Besluit prudentieel toezicht financiële groepen Wft

Geraadpleegd op 21-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2007.
Geldend van 01-01-2007 t/m 31-08-2008

Besluit van 12 oktober 2006, houdende regels met betrekking tot aanvullend prudentieel toezicht op kredietinstellingen, levensverzekeraars, schadeverzekeraars en beleggingsondernemingen die tot een financiële groep behoren (Besluit prudentieel toezicht financiële groepen Wft)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Financiën van 27 juni 2006, nr. FM 2006-01503 M;

Gelet op richtlijn nr. 2002/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 16 december 2002 betreffende het aanvullende toezicht op kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen en beleggingsondernemingen in een financieel conglomeraat en tot wijziging van de Richtlijnen 73/239/EEG, 79/267/EEG, 92/49/EEG, 92/96/EEG, 93/6/EEG en 93/22/EEG van de Raad en van de Richtlijnen 98/78/EG en 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad (PbEU 2003 L 35), richtlijn nr. 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 20 maart 2000 betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen (PbEG L 126) en Richtlijn nr. 98/78/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 27 oktober 1998 betreffende het aanvullende toezicht op verzekeringsondernemingen in een verzekeringsgroep (PbEG L 330) en de artikelen 3:270, tweede lid, 3:280, vierde lid, 3:284, derde lid, 3:285, 3:286 en 3:296 tot en met 3:299 van de Wet op het financieel toezicht;

De Raad van State gehoord (advies van 26 juli 2006, nr. W06.06.0260/IV);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Financiën van 9 oktober 2006, nr. FM 2006-01859U;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk 2. Geconsolideerd toezicht op beleggingsondernemingen en kredietinstellingen

Bepalingen ter uitvoering van de artikelen 3:270, tweede lid, 3:280, vierde lid, en 3:280b van de wet

Artikel 3

  • 1 Een onderneming is van te verwaarlozen betekenis als bedoeld in artikel 3:270, eerste lid, onderdeel b, van de wet, indien het balanstotaal van die onderneming, tezamen met dat van andere bij het toezicht op de betrokken beleggingsonderneming of kredietinstelling te betrekken ondernemingen van te verwaarlozen betekenis, lager is dan het laagste van de twee volgende bedragen:

    • a. € 10.000.000; of

    • b. één procent van het balanstotaal van de moederonderneming of van de onderneming die de deelneming houdt.

  • 2 In dit artikel wordt onder onderneming verstaan een beleggingsonderneming, een financiële instelling, een kredietinstelling of een onderneming die nevendiensten verricht, en die dochteronderneming is van een Nederlandse beleggingsonderneming of Nederlandse kredietinstelling of waarin een deelneming wordt gehouden door die Nederlandse beleggingsonderneming of Nederlandse kredietinstelling.

Artikel 4

  • 1 Een beleggingsonderneming of kredietinstelling als bedoeld in artikel 3:280, eerste lid, van de wet dient de in het derde lid van dat artikel bedoelde rapportage eenmaal per jaar bij de Nederlandsche Bank in, tenzij de Nederlandsche Bank, indien de solvabiliteit door ontwikkelingen bij de beleggingsonderneming of kredietinstelling in het gedrang is of zou kunnen komen, besluit dat er gerapporteerd wordt met een hogere frequentie.

  • 2 Onder significante intragroepsovereenkomsten of -posities als bedoeld in artikel 3:280, derde lid, van de wet worden verstaan overeenkomsten of posities die een door de Nederlandsche Bank vast te stellen drempel, gerelateerd aan de aanwezige solvabiliteit, te boven gaan. Alvorens de drempel vast te stellen, voert de Nederlandsche Bank overleg met de betrokken Nederlandse beleggingsonderneming of Nederlandse kredietinstelling. De Nederlandsche Bank stelt geen kwalitatieve of andere kwantitatieve drempels vast.

  • 3 De Nederlandsche Bank stelt regels met betrekking tot de categorieën overeenkomsten en posities die in de rapportage worden betrokken en de rapportage.

  • 4 De in het derde lid bedoelde regels hebben uitsluitend betrekking op:

    • a. het model van de staat;

    • b. de reikwijdte van toepassing van de staat en de mate van detaillering van de in te vullen gegevens; deze omvatten geen uitbreiding of nadere rubricering van de staat;

    • c. de waardering van de posten overeenkomstig de waarderingsmethoden die de financiële onderneming in haar jaarrekening toepast;

    • d. de te hanteren valuta en rekeneenheid;

    • e. de afronding; en

    • f. de termijn waarbinnen de rapportage wordt verstrekt; met dien verstande dat deze niet korter is dan noodzakelijk voor de uitoefening van het toezicht op de naleving van hoofdstuk 6 van het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen van de wet.

Artikel 4a

  • 1 De Nederlandsche Bank kan een ontheffing als bedoeld in artikel 3:280b van de wet verlenen aan een beleggingsonderneming die deel uitmaakt van een groep indien in de desbetreffende groep:

    • a. elke Nederlandse beleggingsonderneming haar aanwezig toetsingsvermogen berekent ingevolge artikel 90, tweede lid, van het Besluit prudentiële regels Wft;

    • b. elke Nederlandse beleggingsonderneming een beleggingsonderneming als bedoeld in artikel 62a, eerste of tweede lid, van het Besluit prudentiële regels Wft is;

    • c. elke Nederlandse beleggingsonderneming voldoet aan artikel 62a van het Besluit prudentiële regels Wft, waarbij de waarde van latente verplichtingen aan beleggingsondernemingen, financiële instellingen, vermogensbeheerders en ondernemingen die nevendiensten verrichten, die binnen de reikwijdte van de consolidatie zouden vallen, in mindering worden gebracht op dit toetsingsvermogen;

