecifieke historie beschikt.

1. Bepaling beleggingsklasse

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

De beleggingsklasse die moet worden gehanteerd bij het kiezen van de parameters, dan wel het raadplegen van de tabellen, geschiedt als volgt.

De hiernavolgende zes verschillende beleggingsklassen worden onderscheiden. Een fonds of belegging valt binnen een bepaalde categorie als overwegend in de betreffende categorie wordt geïnvesteerd. Overwegend heeft hier de betekenis van meer dan 70%.

  • 1. beleggingen in deposito’s en geldmarktfondsen;

  • 2. beleggingen in investment grade obligaties/obligatiefondsen in OESO-landen;

  • 3. vastgoedfondsen/beleggingen in vastgoed;

  • 4. mixfondsen/gemengde beleggingen;

  • 5. breed gespreide beleggingen in aandelen/aandelenfondsen; breed gespreide beleggingen in obligaties/obligatiefondsen voor zover niet ingedeeld in categorie 2 en

  • 6. emerging country en emerging sector fondsen/beleggingen; beperkt gespreide aandelenfondsen/beleggingen; beleggingen in niet-liquide aandelen; ‘low grade’ investments; beperkt gespreide beleggingen in obligaties/obligatiefondsen voor zover niet ingedeeld in categorie 2; beleggingen in grondstoffen/natuurproducten.

Categorie 1 zijn de beleggingen in overwegend deposito’s, verhandelbaar geldmarktpapier en kortlopende obligaties.

In categorie 2 vallen de fondsen en beleggingen die overwegend beleggen in obligaties en obligatiefondsen in OESO-landen. Het gaat hierbij om ‘investment grade’ obligaties, dat wil zeggen beleggingen die een hoge waardering krijgen van bureaus die de kredietwaardigheid van onder andere bedrijven inschatten.

Bij categorie 3, vastgoedfondsen en beleggingen in vastgoed, wordt overwegend belegd in vastgoed, ongeacht de landen waar het vastgoed zich bevindt in OESO-landen, niet zijnde een beleggingsobject als bedoeld in artikel 1, onder d, ten vijfde van het Besluit financiële dienstverlening.

Categorie 4 betreft de ‘Mixfondsen’, de zogenaamde gemengde fondsen of beleggingen. Gemengde fondsen of beleggingen hebben een spreiding over meerdere (mogelijk alle 5) andere categorieën. Onder een mixfonds of gemengde belegging wordt verstaan: een belegging in meerdere categorieën, waaronder minimaal één belegging in de categorie 1, 2 of 3 en één belegging in de categorie 5 of 6 en waarbij maximaal 70% in de categorieën 1, 2 en 3 tezamen (waarvan minimaal de helft in categorie 1 of 2), dan wel maximaal 70% in de categorieën 5 en 6 tezamen (waarvan minimaal de helft in categorie 5) wordt belegd. Indien de gezamenlijke belegging in de ‘hoog risico’- of de ‘laag risico’-categorieën meer dan 70% van de portefeuille beslaat, is er echter sprake van een situatie waarbij overwegend in de betreffende categorieën wordt geïnvesteerd. Er is dan geen sprake van een mixfonds/gemengde belegging en er moet dan aansluiting worden gezocht bij deze categorieën.

Categorie 5 betreft de breed gespreide beleggingen in aandelen/aandelenfondsen. Een fonds is een breed gespreid aandelenfonds als overwegend wordt belegd in meerdere grote bedrijven uit verschillende sectoren gevestigd in OESO-landen. Een fonds dat bijvoorbeeld investeert in grote ondernemingen in verschillende sectoren in de VS valt in deze categorie. Ook breed gespreide beleggingen in obligaties en obligatiefondsen, voor zover deze obligaties niet vallen onder categorie 2, vallen onder categorie 5.

