a. Verhoging procentuele eindejaarsuitkering
In het in 2005 afgesloten hoofdlijnenakkoord is 0,8% van het jaarsalaris beschikbaar
gesteld ten behoeve van levensloop. Dit bedrag is aangewend om de procentuele eindejaarsuitkering
te verhogen. Omwille van administratieve eenvoud wordt de eindejaarsuitkering in de
levensloopregeling rijkspersoneel echter niet als nieuwe bron voor levensloopsparen
opgenomen. De verhoogde eindejaarsuitkering biedt de ambtenaren op jaarbasis extra
ruimte voor het levensloopsparen ten laste van de bestaande bronnen.
b. Relatie met pensioen en sociale verzekeringswetgeving
Afgesproken is om de pensioenopbouw tijdens levensloopverlof te beperken tot een aaneengesloten
periode van maximaal 18 maanden. Hierbij is aansluiting gezocht met de periode, die
in de Wet ‘Wijzigingswet Ziektewet, enz. in verband met het wegnemen van belemmeringen in
sociale verzekeringswetten bij het opnemen van onbetaald verlof’ genoemd wordt als maximale verlofperiode, die geen gevolgen heeft voor de toepassing
van de sociale verzekeringswetgeving.
b.1 Verduidelijking
Met de vakorganisaties is ter verduidelijking van de huidige levensloopregeling afgesproken
dat tijdens het levensloopverlof de voortgezette pensioenopbouw gebaseerd wordt op
de levensloopuitkering en niet op het inkomen alsof geen sprake zou zijn van verlof.
b.2 Aanpassing pensioenreglement
Op basis van recente afspraken in de Pensioenkamer zal het Abp het pensioenreglement
wijzigen zodat de pensioenopbouw gedurende de eerste 12 maanden van het levensloopverlof
voortgezet wordt op basis van een zogenaamde op collectiviteit gebaseerde doorsnee-premie
(inclusief de gebruikelijke verdeling daarvan tussen werkgever en werknemer). Voor
de pensioenopbouw na die 12 maanden zal een sectorale pensioenpremie van toepassing
zijn. Hierover moeten in het SOR nog afspraken met de vakorganisaties worden gemaakt.
b.3 Sociale verzekeringen
Als het aaneengesloten levensloopverlof niet langer dan 18 maanden duurt, zijn er
zoals gezegd geen gevolgen voor het recht op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW), Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) en Ziektewet (ZW).
Met de Wet ‘Wijzigingswet Ziektewet, enz. in verband met het wegnemen van belemmeringen in sociale verzekeringswetten bij het
opnemen van onbetaald verlof’ is geregeld, dat een werknemer geen nadeel ondervindt
van een periode van onbetaald verlof, mits die periode beperkt blijft tot maximaal
18 maanden.
Duurt het verlof (voltijd) langer dan 18 maanden, dan kan dit gevolgen hebben voor
de hoogte van het dagloon bij de uitvoering van de sociale verzekeringswetgeving en
de wekeneis. De wekeneis is het aantal weken dat minimaal moet zijn gewerkt (op dit
moment 26 weken van de laatste 39 weken, wordt per 1 april 2006: 26 weken van de laatste
36 weken) om in aanmerking te komen voor een WW-uitkering.
c. Overgeschreven vakantie-uren
Ambtenaren hebben het recht om overgeschreven vakantie-uren uit voorgaande kalenderjaren
te gebruiken als bron voor het sparen voor levensloopverlof. Daarbij wordt voor de
waardebepaling van de vakantie-uren aangesloten bij de systematiek van artikel 22 lid 15 van het ARAR.
Deze afspraak gaat direct in en geldt dus ook voor bestaande vakantie-uren over de
periode liggend voor 1 januari 2006.
De relevante regelgeving zal hierop worden aangepast.
d. Ouderschapsverlof en levensloopverlof
De rijksregeling voor doorbetaald ouderschapsverlof beoogt de ambtenaar een inkomen
over de opgenomen verlofuren te garanderen van 75% van de bezoldiging. De werkgever
krijgt bij verlening van ouderschapsverlof een fiscale tegemoetkoming in de vorm van
een afdrachtvermindering voor de loonheffing.
Deze fiscale tegemoetkoming komt per 1 januari 2007 te vervallen. Om de meerkosten
voor de werkgever die hierdoor ontstaan te beperken zal, vanaf 2007, op de bezoldiging
van de ambtenaar die ouderschapsverlof opneemt een extra bruto inhouding plaatsvinden.
Deze inhouding is gelijk aan de ouderschapsverlofkorting die de ambtenaar krachtens
fiscale regels kan ontvangen (50% van het wettelijke minimumloon per opgenomen ouderschapsverlofuur).
Bij aanvang van het ouderschapsverlof wordt op het bruto-inkomen over de verlofuren,
naast de vermindering met 25%, een extra korting toegepast ter grootte van de maximale
ouderschapsverlofkorting waarvoor de betrokken ambtenaar in aanmerking kan komen.
Indien na afloop van het jaar waarin ouderschapsverlof is genoten uit de aanslag van
de belastingdienst het werkelijke bedrag van de ouderschapsverlofkorting blijkt volgt
zo nodig een terugbetaling van hetgeen aanvankelijk teveel is ingehouden. Uiteraard
is dit dan een bruto-bedrag (er is immers ook bruto ingehouden) waarover loonbelasting
en premies verschuldigd zijn.
Dit geldt ook als uit de belastingaanslag blijkt dat de heffingskorting door de belastinginspecteur
op nul is gesteld, bijvoorbeeld in verband met de vergelijking van belastingplichtig
inkomen over twee kalenderjaren.
Voor de goede orde: indien bij de aanslag geen heffingskorting is bepaald omdat de
ambtenaar deze niet heeft aangevraagd of niet voldeed aan de voorwaarden voor toekenning
daarvan vindt geen verrekening plaats met hetgeen aanvankelijk is ingehouden.
Artikel 33g van het ARAR zal worden aangepast.
NB. Aangezien de aanpassing van de regeling op 1 januari 2007 in gaat, kan dit betekenen
dat een werknemer in 2006 zowel recht heeft op een ouderschapsverlofkorting als op
doorbetaling van 75% van de bezoldiging voor de ouderschapsverlofuren.