    • d. elke financiële moederholding van een beleggingsonderneming beschikt over een toetsingsvermogen dat wordt gevormd door de posten, bedoeld in de artikelen 91, tweede lid, onderdelen a tot en met j, en 92, tweede en derde lid, van het Besluit prudentiële regels Wft, en dat ten minste gelijk is aan de som van de waarde van de aandelen, deelnemingen, achtergestelde leningen en posten als bedoeld in artikel 94, tweede lid, onderdelen a tot en met e, van dat besluit ten aanzien van beleggingsondernemingen, financiële instellingen, vermogensbeheerders en ondernemingen die nevendiensten verrichten, die binnen de reikwijdte van de consolidatie zouden vallen, en de waarde van de latente verplichtingen van de financiële moederholding aan deze ondernemingen;

    • e. elke Nederlandse beleggingsonderneming beschikt over systemen om de bronnen van de passiva van alle tot de groep behorende financiële holdings, beleggingsondernemingen, financiële instellingen, vermogensbeheerders en ondernemingen die nevendiensten verrichten, te bewaken en te beheersen; en

    • f. elke beleggingsonderneming met zetel in een andere lidstaat voldoet aan de in die lidstaat geldende regels die overeenkomen met de onderdelen a tot en met c en e.

  • 2 De Nederlandsche Bank kan, op verzoek, besluiten dat een financiële Nederlandse moederholding van een beleggingsonderneming, in afwijking van het eerste lid, onderdeel d, beschikt over een toetsingsvermogen dat wordt gevormd door de posten, bedoeld in de artikelen 91, tweede lid, onderdelen a tot en met j, en 92, tweede en derde lid, van het Besluit prudentiële regels Wft en dat ten minste gelijk is aan de som van de minimumomvang van het toetsingsvermogen van beleggingsondernemingen, financiële instellingen, vermogensbeheerders en ondernemingen die nevendiensten verrichten, die binnen de reikwijdte van de consolidatie zouden vallen, berekend volgens het Besluit prudentiële regels Wft, en de waarde van de latente verplichtingen van de financiële moederholding aan deze ondernemingen.

  • 3 Indien de Nederlandsche Bank een ontheffing als bedoeld in het eerste lid verleent, kan zij verlangen dat de beleggingsonderneming haar in kennis stelt van de door die beleggingsonderneming te lopen relevante risico’s. Indien zij zulks verlangt en indien de financiële positie van de beleggingsonderneming onvoldoende beschermd is, neemt de beleggingsonderneming passende maatregelen ter beperking van de relevante risico’s.

  • 4 Indien de Nederlandsche Bank een ontheffing als bedoeld in het eerste lid verleent:

    • a. neemt zij passende maatregelen voor het toezicht op de door de gehele groep, waarvan de beleggingsonderneming deel uitmaakt, te lopen relevante risico’s; en

    • b. is het ingevolge de artikelen 3:17 en 3:18a van de wet bepaalde op de beleggingsonderneming van toepassing.

Artikel 4b

Artikel 4c

  • 2 Indien de Nederlandsche Bank een ontheffing als bedoeld in het eerste lid verleent, houdt een moederbeleggingsonderneming of een beleggingsonderneming die dochteronderneming is van een financiële holding op geconsolideerde basis een toetsingsvermogen aan op basis van de geconsolideerde financiële positie van die moederbeleggingsonderneming onderscheidenlijk financiële holding dat ten minste gelijk is aan de som van de bedragen, bedoeld in artikel 60, eerste lid, onderdelen a tot en met c, en derde lid, van het Besluit prudentiële regels Wft.

Hoofdstuk 3. Aanvullend toezicht op Nederlandse levensverzekeraars en schadeverzekeraars in een verzekeringsgroep

Bepalingen ter uitvoering van de artikelen 3:284, derde lid, 3:285, en 3:286, van de wet

Afdeling 3.1. Berekening van de aangepaste solvabiliteit van Nederlandse levensverzekeraars en schadeverzekeraars

§ 1. Rapportage van intragroepsovereenkomsten en -posities, keuze van de berekeningsmethode en algemene beginselen

Artikel 5

  • 1 Een verzekeraar als bedoeld in de aanhef van artikel 3:284, eerste lid, van de wet dient de in het tweede lid van dat artikel bedoelde rapportage eenmaal per jaar in. De Nederlandsche Bank kan, indien de solvabiliteit door ontwikkelingen bij een verzekeraar in het gedrang is of zou kunnen komen, besluiten dat de verzekeraar rapporteert met een hogere frequentie.

  • 2 Onder significante intragroepsovereenkomsten of -posities als bedoeld in artikel 3:284, eerste lid, van de wet worden verstaan overeenkomsten of posities die een door de Nederlandsche Bank vast te stellen drempel, gerelateerd aan de vereiste solvabiliteit, te boven gaan. Alvorens de drempel vast te stellen, voert de Nederlandsche Bank overleg met de betrokken verzekeraar. De Nederlandsche Bank stelt geen kwalitatieve of andere kwantitatieve drempels vast.

  • 3 De Nederlandsche Bank stelt regels met betrekking tot de categorieën overeenkomsten en posities die in de rapportage worden betrokken en de rapportage. Artikel 4, vierde lid, is van toepassing.

Artikel 6

  • 2 De verzekeraar neemt bij de berekening van de aangepaste solvabiliteit in aanmerking:

    • a. de overeenkomstig de wet berekende solvabiliteit van met hem verbonden beheerders van instellingen voor collectieve belegging in effecten die een vergunning als bedoeld in artikel 2:65, eerste lid, onderdeel a, of tweede lid, hebben;

    • b. de overeenkomstig de wet berekende solvabiliteit van met hem verbonden beheerders met zetel in het buitenland die, indien zij in Nederland hun zetel zouden hebben, beheerder van een instelling voor collectieve belegging in effecten zouden zijn waaraan een vergunning ingevolge artikel 2:65, tweede lid, zou kunnen worden verleend.

