Regeling gebruik en installatie EU-meetinstrumenten

Geraadpleegd op 24-12-2024.
Geldend van 14-02-2009 t/m 14-10-2011

Regeling van de Minister van Economische Zaken van 23 november 2006, nr. WJZ 6098739, houdende regels omtrent de eisen bij het gebruik van in Europese richtlijnen opgenomen en in het Meetinstrumentenbesluit I en Meetinstrumentenbesluit II geregelde meetinstrumenten en houdende enkele voorschriften inzake de installatie van die instrumenten (Regeling gebruik en installatie EU-meetinstrumenten)

De Minister van Economische Zaken,

Gelet op de artikelen 9 en 14 van het Meetinstrumentenbesluit I en artikel 8 van het Meetinstrumentenbesluit II;

Besluit:

§ 1. Begripsbepalingen

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

§ 2. Algemene bepalingen

Artikel 2

Meetinstrumenten als bedoeld in artikel 4 van het Meetinstrumentenbesluit I, niet-automatische weegwerktuigen als bedoeld in artikel 5 van het Meetinstrumentenbesluit I en meetinstrumenten als bedoeld in artikel 4 van het Meetinstrumentenbesluit II voldoen na ingebruikneming aan de volgende voorschriften:

  • a. zij verkeren in een goede staat van onderhoud;

  • b. zij zijn overeenkomstig de instructies van de fabrikant geïnstalleerd en worden dienovereenkomstig gebruikt;

  • c. zij worden uitsluitend gebruikt voor metingen overeenkomstig hun bestemming;

  • d. zij worden zodanig gejusteerd en gecorrigeerd dat de aanwijzingsfouten zo dicht mogelijk bij nul liggen.

Artikel 3

Meetinstrumenten als bedoeld in artikel 4 van het Meetinstrumentenbesluit I voldoen na ingebruikneming aan de in bijlage I van de richtlijn meetinstrumenten opgenomen essentiële eisen.

Artikel 4

  • 1 Niet-automatische weegwerktuigen als bedoeld in artikel 5 van het Meetinstrumentenbesluit I voldoen na ingebruikneming aan de fundamentele voorschriften van bijlage I van de richtlijn niet-automatische weegwerktuigen.

Artikel 5

Indien ten aanzien van het gebruik een specifieke nauwkeurigheidsklasse voor een meetinstrument is voorgeschreven, mag ook een meetinstrument worden gebruikt dat in een hogere nauwkeurigheidsklasse valt.

§ 3. Specifieke bepalingen inzake meetinstrumenten van de richtlijn meetinstrumenten

Artikel 6

  • 1 Gasmeters en volumeherleidingsinstrumenten voldoen na ingebruikneming aan de toepasselijke essentiële eisen van bijlage MI-002 van de richtlijn meetinstrumenten met dien verstande dat:

    • a. de maximaal toelaatbare fout in de tabel van onderdeel 2.1 voor gasmeters telkens met een factor 2 en voor volumeherleidingsinstrumenten telkens met een factor 1,5 wordt vermenigvuldigd;

    • b. voor metingen ten behoeve van huishoudelijk gebruik de meter voldoet aan de eisen van klasse 1,5 of een meter van klasse 1,0, mits die een Qmax/Qmin-ratio heeft gelijk aan of groter dan 150.

  • 2 Voordat een gasmeter op de bestemde plaats in gebruik wordt genomen, stelt degene die zorg draagt voor de installatie van de meter vast of de meter geschikt is voor de omstandigheden met het oog op een correcte meting van het te verwachten gebruik.

Artikel 7

  • 1 Kilowattuurmeters voldoen na ingebruikneming aan de toepasselijke essentiële eisen van bijlage MI-003 van de richtlijn meetinstrumenten, met dien verstande dat:

    • a. de maximaal toelaatbare fout in onderdeel 3, tabel 2, telkens met een factor 1,5 wordt vermenigvuldigd;

    • b. voor metingen bij huishoudelijk gebruik van elektriciteit de meter voldoet aan de eisen van klasse A;

    • c. voor metingen bij handelsgebruik of lichtindustrieel gebruik van elektriciteit de meter voldoet aan de eisen van klasse B.

  • 2 Voordat een kilowattuurmeter op de bestemde plaats voor de eerste maal wordt gebruikt, wordt door degene die krachtens artikel 27 van de Regeling inzake tariefstructuren en voorwaarden elektriciteit verantwoordelijk is voor de aanleg van de meter bij de installatie van de meter overeenkomstig onderdeel 7, onder c, van bijlage MI-003 van de richtlijn meetinstrumenten het stroombereik vastgesteld met het oog op de geschiktheid van de meter voor een correcte meting van het te verwachten gebruik.