Categorie 6 betreft de beleggingen met significant hogere risico’s dan de beleggingen in de andere categorieën, zoals de emerging market of emerging sector fondsen/beleggingen en beperkt gespreide aandelenfondsen/beleggingen. Bij emerging markets wordt gedacht aan opkomende landen met soms een nog in opkomst zijnde aandelenmarkt. Het gaat hierbij om niet OESO-landen. Bij emerging sector fondsen wordt bijvoorbeeld gedacht aan fondsen die beleggen in vaak kleinere bedrijven, eventueel binnen de OESO-landen. Voorbeelden van deze bedrijven zijn ICT-, internet-, kleinere telecommunicatie- en biotechnologie bedrijven. Bij een beperkt gespreid fonds of beperkt gespreide beleggingen wordt bijvoorbeeld gedacht aan investeringen in één sector en (cumulatief) in één of een beperkt aantal landen.

Ook beleggingen in niet-liquide aandelen, ‘low grade’ investments (aandelen die een lage waardering krijgen van bureaus die de kredietwaardigheid van o.a. bedrijven inschatten) en beleggingen in grondstoffen/natuurproducten (zoals teakfondsen) vallen onder categorie 6. Beperkt gespreide beleggingen in obligaties en obligatiefondsen, voor zover deze obligaties niet vallen onder categorie 2, vallen eveneens onder categorie 6.

Het bovenstaande geeft een handvat voor het bepalen van de categorie op basis waarvan het voorbeeld rendement moet worden berekend. Er kunnen wellicht beleggingen zijn die buiten deze categorieën vallen. In dat geval moet aangesloten worden bij die categorie die de meeste overeenkomsten vertoont met de concrete belegging.

Indien er sprake is van een 50% investering in beleggingscategorie 2 (beleggingen in investment grade obligaties/obligatiefondsen in OESO-landen) en een 50% investering in beleggingscategorie 3 (vastgoedfondsen/beleggingen in vastgoed) moet, in geval van ‘vaste verhoudingen’ in de samenstelling van de belegging (50% investering in categorie 2 en 50% investering in categorie 3 bijvoorbeeld), op basis van een gewogen gemiddelde van de betreffende beleggingscategorieën, de corresponderende percentages van de tabellen worden gehanteerd. Deze ‘vaste verhoudingen’ regel geldt ook in geval van een kleine ‘range’ (bijvoorbeeld 40–50% investering in beleggingscategorie 1 en 50–60% investering in beleggingscategorie 2).

Bovenstaande beleidsregels worden alleen dan toegepast wanneer de twee kolommen, die in een vaste verhouding tot elkaar staan, elkaars ‘directe buren’ zijn (kolom 1 en 2, kolom 2 en 3 en kolom 5 en 6). Wanneer er immers sprake is van een ‘mix’ tussen kolom 1, 2 of 3 en kolom 5 of 6 dan geldt de ‘mix’ tabel. Indien geen sprake is van vaste verhoudingen in de samenstelling van de belegging en de belegging is ook niet te rubriceren onder de ‘mix’categorie, dan dient de belegging gecategoriseerd te worden in de hoogste beleggingscategorie waarin wordt belegd.

Een voorbeeld ter verduidelijking. Een belegging is als volgt samengesteld: 0–40% investering in categorie 1, 25–60% investering in categorie 2, 0–75% investering in categorie 3. Deze belegging wordt gerubriceerd in beleggingscategorie 3. Voor de corresponderende pessimistische jaarrendementen dient in dit voorbeeld gebruik te worden gemaakt van de percentages die vermeld staan in kolom 3 van de tabellen.

Bij twijfel valt een belegging in de categorie met het hoogste rangnummer. Bij twijfel of een fonds een gespreid aandelenfonds is of een mixfonds, valt het dus in de categorie gespreide aandelenfondsen en krijgt dan de daarbij behorende voorbeeldrendementen.