  • 3 Het tweede lid is niet van toepassing indien de betrokken beheerder is betrokken in het toezicht, bedoeld in afdeling 3.6.2 van de wet, op een Nederlandse kredietinstelling.

  • 4 De verzekeraar rapporteert de aangepaste solvabiliteit eenmaal per jaar, tenzij de Nederlandsche Bank, indien de aangepaste solvabiliteit door ontwikkelingen bij de verzekeraar in het gedrang is of zou kunnen komen, besluit dat er gerapporteerd moet worden met een hogere frequentie.

  • 5 De Nederlandsche Bank stelt regels met betrekking tot de rapportage, bedoeld in het vierde lid. Artikel 4, vierde lid, is van toepassing.

Artikel 7

  • 1 Een verzekeraar als bedoeld in artikel 6 die met Nederlandse of Europese levensverzekeraars of schadeverzekeraars is verbonden, betrekt in de berekening van de aangepaste solvabiliteit bij toepassing van methode 1 of 2, bedoeld in bijlage A, het gedeelte van het geplaatste kapitaal dat zijn belang vertegenwoordigt, of bij toepassing van methode 3, bedoeld in genoemde bijlage, de percentages die worden gebruikt voor de opstelling van zijn geconsolideerde jaarrekening, bedoeld in artikel 405 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

  • 2 Ongeacht de methode die wordt toegepast, neemt de verzekeraar, indien een verbonden Nederlandse of Europese levensverzekeraar of schadeverzekeraar een dochteronderneming is en een solvabiliteitstekort vertoont, het totale solvabiliteitstekort van de dochteronderneming in aanmerking.

  • 3 De Nederlandsche Bank kan besluiten dat de verzekeraar alleen het proportionele deel van het solvabiliteitstekort van de dochteronderneming, bedoeld in het tweede lid, bij de berekening behoeft te betrekken, indien zij van mening is dat de aansprakelijkheid van de verzekeraar strikt en ondubbelzinnig beperkt is tot zijn belang daarin.

  • 4 Indien er tussen de verzekeraar en de in het aanvullend toezicht betrokken onderneming geen kapitaalbanden bestaan, bepaalt de Nederlandsche Bank welk gedeelte van het solvabiliteitstekort in de berekening wordt betrokken.

Artikel 8

  • 1 Onverminderd artikel 12 en ongeacht de gekozen methode, bedoeld in artikel 20, gebruikt een verzekeraar als bedoeld in artikel 6 de vermogensbestanddelen die in aanmerking worden genomen bij de berekening van de solvabiliteitsmarge niet meerdere malen voor de verschillende Nederlandse en Europese levensverzekeraars en schadeverzekeraars die bij die berekening betrokken zijn.

  • 2 Voorzover de methoden, bedoeld in artikel 20, daarin nog niet voorzien, betrekt de verzekeraar bij de berekening van zijn aangepaste solvabiliteit niet:

    • a. de waarde van zijn activa die dienen ter dekking van het minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge van de met hem verbonden Nederlandse en Europese levensverzekeraars en schadeverzekeraars;

    • b. de waarde van de activa van met hem verbonden Nederlandse en Europese levensverzekeraars en schadeverzekeraars die dienen ter dekking van het minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge van andere met die verbonden levensverzekeraars en schadeverzekeraars verbonden Nederlandse en Europese levensverzekeraars en schadeverzekeraars.

Artikel 9

  • 1 Onverminderd artikel 8 betrekt een verzekeraar als bedoeld in artikel 6 winstreserves en toekomstige winsten die gegenereerd worden in met hem verbonden levensverzekeraars als bedoeld in artikel 3:281 van de wet, alsmede het geplaatste maar niet-gestorte aandelenkapitaal van met hem verbonden Nederlandse en Europese levensverzekeraars en schadeverzekeraars alleen in de berekening voorzover die in aanmerking zijn genomen voor de dekking van het minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge van die verbonden Nederlandse en Europese levensverzekeraars en schadeverzekeraars.

  • 2 De verzekeraar betrekt geplaatst maar niet-gestort aandelenkapitaal dat een potentiële verplichting van zijn zijde vormt, niet in de berekening.

  • 3 De verzekeraar betrekt zijn geplaatst maar niet-gestort aandelenkapitaal dat een potentiële verplichting van de zijde van een met hem verbonden Nederlandse of Europese levensverzekeraar of schadeverzekeraar vormt, niet in de berekening.

  • 4 De verzekeraar betrekt geplaatst maar niet-gestort aandelenkapitaal van een verbonden Nederlandse of Europese levensverzekeraar of schadeverzekeraar dat een potentiële verplichting van de zijde van een andere met hem verbonden onderneming vormt, niet in de berekening.

Artikel 10

Een verzekeraar als bedoeld in artikel 6 betrekt andere dan de in artikel 9 bedoelde, voor de berekening van de solvabiliteitsmarge van in dat artikel bedoelde verbonden Nederlandse en Europese levensverzekeraars en schadeverzekeraars in aanmerking komende vermogensbestanddelen die naar het oordeel van de Nederlandsche Bank niet beschikbaar zijn ter dekking van het minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge van de verzekeraar, slechts in de berekening voorzover zij in aanmerking zijn genomen voor de dekking van het minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge van die verbonden levensverzekeraars of schadeverzekeraars.

Artikel 11

De totale waarde van de in de artikelen 9 en 10 bedoelde vermogensbestanddelen overschrijdt het minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge van de verbonden Nederlandse en Europese levensverzekeraars en schadeverzekeraars niet.

Artikel 12

  • 1 Een verzekeraar als bedoeld in artikel 6 betrekt bij de berekening van de aangepaste solvabiliteit geen vermogensbestanddelen die afkomstig zijn van de wederzijdse financiering tussen hem en:

    • a. met hem verbonden ondernemingen;

    • b. in hem deelnemende ondernemingen; of

    • c. andere ondernemingen die verbonden zijn met in hem deelnemende ondernemingen.