Artikel 8

  • 1 Indien meerdere kilowattuurmeters ingevolge artikel 7 van de wet opnieuw een overeenstemmingsbeoordeling moet ondergaan, kan de overeenstemmingsbeoordeling op verzoek van de aanvrager worden uitgevoerd door middel van een beoordeling van een aantal meters dat is geselecteerd door middel van een representatieve steekproef, indien de kilowattuurmeters de volgende eigenschappen hebben:

    • a. zij zijn in het zelfde jaar vervaardigd naar een zelfde model en uitvoering;

    • b. zij behoren tot een zelfde nauwkeurigheidsklasse;

    • c. zij zijn vervaardigd door een zelfde fabrikant;

    • d. zij zijn gedurende een periode van ten hoogste een jaar volgens een zelfde procedure hersteld.

  • 2 Bijlage F, onderdelen 5.2, 5.3 en 5.4, eerste volzin, van de richtlijn meetinstrumenten is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 9

  • 1 Vloeistofmeetinstallaties voldoen na ingebruikneming aan de toepasselijke essentiële eisen van bijlage MI-005 van de richtlijn meetinstrumenten.

  • 2 Vloeistofmeetinstallaties die voor 1 januari 2009 ingevolge artikel 45 van de Metrologiewet rechtmatig in gebruik zijn genomen, voldoen aan het ingevolge artikel 11a van de IJkwet toegelaten model van de installaties, zoals aangepast volgens een aanhangsel bij de verklaring van toelating van het model, mits

    • a. de aanpassing noodzakelijk is als gevolg van ontwikkelingen in andere regelgeving dan bij of krachtens de Metrologiewet is vastgesteld of van ontwikkelingen in het betalingsverkeer,

    • b. het model nog steeds voldoet aan de eisen zoals die op grond van de IJkwet waren gesteld en

    • c. het model met goed gevolg een onderzoek heeft ondergaan overeenkomstig beoordelingsprocedurebijlage B of beoordelingsprocedurebijlage G en de daarbij van toepassing zijnde voorschriften van de bijlage bedoeld in artikel 10 van het Meetinstrumentenbesluit II.

  • 3 Indien een vloeistofmeetinstallatie wordt aangesloten op onder de werking van de IJkwet toegelaten andere apparatuur en deze apparatuur eveneens het meetresultaat vastlegt en weergeeft, voldoet deze apparatuur wat betreft het vastleggen en weergeven van het meetresultaat aan de eisen van de richtlijn meetinstrumenten en mag de weergave van het meetresultaat op die andere apparatuur niet afwijken van het door de vloeistofmeetinstallatie vastgestelde meetresultaat.

Artikel 10

Automatische weeginstrumenten met een in artikel 2, onderdeel d, onder 1°, van het Meetinstrumentenbesluit I bedoelde taak voldoen na ingebruikneming aan de toepasselijke essentiële eisen van bijlage MI-006 van de richtlijn meetinstrumenten, met dien verstande dat:

  • a. de in hoofdstuk II, onderdeel 4.1, opgenomen gemiddelde fout voor categorie X weeginstrumenten telkens met een factor 2 wordt vermenigvuldigd;

  • b. automatische weeginstrumenten voor metingen ter controle van voorverpakkingen die zijn samengesteld volgens de eisen van richtlijn 75/106/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 19 december 1974 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake het voorverpakken naar volume van bepaalde vloeistoffen in voorverpakkingen met bepaalde inhoud (PbEG L 42) en richtlijn 76/211/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 20 januari 1976 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake het voorverpakken naar gewicht of volume van bepaalde producten in voorverpakkingen (PbEG L 46) voldoen aan de eisen voor weeginstrumenten van categorie X, zoals bedoeld in Hoofdstuk II, onderdeel 2.1, met inachtneming van de hiervoor onder a vermelde wijziging van de maximaal toelaatbare gemiddelde fout;

  • c. in plaats van de in onderdeel 4.1 opgenomen maximaal toelaatbare fout van ± 1 e, ± 1,5 e en ± 2 e voor categorie Y een maximaal toelaatbare fout geldt van respectievelijk ± 1,5 e, ± 2,5 e en ± 3,5 e;

  • d. in plaats van de in onderdeel 4.2 opgenomen tabel inzake standaarddeviatie, de volgende tabel van toepassing is:

