Regeling inburgering

Geraadpleegd op 24-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-04-2007.
Geldend van 01-04-2007 t/m 28-07-2007

Hoofdstuk 1. Begripsomschrijvingen

Artikel 1.1

In deze regeling wordt verstaan onder:

Artikel 1.2

Het keurmerk, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel j, van de wet is het Keurmerk Inburgeren, dat wordt toegekend en beheerd door de Stichting Blik op Werk.

Artikel 1.3

  • 1 Als geestelijke bedienaar wordt in ieder geval aangemerkt de vreemdeling die houder is van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000, die is verleend onder een beperking verband houdend met het verrichten van arbeid als geestelijke bedienaar.

  • 2 Onder kerkgenootschap of een ander genootschap op geestelijke of levensbeschouwelijke grondslag als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel g, van de wet wordt tevens verstaan een onderdeel daarvan of een rechtspersoon waarin twee of meer van deze genootschappen samenwerken.

  • 3 Van werkzaamheden van overwegend godsdienstige, geestelijke of levensbeschouwelijke aard als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel g, van de wet is in ieder geval sprake in geval van werkzaamheden als voorganger, godsdienstleraar, zendeling, leraar levensbeschouwelijk onderwijs, vertrouwenspersoon of pastoraal werker binnen een godsdienstige of levensbeschouwelijke gemeenschap, dan wel op het terrein van het uitdragen en verklaren van een bepaalde geloofsleer of levensbeschouwelijke opvattingen.

  • 4 Als geestelijke bedienaar wordt niet aangemerkt degene die op louter incidentele basis werkzaamheden als bedoeld in het derde lid, verricht.

Hoofdstuk 2. Inburgeringsplicht

§ 2. Vrijstellingen

Artikel 2.2

De diploma’s, certificaten en andere documenten, behaald in het Nederlandstalig onderwijs in de Nederlandse Antillen of Aruba, bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, onderdeel f, van het besluit, zijn opgenomen in bijlage 2 bij deze regeling.

Artikel 2.3

§ 3. Ontheffing wegens medische belemmering

Artikel 2.4

  • 1 Het advies, bedoeld in artikel 2.8, eerste lid, van het besluit, bevat in ieder geval een oordeel met betrekking tot het verlenen dan wel het weigeren van de ontheffing van de inburgeringsplicht en, indien van toepassing, noodzakelijke bijzondere examenomstandigheden als bedoeld in artikel 3.2.

  • 2 De arts, bedoeld in artikel 2.8, eerste lid, van het besluit, adviseert tot ontheffing van de inburgeringsplicht, indien de inburgeringsplichtige, zich niet zonder lichte aanpassingen in het voorbereidingstraject kan voorbereiden op het inburgeringsexamen, of niet met gebruikmaking van de beschikbare bijzondere examenomstandigheden het inburgeringsexamen kan behalen.

Hoofdstuk 3. Inburgeringsexamen

§ 1. Algemeen

Artikel 3.1

Het examengeld, bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, van het besluit, bedraagt:

Artikel 3.2

De bijzondere examenomstandigheden, bedoeld in artikel 3.5, eerste lid, van het besluit, betreffen:

  • a. examen in aangepaste locatie;

  • b. verlenging examentijd;

  • c. onderbroken examenafname;

  • d. aangepaste inroostering;

  • e. examenhulp;

  • f. grootbeeld;

  • g. grootschrift, en

  • h. loepfunctie.

§ 2. Inhoud van het examen

Artikel 3.4

De eindtermen van het praktijkdeel, bedoeld in artikel 3.7, eerste lid, van het besluit, en van het elektronisch praktijkexamen, bedoeld in artikel 3.9, eerste lid, onderdeel a, van het besluit, zijn opgenomen in bijlage 7 bij deze regeling.