Een fonds wordt geacht een valutarisico te hebben als aanmerkelijke posities (ontvangsten/bezittingen) bestaan die niet luiden in Euro. Als aanmerkelijk wordt beschouwd een percentage van meer dan 15%.

Voor alle categorieën geldt dat wordt doorgekeken naar de onderliggende investering. Een fonds dat overwegend belegt in aandelen van vastgoedfondsen valt dus in categorie 3 (vastgoed fondsen) en niet in categorie 5.

De parameters voor de betreffende beleggingscategorieën zijn als volgt:

Tabel 0

Beleggingsklasse

Verwacht rendement

Volatiliteit

Vol. Incl. valuta risico

1. Deposito

3,7 %

0,6 %

10,4 %

2. Obligatie

4,2 %

4,4 %

11,3 %

3. Vastgoed

6,7 %

11,8 %

15,7 %

4. Mixfonds

6,2 %

12,9 %

16,6 %

5. Aandelen

8,3 %

25,5 %

27,5 %

6. Emerging

8,3 %

30,5 %

32,2 %

Welke beleggingsklasse is gekozen bij het maken van de financiële bijsluiter, moet in de financiële bijsluiter worden toegelicht. Met andere woorden, de aannames moeten worden vermeld. Deze aannames worden aangegeven in de inleiding van de financiële bijsluiter. Hieronder wordt in tabel 1 en 2 aangegeven welke keuze gemaakt moet worden naar gelang de beleggingsklasse, zoals voorgeschreven in artikel 5 lid 1 en 3.

Tabel 1

Beleggingsklasse

Voorgeschreven zin:

1

, met 100% beleggingen in deposito’s

2

, met 100% beleggingen in obligaties

3

, met 100% beleggingen in vastgoed

4

, met 50% beleggingen in aandelen en met 50% beleggingen in obligaties

5

, met 100% beleggingen in aandelen

6

, met 100% beleggingen in emerging markets

Tabel 2

Beleggingsklasse

Voorgeschreven zin:

1

en met 100% beleggingen in deposito’s

2

en met 100% beleggingen in obligaties

3

en met 100% beleggingen in vastgoed

4

en met beleggingen in een mix van aandelen en obligaties. Hierbij wordt uitgegaan van 50% beleggingen in aandelen en 50% beleggingen in obligaties

5

en met 100% beleggingen in aandelen.

6

en met 100% beleggingen in emerging markets

Indien de samenstelling van de beleggingsportefeuille over de looptijd van het complex product varieert, kan de aanbieder van het complex product werken met de gewogen gemiddelde samenstelling van de beleggingsportefeuille over de betreffende looptijd.

2. Bepaling fondsspecifieke parameters

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

Indien een beleggingsinstelling over voldoende historie beschikt kan deze zijn fondsspecifieke parameters gebruiken. De parameters worden dan als volgt bepaald, afhankelijk van het aantal jaren historie.

μ = μFB in jaar 1 tot en met 3

= μFB * (20-i)/20 + μF * i/20 in jaar i, met i = 4,…,19 en

= μF in jaren 20 en meer, en

σ = σFB in jaar 1 tot en met 4

= σF in jaren 5 en meer, en

waarbij:

μFB, σFB de standaardparameters is zoals gehanteerd bij de FB, en

μF het gemiddelde fondsrendement inhoudt, en

σFde standaarddeviatie van het fondsrendement inhoudt.

De fondsparameters worden bepaald als:

Bijlage 214057.png

en (6)

Bijlage 214058.png

waarbij

rj = het maandrendement in historie maand j, en

n = het aantal maanden historie, met een maximum van 12*20 = 240

m = 12*4 = 48

Opgemerkt wordt dat altijd de meest recente historie moet worden gebruikt en dat de parameters minimaal moeten worden geactualiseerd eens per vierentwintig kalendermaanden dan wel vaker indien de gebruikte parameters door omstandigheden of veranderingen niet meer representatief zijn.