  • 2 De verzekeraar betrekt bij de berekening evenmin vermogensbestanddelen van een met hem verbonden Nederlandse of Europese levensverzekeraar of schadeverzekeraar die afkomstig zijn van de wederzijdse financiering tussen die verbonden levensverzekeraar of schadeverzekeraar en een andere daarmee verbonden onderneming.

§ 2. Toepassing van de berekeningsmethoden

Artikel 13

  • 1 Een verzekeraar als bedoeld in artikel 6 betrekt, ongeacht de gekozen methode, bedoeld in artikel 20, bij de berekening van de aangepaste solvabiliteit iedere rechtstreeks of middellijk met hem verbonden Nederlandse, Europese en niet-Europese levensverzekeraar en schadeverzekeraar.

  • 2 De Nederlandsche Bank kan besluiten dat de verzekeraar geen aangepaste solvabiliteit behoeft te berekenen, indien:

    • a. de verzekeraar een verbonden levensverzekeraar of schadeverzekeraar is van een andere Nederlandse levensverzekeraar of schadeverzekeraar en de verzekeraar in aanmerking wordt genomen bij de voor die andere verzekeraar uitgevoerde berekening;

    • b. de verzekeraar als moederonderneming dezelfde verzekeringsholding, herverzekeraar of niet-Europese levensverzekeraar of schadeverzekeraar heeft als een andere Nederlandse levensverzekeraar of schadeverzekeraar en in aanmerking wordt genomen bij de voor die andere verzekeraar uitgevoerde berekening; of

    • c. de verzekeraar als moederonderneming dezelfde verzekeringsholding, herverzekeraar of niet-Europese levensverzekeraar of schadeverzekeraar heeft als een niet-Europese levensverzekeraar of schadeverzekeraar en artikel 3:288 van de wet is toegepast.

  • 3 De Nederlandsche Bank neemt slechts een besluit als bedoeld in het tweede lid, indien de vermogensbestanddelen die in aanmerking komen voor de berekening van de solvabiliteitsmarge van de bij de berekening betrokken levensverzekeraars of schadeverzekeraars, adequaat over de in dat lid bedoelde ondernemingen verdeeld zijn.

  • 4 De Nederlandsche Bank kan besluiten dat de verzekeraar bij de berekening rekening houdt met de solvabiliteit van een verbonden levensverzekeraar of schadeverzekeraar die zijn zetel heeft in een andere lidstaat, zoals die door de toezichthoudende instantie van die andere lidstaat is vastgesteld.

Artikel 14

  • 1 Bij de berekening van de aangepaste solvabiliteit overeenkomstig deze afdeling wordt een met de verzekeraar verbonden herverzekeraar beschouwd als een verbonden Nederlandse of Europese levensverzekeraar of schadeverzekeraar.

  • 2 Het theoretisch minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge wordt berekend voor iedere verbonden herverzekeraar, overeenkomstig het voor Nederlandse schadeverzekeraars te berekenen minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge, bedoeld in de artikelen 3:53, derde lid, en 3:57, tweede lid, van de wet. De Nederlandsche Bank kan besluiten dat een levensherverzekeraar het theoretisch minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge op dezelfde wijze berekent als het minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge voor Nederlandse levensverzekeraars, bedoeld in de artikelen 3:53, derde lid, en 3:57, tweede lid, van de wet.

Artikel 15

Een verzekeraar als bedoeld in artikel 6 die door middel van een tussenliggende verzekeringsholding deelneemt in een levensverzekeraar of schadeverzekeraar als bedoeld in artikel 3:281 van de wet of een herverzekeraar als bedoeld in artikel 1:1 van de wet betrekt bij de berekening van de aangepaste solvabiliteit deze tussenliggende verzekeringsholding en stelt daarbij het minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge van de tussenliggende verzekeringsholding gelijk aan nul. Daarbij is van overeenkomstige toepassing hetgeen ingevolge de artikelen 3:53, derde lid, en 3:57, tweede lid, van de wet is bepaald met betrekking tot de toegestane vermogensbestanddelen voor het minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge van een Nederlandse levensverzekeraar of schadeverzekeraar.

Artikel 16

  • 1 Bij de berekening van de aangepaste solvabiliteit van een in een niet-Europese levensverzekeraar of schadeverzekeraar deelnemende Nederlandse levensverzekeraar of schadeverzekeraar, wordt de niet-Europese levensverzekeraar of schadeverzekeraar voor de berekening behandeld als een verbonden Nederlandse levensverzekeraar of schadeverzekeraar.

  • 2 Indien de niet-Europese levensverzekeraar of schadeverzekeraar, bedoeld in het eerste lid, in de staat van zijn zetel een vergunning heeft en beschikt over een solvabiliteitsmarge, die ten minste overeenkomt met de ingevolge de artikelen 3:53, derde lid, en 3:57, tweede lid, van de wet voorgeschreven solvabiliteit, kan de Nederlandsche Bank besluiten dat de verzekeraar, bedoeld in artikel 6, bij de berekening met betrekking tot die levensverzekeraar of schadeverzekeraar rekening houdt met het minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge en met de voor het nakomen van dat minimumbedrag in aanmerking komende vermogensbestanddelen zoals die zijn voorgeschreven door de staat waar de niet-Europese levensverzekeraar of schadeverzekeraar zijn zetel heeft.

Artikel 17

Onverminderd de artikelen 14 en 16, tweede lid, kan de Nederlandsche Bank besluiten dat een verzekeraar als bedoeld in artikel 6 bij de berekening van de aangepaste solvabiliteit met betrekking tot een verbonden herverzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is, rekening houdt met het minimumbedrag aan eigen vermogen en met de voor het nakomen van dat minimumbedrag in aanmerking komende vermogensbestanddelen, zoals die zijn voorgeschreven door de staat waar die herverzekeraar zijn zetel heeft. Indien in die staat zodanige voorschriften alleen zijn gesteld voor levensverzekeraars of schadeverzekeraars, kan de verzekeraar het theoretisch minimumbedrag aan eigen vermogen van de verbonden herverzekeraar berekenen alsof het gaat om een verbonden levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in die staat. Bij deze berekening houdt de verzekeraar rekening met de voor het nakomen van dat theoretisch minimumbedrag ingevolge de artikelen 3:53, derde lid, en 3:57, tweede lid, van de wet aangewezen in aanmerking komende vermogensbestanddelen.

