Het rendement op de Regulatory Asset Base («RAB») na belasting in boekjaar t wordt
berekend door het aan de luchtvaartactiviteiten toe te rekenen resultaat in boekjaar
t te delen op de waarde van de Regulatory Asset Base voor dat jaar. Om deze berekening
te kunnen maken worden de onderstaande stappen beschreven.
Aan luchtvaartactiviteiten toerekenbare opbrengsten (AR)
Totale opbrengsten (AR) = totaal opbrengsten tarieven (a) + overige opbrengsten luchtvaartactiviteiten
(b) + bijdrage niet-luchtvaartactiviteiten (c)
(a) totale opbrengst tarieven omvat opbrengsten uit tarieven voor landen, opstijgen,
parkeren, afhandeling van passagiers alsmede beveiliging (tarief per gebruikseenheid
× aantal gebruikseenheden);
(b) overige opbrengsten luchtvaartactiviteiten omvat alle opbrengsten uit activiteiten
van de exploitant van de luchthaven die rechtstreeks verband houden met luchtvaartactiviteiten,
zoals aangegeven in artikel 2, lid 2;
(c) bijdrage uit de commerciële niet-luchtvaartactiviteiten.
Aan luchtvaartactiviteiten toerekenbare kosten (AC)
Totale kosten luchtvaartactiviteiten (AC) = kosten (1) + kosten grote investeringen
(2)
exclusief vermogenskosten en vennootschapsbelasting
waarbij,
1. kosten = operationele kosten (d) en afschrijvingen (e)
(d) operationele kosten omvatten onder meer: personeelskosten, kosten materiaal en
uitbestede diensten, onderhoud en schoonmaak, intercompany leveringen en overige kosten;
(e) afschrijvingen over materiële vaste activa exclusief afschrijvingen grote investeringen;
De kosten worden bepaald en toegerekend aan de luchtvaartactiviteiten op basis van
aanvaardbare bedrijfseconomische principes. Voor de afschrijvingen wordt daarbij uitgegaan
van historische kosten.
2. kosten grote investeringen (f) = het totale bedrag aan afschrijvingen voor grote
investeringen (g)
(f) grote investeringen betreffen (capaciteitsvergrotende) investeringen met een omvang
van meer dan € 100.000.000,–, waarbij verwacht wordt dat zich na ingebruikneming initiële
overcapaciteit voordoet, zoals geprognosticeerd ten tijde van het investeringsbesluit,
en de vijfde baan die op het moment van inwerkingtreding van de artikelen 8.25d tot en met 8.25j van de wet reeds in gebruik is genomen.
(g) afschrijvingen voor grote investeringen worden berekend volgens de unuïteitenmethode.
Dit houdt in dat de afschrijvingen jaarlijks zo worden bepaald dat afschrijvingen
plus vermogenskosten in elk jaar van de levensduur een constant reëel bedrag c per
gebruikseenheid bedragen, waarbij rekening wordt gehouden met de initiële overcapaciteit,
zoals voorzien ten tijde van het investeringsbesluit. Voor de vijfde baan zullen de
afschrijvingen volgens de unuïteitenmethode worden bepaald op basis van de boekwaarde
per 1 januari van het boekjaar waarvoor de tarieven en voorwaarden worden vastgesteld,
tegen de dan geldende vermogenskostenvoet (WACC), initiële overcapaciteit en inflatieverwachting.
De ten tijde van de investeringsbesluit voorziene economische levensduur vormt daarbij
een gegeven.
Dit bedrag wordt met behulp van de onderstaande formules vastgesteld:
Uitgangspunt zijn reële constante kosten (afschrijvings- en vermogenskosten) per eenheid
(c)
ofwel w = c × CAP
Het bovengenoemde bedrag w wordt als volgt berekend:
waarbij:
c = reële constante kosten (afschrijvings- en vermogenskosten) per eenheid;
CAP = aantal vervoers- respectievelijk verkeerseenheden bij maximale capaciteit;
I0 = de contante waarde van de grote investering ten tijde van het investeringsbesluit
incl. bouwrente gedurende de vervaardigingsperiode;
w = reëel constant bedrag van afschrijvingskosten en vermogenskosten per jaar bij
volledige benutting van de capaciteit;
1-x = geprognosticeerde benutting (als %) van capaciteit in jaar t, waarbij de initiële
overcapaciteit x = a, b, etcetera;
D = disconteringsvoet: nominale WACC (na belasting) ten tijde van het investeringsbesluit;
t = economische levensduur vanaf het moment van ingebruikneming (jaren 1 tot n), zoals
voorzien ten tijde van het investeringsbesluit;
T = het vigerende wettelijke tarief voor vennootschapsbelasting (als %) ten tijde
van het investeringsbesluit;
p = geprognosticeerde jaarlijkse inflatiepercentage gebaseerd op het door het CPB
geraamde consumentenprijsindex (bron: CPB, Macro Economische Verkenningen).