Artikel 3.5

Artikel 3.6

  • 1 De kandidaat heeft het praktijkdeel van het inburgeringsexamen, bedoeld in artikel 3.7 van het besluit, behaald, indien hij:

    • a. 30 portfolio-opdrachten,

    • b. 6 assessmentopdrachten, of

    • c. een combinatie van 15 portfolio-opdrachten en 3 assessmentopdrachten

    met goed gevolg heeft afgelegd.

  • 3 De portfolio-opdrachten, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, en het tweede lid, onderdeel a, worden beoordeeld in een panelgesprek, gehouden door twee examinatoren.

  • 4 De assessmentopdrachten, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, en het tweede lid, onderdeel a, en de combinatie van assessmentopdrachten en portfolio-opdrachten, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, worden afgenomen met een assessment.

Artikel 3.7

  • 1 De kandidaat die geestelijke bedienaar is, heeft het aanvullend praktijkdeel, bedoeld in artikel 3.8, eerste lid, van het besluit, behaald, indien hij 6 portfolio-opdrachten met goed gevolg heeft afgelegd.

§ 3. Training voor examinatoren en commissies van beroep

Artikel 3.8

  • 2 De examinator kan deelnemen aan de training indien hij:

    • a. over het certificaat bekwaam docent Nederlands als tweede taal beschikt;

    • b. een opleiding van het hoger beroepsonderwijs of het wetenschappelijk onderwijs heeft afgerond en ten minste twee jaar leservaring heeft als docent Nederlands als tweede taal, of

    • c. een van de volgende opleidingen heeft afgerond:

      • 1°. urgentieopleiding basiseducatie;

      • 2°. post-hoger beroepsonderwijs basiseducatie;

      • 3°. post-hoger beroepsonderwijs Nederlands als tweede taal;

      • 4°. toegepaste taalwetenschap met specialisatie Nederlands als tweede taal;

      • 5°. algemene taalwetenschap met specialisatie Nederlands als tweede taal;

      • 6°. opleiding Nederlands als tweede taal – expert, of

      • 7°. duale masteropleiding Nederlands als tweede taal.

  • 3 De trainer van de Examentraining voor examinatoren inburgering, bedoeld in het eerste lid, dient de Examentraining voor examinatoren inburgering, bedoeld in het eerste lid, en de Trainersopleiding voor de Examentraining voor examinatoren inburgering met goed gevolg te hebben afgerond.

Artikel 3.9

  • 1 De voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter en de overige leden en plaatsvervangende leden van de commissie van beroep, bedoeld in artikel 3.12, derde lid, van het besluit, worden door het bevoegd gezag benoemd voor een termijn van ten minste drie en ten hoogste vijf jaar. Zij zijn opnieuw benoembaar.

  • 2 Op eigen verzoek wordt aan de leden en plaatsvervangende leden van de commissie van beroep voor de examens ontslag verleend door het bevoegd gezag. Bij het bereiken van de leeftijd van zeventig jaar wordt hun ontslag verleend met ingang van de eerstvolgende maand. Zij worden ontslagen indien zij uit hoofde van ziekte of gebreken niet in staat zijn hun functie te vervullen alsmede indien zij bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak wegens misdrijf zijn veroordeeld. Alvorens het ontslag op grond van het in de derde volzin bepaalde wordt verleend, wordt de betrokkene van het voornemen tot ontslag in kennis gesteld en wordt hem de gelegenheid geboden zich ter zake te doen horen.

§ 4. Kwaliteit van het inburgeringsexamen

Artikel 3.10

  • 1 Bij de afname en de beoordeling van de tot het praktijkdeel van het inburgeringsexamen behorende examens en het vaststellen van de uitslag, handelen de exameninstellingen overeenkomstig de portfolio’s, bedoeld in artikel 3.5, eerste lid, en de handleiding assessments, bedoeld in artikel 3.5, tweede lid.

  • 2 De exameninstellingen laten een ieder die zich daarvoor overeenkomstig de daartoe gestelde regels heeft aangemeld, het verschuldigde examengeld heeft voldaan en zich overeenkomstig artikel 3.4 van het besluit, heeft geïdentificeerd, toe tot de tot het inburgeringsexamen behorende examens.