Artikel 18

Bij de berekening van de aangepaste solvabiliteit van een Nederlandse levensverzekeraar of schadeverzekeraar die een deelnemende onderneming is in een beleggingsonderneming, financiële instelling of kredietinstelling, is hetgeen is bepaald ingevolge artikel 3:57, tweede lid, van de wet met betrekking tot de mogelijke aftrek van een dergelijke deelneming en de mogelijkheid om alternatieve methoden toe te staan van overeenkomstige toepassing.

Artikel 19

Indien de Nederlandsche Bank niet beschikt over de voor het toezicht op de berekening overeenkomstig deze afdeling noodzakelijke informatie betreffende een verbonden onderneming, brengt de verzekeraar, bedoeld in artikel 6, de boekwaarde van deze onderneming in mindering op de vermogensbestanddelen die in aanmerking komen voor de berekening van de aangepaste solvabiliteit. In dat geval worden aan deze deelneming verbonden meerwaarden niet als vermogensbestanddeel in deze berekening betrokken.

§ 3. Berekeningsmethoden

Artikel 20

Een verzekeraar als bedoeld in artikel 6 past voor de berekening van de aangepaste solvabiliteit een van de in bijlage A bij dit besluit opgenomen berekeningsmethoden toe.

Afdeling 3.2. Aanvullend toezicht op levensverzekeraars en schadeverzekeraars die dochteronderneming zijn van een verzekeringsholding, een herverzekeraar of een levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is

Artikel 21

  • 3 Indien sprake is van middellijke deelnemingen in de verzekeraar, kan de Nederlandsche Bank besluiten dat de verzekeraar slechts de uiteindelijke moederonderneming van de levensverzekeraar of schadeverzekeraar die als verzekeringsholding, herverzekeraar of niet-Europese levensverzekeraar of schadeverzekeraar is aan te merken, in de berekening betrekt.

Artikel 22

  • 1 De verzekeraar, bedoeld in artikel 21, past bij de berekening van de aangepaste solvabiliteit ten aanzien van een in hem deelnemende verzekeringsholding, herverzekeraar of niet-Europese levensverzekeraar of schadeverzekeraar, de artikelen 6 tot en met 20 toe.

  • 2 Voor deze berekening worden de ondernemingen, bedoeld in het eerste lid, beschouwd als een levensverzekeraar of schadeverzekeraar waarvoor geldt:

    • a. een minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge gelijk aan nul indien het een verzekeringsholding betreft;

    • b. het theoretisch minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge, bedoeld in artikel 14, indien het een herverzekeraar betreft, of artikel 17, indien dat artikel van toepassing is; en

    • c. het minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge berekend overeenkomstig artikel 16 indien het een niet-Europese levensverzekeraar of schadeverzekeraar betreft.

  • 3 Ten aanzien van de ondernemingen, bedoeld in het eerste lid, is hetgeen ingevolge de artikelen 3:53, derde lid, en 3:57, tweede lid, van de wet is bepaald met betrekking tot de vermogensbestanddelen die in aanmerking komen voor de solvabiliteitsmarge, van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 4. Financiële conglomeraten

Bepalingen ter uitvoering van de artikelen 3:296 tot en met 3:299 van de wet

Afdeling 4.1. Aanvullende kapitaaltoereikendheid

Artikel 23

  • 1 Een onderneming als bedoeld in artikel 3:296, eerste lid, van de wet berekent de aanvullende kapitaaltoereikendheid van het financieel conglomeraat in overeenstemming met de ingevolge dit hoofdstuk voorgeschreven regels.

  • 2 De onderneming past voor de berekening van de aanvullende kapitaaltoereikendheid een van de in bijlage B bij dit besluit opgenomen berekeningsmethoden toe.

  • 3 De aanvullende kapitaaltoereikendheid is voldoende indien de uitkomst van de berekening, bedoeld in het tweede lid, niet negatief is.

  • 4 Onverminderd het tweede lid kan de Nederlandsche Bank, indien zij coördinator is als bedoeld in artikel 3:293 van de wet, na overleg met de andere relevante toezichthoudende instanties en het financieel conglomeraat, besluiten welke van die methoden de onderneming voor de berekening toepast.

Artikel 24

  • 1 Een onderneming als bedoeld in artikel 3:296, eerste lid, van de wet verstrekt de in het vierde lid van dat artikel bedoelde berekening eenmaal per jaar. De Nederlandsche Bank kan, indien ontwikkelingen in de aanvullende kapitaaltoereikendheid daar aanleiding toe geven, besluiten dat die onderneming de berekening met een hogere frequentie verstrekt.

  • 3 De in het eerste lid bedoelde onderneming verstrekt bovendien eenmaal per jaar op een na overleg met de Nederlandsche Bank door de onderneming te bepalen tijdstip de informatie die aan het groepsbestuur van het financiële conglomeraat wordt verstrekt over de aanvullende kapitaaltoereikendheid en die is opgesteld met gebruikmaking van de procedures, bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel a.

Artikel 25

  • 1 Ongeacht welke van de in artikel 23, tweede lid, bedoelde methoden wordt toegepast, betrekt de onderneming, bedoeld in artikel 23, het totale solvabiliteitstekort van een dochteronderneming bij de berekening, indien het groepslid een dochteronderneming is en zij een solvabiliteitstekort of, indien het groepslid een niet-gereglementeerde entiteit uit de financiële marktsector is, een theoretisch solvabiliteitstekort heeft.