Nettolast m

Maximaal toelaatbare standaarddeviatie voor klasse X

m ≤ 50g

0,6 %

50 g < m ≤ 100g

0,3 g

100 g < m ≤ 200g

0,3 %

200 g < m ≤ 300g

0,6 g

300 g < m ≤ 500g

0,2 %

500 g < m ≤ 1000g

1,0 g

1000 g < m ≤ 10.000g

0,1 %

10.000 g < m ≤ 15.000g

10 g

15.000 g < m

0,067 %

Artikel 11

Automatische weeginstrumenten met een in artikel 2, onderdeel d, onder 2°, van het Meetinstrumentenbesluit I bedoelde taak voldoen na ingebruikneming aan de toepasselijke essentiële eisen van bijlage MI-006 van de richtlijn meetinstrumenten, met dien verstande dat:

  • a. de in hoofdstuk III, onderdeel 2.2, tabel 5, opgenomen maximaal toelaatbare afwijking van elke vulling van het gemiddelde voor klasse X (1) telkens met een factor 1,25 wordt vermenigvuldigd;

  • b. bij de berekening van de instelfout, bedoeld in hoofdstuk III, onderdeel 2.3, uitgegaan wordt van het in hoofdstuk III, onderdeel 2.2, in tabel 5 vermelde percentage, zonder toepassing van de hiervoor in onderdeel a vermelde vermenigvuldigingsfactor.

Artikel 12

Automatische weeginstrumenten met een in artikel 2, onderdeel d, onder 3°, van het Meetinstrumentenbesluit I bedoelde taak voldoen na ingebruikneming aan de toepasselijke essentiële eisen van bijlage MI-006 van de richtlijn meetinstrumenten, met dien verstande dat de in hoofdstuk IV, onderdeel 2, tabel 6, opgenomen maximaal toelaatbare fout van de getotaliseerde last telkens met een factor 2 wordt vermenigvuldigd.

Artikel 13

Automatische weeginstrumenten met een in artikel 2, onderdeel d, onder 4°, van het Meetinstrumentenbesluit I bedoelde taak voldoen na ingebruikneming aan de toepasselijke essentiële eisen van bijlage MI-006 van de richtlijn meetinstrumenten, met dien verstande dat de in hoofdstuk V, onderdeel 3, tabel 8, opgenomen maximaal toelaatbare fout voor de totale last telkens met een factor 2 wordt vermenigvuldigd.

Artikel 14

Automatische weeginstrumenten met een in artikel 2, onderdeel d, onder 5°, van het Meetinstrumentenbesluit I bedoelde taak voldoen na ingebruikneming aan de toepasselijke essentiële eisen van bijlage MI-006 van de richtlijn meetinstrumenten, met dien verstande dat:

  • a. de in hoofdstuk VI, onderdeel 2.1, tabel 9, opgenomen maximaal toelaatbare fout telkens met een factor 2 wordt vermenigvuldigd;

  • b. bij de berekeningen bedoeld in hoofdstuk VI, onderdeel 2.2, 2.3 en 2.4, uitgegaan wordt van de maximaal toelaatbare fout, zoals vastgesteld na de hiervoor in onderdeel a aangegeven vermenigvuldiging.

Artikel 15

Een automatisch weegwerktuig dat niet in een hogere nauwkeurigheidsklasse valt dan, wat betreft:

  • a. automatische vangwegers, nauwkeurigheidsklasse XIV of Y (b), bedoeld in hoofdstuk II, onderdeel 1.2, van bijlage MI-006 van de richtlijn meetinstrumenten,

  • b. automatische weegmachines voor afwegen: nauwkeurigheidsklasse X(2), bepaald overeenkomstig hoofdstuk III, onderdeel 1.2, van bijlage MI-006 van de richtlijn meetinstrumenten,

  • c. discontinue totalisators: nauwkeurigheidsklasse 1 of 2, bedoeld in hoofdstuk IV, onderdeel 1, van bijlage MI-006 van de richtlijn meetinstrumenten,

  • d. continue totalisators: nauwkeurigheidsklasse 1 of 2, bedoeld in hoofdstuk V, onderdeel 1, van bijlage MI-006 van de richtlijn meetinstrumenten,

  • e. mag slechts worden gebruikt voor:

    • 1°. het bepalen van de vervoerskosten van postpakketten;

    • 2°. het bepalen, op terreinen van ondernemingen tot exploitatie van middelen van openbaar vervoer, van de vervoerskosten van goederen;

    • 3°. voor het wegen in mortelfabrieken van asfaltbeton, betonmortel, metselspecie en soortgelijke producten, alsmede voor het in die fabrieken bij de vervaardiging van die producten wegen van materialen, waaruit die producten worden samengesteld;

    • 4°. het wegen van afvalstoffen en van zand, grind en aarde.