Bijlage 6. Model voor beleggingsobjectprospectus

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

De informatie die een beleggingsobjectprospectus ingevolge artikel 35 van het besluit dient te bevatten,wordt in onderstaande volgorde opgenomen. De onderstaande titels van de hoofdstukken dienen te worden gehanteerd. Hieronder wordt per hoofdstuk aangegeven welke informatie ten minste in het betreffende hoofdstuk dient te worden opgenomen.

Samenvatting

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

  • I. Algemene gegevens betreffende de aanbieder van een beleggingsobject

  • II. Gegevens betreffende de kenmerken van een serie van beleggingsobjecten

  • III. Gegevens over het risicoprofiel van de serie van beleggingsobjecten

  • IV. Gegevens betreffende de beleggingsobjectkosten, bruto waarde en onttrekkingen

  • V. Gegevens betreffende het beleggingsbeleid en de activiteiten

  • VI. Gegevens betreffende wijzigingen in de voorwaarden

Samenvatting

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

Zie artikel 30.

  • I. Algemene gegevens betreffende de aanbieder van het beleggingsobject

    • De rechtsvorm van de aanbieder van het beleggingsobject.

    • De naam van de aanbieder van het beleggingsobject, de statutaire zetel en plaats van het hoofdkantoor van de aanbieder van een beleggingsobject, alsmede de oprichtingsdatum.

    • Een beschrijving van de groep waartoe de aanbieder van een beleggingsobject behoort en de daaraan gelieerde partijen.

  • II. Gegevens betreffende de kenmerken van de serie van beleggingsobjecten

    • De aard, de bestaansduur en de voornaamste kenmerken van de desbetreffende serie van beleggingsobjecten.

    • Een omschrijving van de algemene en bijzondere voorwaarden van de serie van beleggingsobjecten.

  • III. Gegevens over het risicoprofiel van de serie van beleggingsobjecten

    • Een beschrijving van alle risico’s, die consumenten kunnen lopen met de door hun ingelegde gelden en de (eventuele) gevolgen hiervan op het rendement. Een en ander voor zover deze risico’s relevant zijn in het licht van de gevolgen en de waarschijnlijkheid ervan. Deze beschrijving dient een begrijpelijke uitleg te bevatten van ieder specifiek risico dat voortvloeit uit het beleggingsbeleid of dat verband houdt met specifieke voor de desbetreffende serie van beleggingsobjecten relevante markten. De risico’s verbonden aan de serie van beleggingsobjecten kunnen onder meer inzichtelijk worden gemaakt met de risico-indicator uit de financiële bijsluiter.

  • IV. gegevens betreffende de beleggingsobjectkosten, bruto waarde en onttrekkingen

    • Invoegen tabel 1 van bijlage 7: overzicht van de beleggingsobjectkosten per serie van beleggingsobjecten op jaarbasis op basis van een gemiddelde inleg gebruikelijk voor het desbetreffende beleggingsobject. Een en ander voor de gehele bestaansduur van het beleggingsobject. Direct onder de tabel een tekst invoegen waarin de aannames worden vermeld en toegelicht, die ten grondslag liggen aan de bedoelde beleggingsobjectkosten.

    • Invoegen tabel 2 bijlage 7: overzicht van de gegevens bedoeld in artikel 35 derde lid, onder j, van het besluit per serie van beleggingsobjecten op jaarbasis op basis van een gemiddelde inleg gebruikelijk voor het desbetreffende beleggingsobject. Een en ander voor de gehele bestaansduur van het beleggingsobject. Direct onder de tabel een tekst invoegen waarin de aannames worden vermeld en toegelicht, die ten grondslag liggen aan de bedoelde gegevens.