  • 3 De exameninstellingen waarborgen de kwaliteit van de examinering door:

    • a. transparantie van de organisatiestructuur van de instelling en van de taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden bij de examinering;

    • b. het treffen van passende technische en organisatorische maatregelen om de examen- en persoonsgegevens te beveiligen tegen verlies of onrechtmatige verwerking;

    • c. het beschrijven van de procedure van verwerking van examenresultaten en de gegevensverstrekking ten behoeve van opneming in het Informatiesysteem Inburgering;

    • d. de naleving van het examenreglement, bedoeld in artikel 3.14, eerste lid, onderdeel c, van het besluit.

§ 5. Aanwijzing exameninstellingen

Artikel 3.11

  • 1 De minister wijst de exameninstellingen aan en kan deze aanwijzing schorsen of intrekken.

  • 2 Een afschrift van de beschikking op de aanvraag tot aanwijzing als exameninstelling wordt gezonden aan het Kwaliteitscentrum examinering inburgering.

Artikel 3.12

  • 2 Het rapport, bedoeld in artikel 3.15, derde lid, van het besluit, van het Kwaliteitscentrum examinering inburgering, bevat een positief advies, indien de instelling voldoet aan de bij en krachtens de wet gestelde eisen. In de overige gevallen bevat het een negatief advies.

  • 3 Het rapport wordt aan de instelling toegezonden. Indien het rapport een negatief advies bevat, kan de instelling een zienswijze bij het rapport voegen.

Artikel 3.13

  • 1 In het examenreglement, bedoeld in artikel 3.14, eerste lid, onderdeel c, van het besluit, wordt in ieder geval vermeld:

    • a. de procedure van aanmelding en identificatie van de inburgeringsplichtige;

    • b. de financiële aspecten van het praktijkdeel van het inburgeringsexamen;

    • c. de wijze van bekendmaking van de uitslagen van het praktijkdeel van het inburgeringsexamen;

    • d. dat de instelling beschikt over een examencommissie, bedoeld in artikel 3.11 van het besluit;

    • e. dat de instelling beschikt over een commissie van beroep, bedoeld in artikel 3.12 van het besluit;

    • f. de procedure en sancties bij fraude, en

    • g. de procedure voor de afhandeling van klachten.

  • 2 In het examenreglement verklaart de exameninstelling dat de tot het praktijkdeel van het inburgeringsexamen behorende examens en de beoordeling van examens worden afgenomen overeenkomstig de portfolio’s, bedoeld in artikel 3.5, eerste lid, en de handleiding assessments, bedoeld in artikel 3.5, tweede lid.

§ 6. Kwaliteitscentrum examinering inburgering

Artikel 3.15

Als Kwaliteitscentrum examinering inburgering wordt aangewezen het KwaliteitsCentrum Examinering te Amersfoort.

Artikel 3.15a

  • 1 In aanvulling op artikel 3.18, tweede lid, van het besluit beschrijft het jaarverslag ten minste:

    • a. de wijze waarop de beoordeling van de kwaliteit van de taakuitoefening, bedoeld in artikel 3.18, eerste lid, van het besluit heeft plaatsgevonden, alsmede de bevindingen welke voortvloeien uit die beoordeling;

    • b. de wijze waarop de exameninstellingen zijn betrokken bij de vaststelling van de wijze van uitvoering van het op hen uit te oefenen toezicht;

    • c. de wijze waarop de deskundigheid van de personen die zijn belast met het uitoefenen van taken voor het Kwaliteitscentrum examinering inburgering is geborgd, en;

    • d. de aantallen op basis van de klachtenregeling, bedoeld in artikel 3.24 van het besluit, ingediende klachten, alsmede de aard van die klachten.