Artikel 16

  • 1 Nadat een taxameter in combinatie met een afstandssignaalgenerator is ingebouwd, wordt zij in een taxi niet eerder gebruikt dan nadat door een aangewezen instantie of een natuurlijke persoon of een rechtspersoon die beschikt over een erkenning als bedoeld in artikel 11 van de Metrologiewet is onderzocht, dat de meting op correcte wijze geschiedt en dat de taxameter onder deze omstandigheden aan de in deze regeling gestelde eisen voldoet.

  • 2 Taxameters voldoen na installatie bij gebruik aan de toepasselijke essentiële eisen van bijlage MI-007 van de richtlijn meetinstrumenten, met dien verstande dat:

    • a. de in onderdeel 2 bedoelde resolutie € 0,10 bedraagt;

    • b. in plaats van onderdeel 7 een maximaal toelaatbare fout voor de gemeten tijd van ± 0,2% en een maximaal toelaatbare fout voor de gemeten afstand van ± 2% geldt, onder de volgende nor⁠momstandigheden:

      • 1°. een gesimuleerde snelheid van 20 km/h;

      • 2°. de taxi is voorzien van voor het type voertuig normale banden op een door de fabrikant van het voertuig voorgeschreven druk en met een gemiddelde profielhoogte;

      • 3°. de taxi is ingericht overeenkomstig zijn bestemming en is belast overeenkomstig een voor de helft gevulde brandstoftank en het vervoer van twee personen, waaronder de bestuurder.

  • 3 Bij gebruik van de taxameter is in de taxi een voorziening aanwezig waarop de volgende gegevens zijn vermeld:

    • a. de maat van de banden welke op het moment van de overeenstemmingsbeoordeling aan de betrokken taxi zijn bevestigd;

    • b. het kenteken van de betrokken taxi;

    • c. de datum waarop de overeenstemmingsbeoordeling heeft plaats gevonden en het kenmerk van de instantie die deze heeft verricht;

    • d. de constante van de afstandssignaalgenerator;

    • e. de stand van de teller waarmee de wijziging van de constante van de afstandssignaalgenerator wordt geregistreerd, op het moment van een overeenstemmingsbeoordeling;

    • f. de type-aanduiding en fabrieksnummer van de betrokken taxameter.

Artikel 17

Multidimensionale meetinstrumenten voldoen na ingebruikneming aan de toepasselijke essentiële eisen van bijlage MI-009, hoofdstukken I en IV, van de richtlijn meetinstrumenten.

§ 4. Specifieke bepalingen inzake niet-automatische weegwerktuigen

Artikel 18

Een niet-automatisch weegwerktuig dat wordt gebruikt voor weging van edele metalen, parels, edelgesteenten of munten voldoet aan de eisen voor weegwerktuigen met een nauwkeurigheidsklasse I of II als bedoeld in onderdeel 2.1 van bijlage I van de richtlijn niet-automatische weegwerktuigen.

Artikel 19

Een niet-automatisch weegwerktuig dat niet voldoet aan een hogere nauwkeurigheidsklasse dan klasse IIII, bedoeld in onderdeel 2.1 van bijlage I van de richtlijn niet-automatische weegwerktuigen, mag slechts worden gebruikt voor:

  • a. het bepalen van de vervoerskosten van postpakketten;

  • b. het bepalen, op terreinen van ondernemingen tot exploitatie van middelen van openbaar vervoer, van de vervoerskosten van goederen;

  • c. voor het wegen in mortelfabrieken van asfaltbeton, betonmortel, metselspecie en soortgelijke producten, alsmede voor het in die fabrieken bij de vervaardiging van die producten wegen van materialen, waaruit die producten worden samengesteld;

  • d. het wegen van afvalstoffen en van zand, grind en aarde.

§ 5. Specifieke bepalingen inzake korenschalen, alcoholmeters en areometers voor alcohol

Artikel 20

Een korenschaal als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van het Meetinstrumentenbesluit II voldoet na ingebruikneming aan de voorschriften van de richtlijn inzake de meting van het natuurgewicht van granen.

Artikel 21

  • 2 Ten behoeve van het vaststellen van het alcoholvolumegehalte of het alcoholmassagehalte in een mengsel van water en alcohol, geldt dat een alcoholmeter of een areometer voor alcohol wordt gebruikt overeenkomstig de voorschriften van richtlijn 76/766/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 27 juli 1976 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten inzake alcoholtabellen (PbEG L 262).

§ 6. Slotbepalingen

Artikel 22

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 23

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling gebruik en installatie EU-meetinstrumenten.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 23 november 2006

De

Minister

van Economische Zaken,

J.G. Wijn