  • V. Gegevens betreffende het beleggingsbeleid en de activiteiten

    • Een beschrijving van de activiteiten van de aanbieder van het beleggingsobject per serie van beleggingsobjecten, indien mogelijk te onderscheiden in:

      • a. operationele activiteiten van de aanbieder van het beleggingsobject, alsmede waar deze plaatsvinden;

      • b. financieringsactiviteiten. Indien van toepassing: te onderscheiden in als kredietnemer aangaan van overeenkomsten inzake krediet en het als crediteur uitzetten van gelden; en

      • c. uitbestedingsactiviteiten en het beleid inzake de eventuele uitbesteding van activiteiten aan derden.

    • Indien opdracht aan een derde is of wordt verleend om één of meer werkzaamheden in het kader van het beheer of de bewaring van de serie van beleggingsobjecten te verrichten ten minste de volgende gegevens:

      • a. een beschrijving van de werkzaamheden ten aanzien waarvan opdracht is verleend;

      • b. indien reeds bekend de naam en de statutaire zetel van de derde aan wie opdracht is verleend; en

      • c. indien van toepassing: de mededeling dat de betreffende derde een gelieerde partij is.

    • De wijze waarop wordt bepaald of de (tussentijdse) opbrengsten van een beleggingsobject worden uitgekeerd.

    • Indien van toepassing: een beschrijving van de door de aanbieder van het beleggingsobject te verstrekken garanties die aan consumenten in het vooruitzicht worden gesteld.

    • Indien transacties worden verricht met gelieerde partijen:

      • a. of de transacties met gelieerde partijen onder marktconforme voorwaarden plaatsvinden en zo nee, de reden daarvoor.

    • Indien transacties met gelieerde partijen buiten een gereglementeerde markt of een andere geregelde, regelmatig functionerende, erkende open markt worden verricht, aangeven:

      • a. of in alle gevallen een onafhankelijke waardebepaling ten grondslag ligt aan de transactie of dat een waardebepaling door een of meer bij de transactie betrokken partijen ook mogelijk is.

  • VI. Gegevens betreffende wijzigingen in de voorwaarden

    • Indien van toepassing: op welke wijze tussen de aanbieder van het beleggingsobject en de consumenten geldende voorwaarden kunnen worden gewijzigd.

    • De wijze waarop een wijziging van de voorwaarden van de aanbieder van het beleggingsobject bekend wordt gemaakt.

Bijlage 7. Tabellen overzicht beleggingsobjectkosten, bruto waarde en onttrekkingen betreffende het beleggingsobject

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

Tabel 1: op basis van gemiddelde inleg gebruikelijk voor het desbetreffende beleggingsobject [invullen betreffende bedrag in euro’s]
 

Beleggingsobjectkosten

Jaar 1

Jaar 2

Jaar 3

Jaar 4

Jaar 5

Overige1 Jaren

Totale kosten

1 De tabel dient een overzicht te geven van de geprognosticeerde en eventueel reeds gemaakte kosten betreffende de gehele bestaansduur van het beleggingsobject. Het is niet de bedoeling dat in de kolom ‘overige jaren’ de geprognosticeerde en eventueel reeds gemaakte kosten voor het resterende deel van de bestaansduur van het beleggingsobject samen worden genomen, tenzij de bedoelde kosten gelijk zijn voor de overige jaren (zie ook artikel 31 lid 2).

1

Administratieve kosten

             

2

Beheerskosten

             

3

Productiekosten

             

4

Verkoopkosten

             

5

Rentelasten

             
 

Totale beleggingsobjectkosten

             
Tabel 2: op basis van een gemiddelde inleg gebruikelijk voor het desbetreffende beleggingsobject [invullen betreffende bedrag in euro’s2].
 

Waardeontwikkeling en onttrekkingen3

t/m Jaar 1

t/m Jaar 2

t/m Jaar 3

t/m Jaar 4

t/m Jaar 5

Overige jaren4

2 Het bedrag van de gemiddelde inleg is voor beide tabellen gelijk.

3 De op te nemen bedragen bij de posten rentebaten, financieringen en prestatievergoedingen in tabel 2 betreffen eveneens geprognosticeerde en/of reeds betaalde bedragen.