  • 2 Indien de Nederlandsche Bank coördinator is als bedoeld in artikel 3:293 van de wet en zij van oordeel is dat de aansprakelijkheid van de moederonderneming die een gedeelte van het kapitaal van de dochteronderneming in eigendom heeft, strikt en ondubbelzinnig tot dat gedeelte van het kapitaal beperkt is, kan zij besluiten dat de onderneming het solvabiliteitstekort van die dochteronderneming proportioneel in aanmerking neemt. Indien tussen de groepsleden geen kapitaalbanden bestaan, bepaalt de Nederlandsche Bank, indien zij coördinator is als bedoeld in artikel 3:293 van de wet, na overleg met de relevante toezichthoudende instanties, het gedeelte van het solvabiliteitstekort dat de onderneming bij de berekening betrekt, rekening houdend met de aansprakelijkheid waartoe de bestaande betrekkingen aanleiding geven.

  • 3 Ongeacht welke van de in artikel 23, tweede lid, bedoelde methoden wordt toegepast:

    • a. is het meerdere malen gebruiken van vermogensbestanddelen die voor de berekening van het eigen vermogen in aanmerking komen op het niveau van het financiële conglomeraat of de creatie van eigen vermogen binnen de groep niet toegestaan; met het oog daarop zijn de relevante regels van de desbetreffende sectorale voorschriften van overeenkomstige toepassing;

    • b. betrekt de onderneming bij de berekening van de aanwezige solvabiliteit voor iedere deelsector in het financieel conglomeraat de eigenvermogensbestanddelen als omschreven in de voor die deelsector geldende sectorale voorschriften; indien er een tekort aan eigen vermogen is op het niveau van het financiële conglomeraat, betrekt de onderneming bij die berekening alleen de eigenvermogensbestanddelen die op grond van elk van de sectorale voorschriften in aanmerking komen;

    • c. houdt de onderneming bij de berekening van het eigen vermogen van het financiële conglomeraat rekening met de beperkingen die voor de berekening van het eigen vermogen gelden op grond van de voor elk van de deelsectoren geldende sectorale voorschriften;

    • d. betrekt de onderneming bij de berekening van het eigen vermogen van het financiële conglomeraat alleen het eigen vermogen voorzover dit effectief overdraagbaar en beschikbaar is tussen de verschillende groepsleden in het licht van de doeleinden van de kapitaaltoereikendheidsvoorschriften;

    • e. berekent de onderneming het theoretische solvabiliteitsvereiste voor een niet-gereglementeerd groepslid uit de financiële marktsector volgens de regels waaraan dat groepslid krachtens de desbetreffende sectorale voorschriften zou moeten voldoen indien het een gereglementeerde entiteit van die specifieke deelsector zou zijn;

    • f. berekent de onderneming het theoretische solvabiliteitsvereiste van een gemengde financiële holding in overeenstemming met de sectorale voorschriften van de belangrijkste deelsector in het financiële conglomeraat.

Afdeling 4.2. Risicoconcentratie, intragroepsovereenkomsten en -posities en risicobeheer- en internecontroleprocedures

Artikel 26

  • 1 Een onderneming als bedoeld in artikel 3:297, eerste lid, van de wet verstrekt de in dat artikel bedoelde rapportage met betrekking tot de significante risicoconcentraties eenmaal per jaar. De Nederlandsche Bank kan, indien de omstandigheden van een bepaalde onderneming daar aanleiding toe geven, besluiten dat die onderneming rapporteert met een hogere frequentie.

  • 2 Onder significante risicoconcentraties worden verstaan risicoconcentraties, welke een door de Nederlandsche Bank, na overleg met de andere relevante toezichthoudende instanties en het financiële conglomeraat, vast te stellen passende drempel, gerelateerd aan het reglementaire eigen vermogen of de technische voorzieningen, te boven gaan.

  • 3 De Nederlandsche Bank bepaalt, na overleg met de andere toezichthoudende instanties, welke categorieën risico’s van de gereglementeerde entiteiten in een bepaald financieel conglomeraat worden gerapporteerd op basis van artikel 3:297, eerste lid, van de wet. Daarbij houdt de Nederlandsche Bank rekening met de specifieke groeps- en risicobeheerstructuur van het financiële conglomeraat.

  • 5 De in het eerste lid bedoelde onderneming verstrekt bovendien eenmaal per jaar op een na overleg met de Nederlandsche Bank door de onderneming te bepalen tijdstip de informatie die aan het groepsbestuur van het financiële conglomeraat wordt verstrekt over risicoconcentraties en die is opgesteld met gebruikmaking van de procedures, bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel b.

Artikel 27

  • 1 Een onderneming als bedoeld in artikel 3:298, eerste lid, van de wet verstrekt de in dat artikel bedoelde rapportage over significante intragroepsovereenkomsten en -posities eenmaal per jaar. De Nederlandsche Bank kan, indien de omstandigheden van een bepaalde onderneming daar aanleiding toe geven, besluiten dat die onderneming rapporteert met een hogere frequentie.

  • 2 Onder significante intragroepsovereenkomsten en -posities worden verstaan intragroepsovereenkomsten en -posities welke een door de Nederlandsche Bank, na overleg met de andere relevante toezichthoudende instanties en het financiële conglomeraat, vast te stellen passende drempel, gerelateerd aan het reglementaire eigen vermogen of de technische voorzieningen, te boven gaan.

  • 3 De Nederlandsche Bank bepaalt, na overleg met de andere toezichthoudende instanties, welke categorieën overeenkomsten of posities van de gereglementeerde entiteiten in een bepaald financieel conglomeraat worden gerapporteerd op basis van artikel 3:298, eerste lid, van de wet. Daarbij houdt de Nederlandsche Bank rekening met de specifieke groeps- en risicobeheerstructuur van het financiële conglomeraat.