De bovenstaande berekening van w wordt uitgevoerd ten tijde van het investeringsbesluit,
of voor bestaande, grote activa met initiële overcapaciteit, t.w. de vijfde baan,
het moment van inwerkingtreding van de wet, en wordt opnieuw uitgevoerd op het moment
van eerste evaluatie van de wet na vier jaar (en vervolgens na vijf jaar). De (resterende)
economische levensduur wordt daarbij afgeleid zoals voorzien ten tijde van het investeringsbesluit.
Na bepaling van w (reëel constant bedrag van afschrijvingskosten en vermogenskosten
per jaar bij volledige benutting van de capaciteit) kunnen de jaarlijkse afschrijvingen
(in nominale termen) door middel van de onderstaande formule worden berekend.
waarin:
AF = afschrijving grote investeringen in nominale termen; AF is het bedrag dat ingevuld
wordt in de formule bij aan luchtvaart toerekenbare kosten onder 2(g);
BW = boekwaarde grote investering in nominale termen in RAB (vanaf het moment waarop
de investering in gebruik wordt genomen).
Berekening van het rendement van de luchtvaartactiviteiten
Na bovenstaande stappen te hebben doorlopen kan het rendement (r in %) op de Regulatory
Asset Base («RAB») in jaar t worden berekend door het aan de luchtvaartactiviteiten
toe te rekenen resultaat («R») te delen op de waarde van de Regulatory Asset Base
voor het boekjaar:
waarbij R wordt gegeven door:
R = EBIT × (1–T) = (AR – AC) × (1 – T)
waarin:
Earnings Before Interest and Taxes (EBIT) = resultaat vóór interest en belastingen
in jaar t;
Aviation Revenues (AR) = totale opbrengsten luchtvaartactiviteiten;
Aviation Costs (AC) = totale kosten luchtvaartactiviteiten (excl. vermogenskosten);
Regulatory Asset Base (RAB) = de gemiddelde boekwaarde van de aan de luchtvaartactiviteiten
toe te rekenen materiële vaste activa, volgens aanvaardbare bedrijfseconomische principes
en op grond van de historische kostprijs. Bij de bepaling van deze boekwaarde wordt
het gemiddelde genomen van de waarde van de RAB op 1 januari in jaar t en van de verwachte
(voor prognose) dan wel gerealiseerde (voor verantwoording) waarde van de RAB op 31 december
in jaar t. Materiële vaste activa worden eerst geactiveerd op het moment dat zij in
gebruik worden genomen, vermeerderd met bouwrente.
RABtotaal = RABactiva + RABgrote investeringen'
waarbij:
RABactiva = de gemiddelde boekwaarde (per 1 januari respectievelijk 31 december) van de aan
de luchtvaartactiviteiten toe te rekenen materiële vaste activa (exclusief boekwaarde
grote investeringen);
RABgrote investeringen = de gemiddelde boekwaarde (per 1 januari respectievelijk 31 december) van de aan
de luchtvaartactiviteiten toe te rekenen grote investeringen;
Bouwrente = kostenvoet van rentedragende schulden die jaarlijks worden berekend over
het gemiddelde geïnvesteerde vermogen (per 1 januari respectievelijk 31 december)
in materiële vaste activa die nog niet in gebruik zijn genomen. Het betreft het risicovrije
rendement (als %), gelijk aan het effectieve rendement («yield to maturity») op een
Nederlandse staatsobligatie met een resterende looptijd gelijk aan de gemiddelde aanlegperiode
van de desbetreffende materiële vaste activa. Deze dient te worden vermeerderd met
een kredietopslag van 65 bp.
Conform artikel 13 wordt als maatstaf voor het maximum toegestane rendement de WACC gebruikt. Daarbij
dient de verrekening van opbrengsten en kosten uit voorgaande jaren niet te worden
meegenomen in de bepaling van het rendement.