4 Zie voetnoot 1.

5

bruto waarde

           

6

Rentebaten

           

7

Financieringen

           

8

Prestatievergoedingen

           
 

Netto waarde

           

Toelichting op bovenstaande posten:

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

Het doel van de bovenstaande tabellen is om consumenten inzicht te verschaffen in de door de aanbieder van het beleggingsobject geprognosticeerde en eventueel reeds gemaakte kosten/voldane bedragen gerelateerd aan de serie van beleggingsobjecten bij een gemiddelde inleg gebruikelijk voor de desbetreffende serie van beleggingsobjecten. De tabellen geven de informatie weer voor de gehele bestaansduur van het beleggingsobject.

Daarnaast hebben de bovenstaande tabellen tot doel de consument inzicht te verschaffen in de geprognosticeerde waardeontwikkeling van een serie van beleggingsobjecten, zodat de consument de beleggingsobjectkosten tegen de geprognosticeerde waardeontwikkeling van een serie van beleggingsobjecten kan afzetten. Op deze manier kan een consument zich een beter beeld vormen van het mogelijk te behalen rendement. Op basis van onder meer deze informatie wordt de consument in staat gesteld een weloverwogen beslissing te nemen over het al dan wel of niet beleggen in een bepaalde serie van beleggingsobjecten. Hieronder wordt een toelichting gegeven op de in de bovenstaande tabellen genoemde posten. Een en ander voor zover het begrippen betreft die niet reeds zijn gedefinieerd.

Kosten

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

Rentelasten: de geprognosticeerde kosten die dienen te worden vergoed voor het ter beschikking verkrijgen van een bepaalde geldlening, alsmede andere kosten die daarmee verband houden.

Bruto waarde-onttrekkingen

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

Bruto waarde: de geprognosticeerde bruto waarde van een beleggingsobject.

Financieringen: de geprognosticeerde bedragen van leningen die een aanbieder van een beleggingsobject aangaat dan wel verwacht aan te gaan en/of reeds is aangegaan in hoedanigheid van debiteur ter financiering van een beleggingsobject, waarbij de aflossing(en) van de leningen in mindering worden gebracht op de opbrengsten van het desbetreffende beleggingsobject.

Prestatievergoedingen: geprognosticeerde vergoedingen, in welke vorm dan ook, ter zake van beheer of bewaring van het beleggingsobject voor zover deze rechtstreeks in mindering worden gebracht op de waarde van het beleggingsobject.

Rentebaten: eventuele (geprognosticeerde) voordelen die ontstaan doordat een deel van de aan het beleggingsobject verbonden gelden niet onmiddellijk geïnvesteerd worden in het beleggingsobject.

Bijlage 8. Kruistabel overzicht kosten per serie van beleggingsobject

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

Kostensoorten

Serie beleggingsobjecten I

Serie beleggingsobjecten II

Serie beleggingsobjecten III

Serie X

Totale kosten

Administratieve kosten

         

Beheerskosten

         

Productiekosten

         

Verkoopkosten

         

Totale kosten

         
  1. Deze berekening is qua complexiteit volledig vergelijkbaar met de huidige berekening van de pessimistisch rendementskolom. De tabelwaarden zijn anders, en er moet aandacht aan gegeven worden dat alle kosten in mindering worden gebracht. ^ [1]
  2. Mocht er behoefte bestaan aan tabellen voor niet-lineaire producten met een periodieke inleg gecombineerd met opties, dan zullen die worden toegevoegd. ^ [2]
  3. Dit leidt tot een iets eenvoudiger invoering van de risico-indicator en pessimistisch rendementsberekeningen, wat wellicht kosten iets reduceert, terwijl de toegevoegde waarde van het werken met drie scenario’s voor garantieproducten beperkt is indien de waarde van de garantie redelijk beperkt is bij tussentijdse beëindiging. ^ [3]