  • 5 De in het eerste lid bedoelde onderneming verstrekt bovendien eenmaal per jaar op een na overleg met de Nederlandsche Bank door de onderneming te bepalen tijdstip de informatie die aan het groepsbestuur van het financiële conglomeraat wordt verstrekt over intragroepovereenkomsten en -posities en die is opgesteld met gebruikmaking van de procedures bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel b.

Artikel 28

  • 1 Een onderneming als bedoeld in artikel 3:299, eerste lid, van de wet, beschikt over:

    • a. adequate procedures met betrekking tot de kapitaaltoereikendheid om alle bestaande materiële risico’s te bepalen en te meten en het eigen vermogen naar behoren af te stemmen op de risico’s;

    • b. gedegen rapportage- en jaarrekeningsystemen, met het oog op de bepaling, meting, bewaking en beheersing van de intragroepsovereenkomsten- en posities en de risicoconcentratie.

  • 2 De onderneming beschikt tevens met het oog op het risicobeheer, bedoeld in artikel 3:299, eerste lid, onderdeel a, van de wet, over:

    • a. een gedegen bestuur en beheer, waarin is voorzien in goedkeuring en periodieke evaluatie van de strategieën en het beleid door de passende bestuursorganen op het niveau van het financiële conglomeraat met betrekking tot alle risico’s die zij aangaan;

    • b. een adequaat kapitaaltoereikendheidsbeleid om te anticiperen op de gevolgen van de bedrijfsstrategie van de gereglementeerde entiteiten in het financieel conglomeraat voor het risicoprofiel en de kapitaaltoereikendheid, bedoeld in artikel 3:296 van de wet;

    • c. adequate procedures om te waarborgen dat de risicobewakingssystemen van de gereglementeerde entiteiten in het financieel conglomeraat goed geïntegreerd zijn in hun organisatie en dat alle maatregelen zijn genomen om te waarborgen dat de systemen die worden toegepast in alle ondernemingen die onder het aanvullende toezicht vallen met elkaar in overeenstemming zijn, zodat de risico’s op het niveau van het financiële conglomeraat kunnen worden gemeten, bewaakt en beheerst.

Hoofdstuk 5. Slotbepalingen

Artikel 29

De artikelen van dit besluit treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Artikel 30

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit prudentieel toezicht financiële groepen Wft.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 12 oktober 2006

Beatrix

De Minister van Financiën,

G. Zalm

Uitgegeven de eenendertigste oktober 2006

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Bijlage A. bij artikel 20

Methode 1. Aftrek en aggregatie

Methode waarbij de aangepaste solvabiliteit van de deelnemende levensverzekeraar of herverzekeraar wordt berekend als het verschil tussen:

  • i. de som van:

    • de vermogensbestanddelen die in aanmerking komen voor de solvabiliteitsmarge van de deelnemende levensverzekeraar of schadeverzekeraar;

      en

    • het proportionele deel van de deelnemende levensverzekeraar of schadeverzekeraar in de vermogensbestanddelen die in aanmerking komen voor de solvabiliteitsmarge van de verbonden levensverzekeraar of schadeverzekeraar;

      en

  • ii. de som van:

    • de boekwaarde van de verbonden levensverzekeraar of schadeverzekeraar bij de deelnemende levensverzekeraar of schadeverzekeraar;

      en

    • het minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge van de deelnemende levensverzekeraar of schadeverzekeraar;

      en

    • het proportionele deel van het minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge van de verbonden levensverzekeraar of schadeverzekeraar.

Indien de deelneming in de verbonden levensverzekeraar of schadeverzekeraar geheel of ten dele bestaat uit een middellijk belang wordt in punt ii), eerste streepje, de waarde daarvan in de berekening betrokken met inachtneming van de desbetreffende opeenvolgende deelnemingen. Ook worden in de punten i), tweede streepje, en ii), derde streepje, de proportionele delen van, onderscheidenlijk, de vermogensbestanddelen die in aanmerking komen voor de solvabiliteitsmarge van de verbonden levensverzekeraar of schadeverzekeraar en het minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge van die levensverzekeraar of schadeverzekeraar in de berekening begrepen.

Methode 2. Aftrek van een vereiste

Methode waarbij de aangepaste solvabiliteit van de deelnemende levensverzekeraar of schadeverzekeraar wordt berekend als het verschil tussen:

  • i. de som van de vermogensbestanddelen die in aanmerking komen voor de solvabiliteitsmarge van de deelnemende levensverzekeraar of schadeverzekeraar;

    en

  • ii. de som van:

    • het minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge van de deelnemende levensverzekeraar of schadeverzekeraar;

      en

    • het proportionele deel van het minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge van de verbonden levensverzekeraar of schadeverzekeraar.

Voor de waardering van de vermogensbestanddelen die in aanmerking komen voor de solvabiliteitsmarge worden deelnemingen vastgesteld op basis van de nettovermogenswaarde, overeenkomstig artikel 389, tweede lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

Methode 3. Methode op basis van consolidatie van jaarrekeningen

Methode waarbij de aangepaste solvabiliteit van de deelnemende levensverzekeraar of schadeverzekeraar wordt berekend aan de hand van de geconsolideerde jaarrekeningen en is het verschil tussen:

  • i. de vermogensbestanddelen die in aanmerking komen voor de solvabiliteitsmarge berekend op basis van de geconsolideerde gegevens;

    en

  • ii.

    •  – hetzij de som van het minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge van de deelnemende levensverzekeraar of schadeverzekeraar en het proportionele deel van het minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge van de verbonden levensverzekeraars of schadeverzekeraars zoals dat voor de opstelling van de geconsolideerde jaarrekeningen in aanmerking genomen is;

    • hetzij het minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge die op basis van de geconsolideerde gegevens berekend is.

Het bepaalde ingevolge de artikelen 3:53, derde lid, en 3:57, tweede lid, van de wet is van overeenkomstige toepassing op de bepaling van de vermogensbestanddelen die in aanmerking komen voor de solvabiliteitsmarge en de berekening van het minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge op basis van de geconsolideerde gegevens.

Bijlage B. bij artikel 23, tweede lid

Methode 1. Methode op basis van consolidatie van jaarrekeningen

Methode waarbij de kapitaaltoereikendheid van de gereglementeerde entiteiten in een financieel conglomeraat wordt berekend aan de hand van de geconsolideerde jaarrekening.

De kapitaaltoereikendheid wordt berekend als het verschil tussen:

  • i. het eigen vermogen van het financiële conglomeraat, berekend op basis van de geconsolideerde positie van de groep; de in aanmerking komende vermogensbestanddelen zijn die welke in de desbetreffende sectorale voorschriften als zodanig worden aangemerkt;

    en

  • ii. de som van de solvabiliteitsvereisten voor elke deelsector van de groep, in voorkomend geval met inbegrip van de solvabiliteitsvereisten voor de gemengde financiële holding; de solvabiliteitsvereisten voor elke deelsector worden berekend volgens de desbetreffende sectorale voorschriften.

Voor niet-gereglementeerde entiteiten uit de financiële marktsector die niet bij de bovenbedoelde berekeningen van de sectorale solvabiliteitsvereisten zijn meegeteld, en in voorkomend geval voor de gemengde financiële holding van het financieel conglomeraat, wordt een theoretisch solvabiliteitsvereiste berekend.

Methode 2. Aftrek en aggregatie

Methode waarbij de kapitaaltoereikendheid van de gereglementeerde entiteiten in een financieel conglomeraat wordt berekend aan de hand van de jaarrekeningen van elk van de entiteiten in de groep.

De kapitaaltoereikendheid wordt berekend als het verschil tussen:

  • i. de som van het eigen vermogen van elke tot het financiële conglomeraat behorende gereglementeerde en niet-gereglementeerde entiteit uit de financiële marktsector, in voorkomend geval met inbegrip van de gemengde financiële holding; de in aanmerking komende vermogensbestanddelen zijn die welke in de desbetreffende sectorale voorschriften als zodanig worden aangemerkt;

    en

  • ii. de som van:

    • de solvabiliteitsvereisten voor elke tot de groep behorende gereglementeerde en niet-gereglementeerde entiteit uit de financiële marktsector, in voorkomend geval met inbegrip van de solvabiliteitsvereisten voor de gemengde financiële holding; deze solvabiliteitsvereisten worden berekend volgens de relevante sectorale voorschriften;

      en

    • de boekwaarde van de deelnemingen in andere entiteiten van de groep.

Voor niet-gereglementeerde entiteiten uit de financiële marktsector, en in voorkomend geval voor de gemengde financiële holding van het financieel conglomeraat, wordt een theoretisch solvabiliteitsvereiste berekend.

Het eigen vermogen en de solvabiliteitsvereisten worden voor hun proportionele deel in aanmerking genomen krachtens het derde lid.

Methode 3. Aftrek van een vereiste

Methode waarbij de kapitaaltoereikendheid van de gereglementeerde entiteiten in een financieel conglomeraat wordt berekend aan de hand van de jaarrekeningen van elk van de entiteiten in de groep.

De kapitaaltoereikendheid wordt berekend als het verschil tussen:

  • i. het eigen vermogen van de moederonderneming of de entiteit die aan het hoofd van het financiële conglomeraat staat; de in aanmerking komende vermogensbestanddelen zijn die welke in de desbetreffende sectorale voorschriften als zodanig worden aangemerkt;

    en

  • ii. de som van:

    • het solvabiliteitsvereiste van de moederonderneming of de entiteit, bedoeld onder i);

      en

    • de boekwaarde van de deelnemingen van eerstgenoemden in andere entiteiten van de groep of de solvabiliteitsvereisten van deze entiteiten als dat bedrag hoger uitvalt;

    deze solvabiliteitsvereisten worden voor hun proportionele deel in aanmerking genomen uit hoofde van het derde lid.

Voor niet-gereglementeerde entiteiten wordt een theoretisch solvabiliteitsvereiste berekend.

Bij de waardering van de vermogensbestanddelen die voor de berekening van de kapitaaltoereikendheid in aanmerking komen, kunnen deelnemingen worden gewaardeerd volgens de vermogensmutatiemethode overeenkomstig de optie bedoeld in artikel 59, tweede lid, onderdeel b), van de vierde richtlijn nr. 78/660/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 25 juli 1978 op de grondslag van artikel 54, lid 3, sub g), van het Verdrag betreffende de jaarrekening van bepaalde vennootschapsvormen (PbEG L 222).

Methode 4. Combinatie van de methoden 1, 2 en 3

Methode waarbij de kapitaaltoereikendheid van de gereglementeerde entiteiten in een financieel conglomeraat wordt berekend aan de hand van een combinatie van de methoden 1, 2 of 3 of een combinatie van twee van deze methoden.

Bij de berekening van de kapitaaltoereikendheidsvereisten voor een financieel conglomeraat door middel van methode 1 worden het eigen vermogen en de solvabiliteitsvereisten van de groepsleden berekend door toepassing van de sectorale voorschriften met betrekking tot de vorm en de mate van de consolidatie die zijn neergelegd in met name de artikelen 133 en 134 van de herziene richtlijn banken en bijlage I, punt 1, onder B, van richtlijn nr. 98/78/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 27 oktober 1998 betreffende het aanvullend toezicht op verzekeringsondernemingen in een verzekeringsgroep (PbEG L 330).

Bij de berekening van de kapitaaltoereikendheidsvereisten voor een financieel conglomeraat door middel van methode 2 of 3 wordt rekening gehouden met het proportionele deel van de moederonderneming of onderneming die een deelneming in een ander groepslid bezit. Onder «proportioneel deel» wordt verstaan het gedeelte van het geplaatste kapitaal dat rechtstreeks of middellijk door deze onderneming wordt gehouden.