  • 2 In aanvulling op artikel 3.18, tweede lid, van het besluit bevat het jaarverslag ten minste een opsomming van:

    • a. het aantal onderzochte exameninstellingen, alsmede het aantal bestede uren per exameninstelling;

    • b. per exameninstelling, het aantal onderzochte examenlocaties, alsmede het aantal bestede uren per examenlocatie, en;

    • c. per toezichtsproces, het gemiddeld aantal bestede uren.

Artikel 3.15b

  • 2 De aandachtspunten voor de accountantscontrole, bedoeld in artikel 3.19, derde lid, van het besluit betreffen ten minste:

    • a. het aantal bestede uren per exameninstelling en per examenlocatie, en;

    • b. het aantal bestede uren per toezichtsproces.

Artikel 3.16

  • 2 De subsidie wordt verleend onder de volgende voorwaarden:

    • a. Het Kwaliteitscentrum examinering inburgering legt in februari 2007 en in juni 2007 een voortgangsrapportage over, die in ieder geval gegevens bevat over het aantal uitgevoerde onderzoeken als bedoeld in artikel 3.17, tweede lid, onderdeel a, van het besluit en de tijdsbesteding door het Kwaliteitscentrum examinering inburgering per onderzoek;

    • b. Het Kwaliteitscentrum examinering inburgering brengt een deugdelijke scheiding aan in zijn administratie en zijn financiële beheer voor de activiteiten, bedoeld in artikel 3.17, tweede lid, onderdeel a, van het besluit, artikel 3.17, tweede lid, onderdeel b, van het besluit, en de overige activiteiten van het Kwaliteitscentrum examinering inburgering;

    • c. Het Kwaliteitscentrum examinering inburgering voert op regelmatige basis overleg met de minister;

    • d. De minister heeft recht op het gebruik van de door het Kwaliteitscentrum examinering inburgering ontwikkelde instrumenten en producten.

§ 7. De uitvoering van het toezicht op exameninstellingen

Artikel 3.17

Ter zake van het onderzoek, bedoeld in artikel 3.17, tweede lid, onderdeel b, van het besluit is de exameninstelling voor het jaar 2007 € 500 per examenlocatie van de instelling verschuldigd.

Artikel 3.19

  • 2 Het verslag wordt op aanvraag aan eenieder ter beschikking gesteld.

Hoofdstuk 4. Faciliteiten

§ 1. Lening

Artikel 4.2

  • 1 Ten behoeve van de betaling van de lening verstrekt de inburgeringsplichtige originele facturen aan de IB-Groep van:

    • a. de door hem te volgen of gevolgde inburgeringscursus en het door hem af te leggen of afgelegde inburgeringsexamen;

    • b. de door hem te volgen of gevolgde cursus die opleidt tot het Staatsexamen Nederlands als tweede taal, programma I of II, of

    • c. de door een inburgeringsplichtige oudkomer te volgen of gevolgde cursus die opleidt tot, alsmede het afleggen van het inburgeringsexamen op de niveaus, bedoeld in de artikelen 2.9, eerste lid, en 2.10 van het besluit.

  • 2 De factuur vermeldt in ieder geval:

    • a. het sociaal-fiscaalnummer van de kandidaat;

    • b. de naam- en adresgegevens van de kandidaat;

    • c. de naam- en adresgegevens van de instelling;

    • d. de naam van de cursus dan wel van het examen.

  • 3 De betaling van de factuur, bedoeld in het eerste lid, geschiedt binnen vier weken na ontvangst door de IB-Groep van die factuur.

  • 4 De eerste betaling vindt plaats binnen een jaar na de beschikking, bedoeld in artikel 4.4, eerste lid, van het besluit, waarbij het recht op de lening is vastgesteld. Indien binnen deze periode geen betaling heeft plaatsgevonden, vervalt de beschikking.

§ 2. Terugbetaling

Artikel 4.4

  • 1 De rente over de door de inburgeringsplichtige opgenomen lening wordt maandelijks berekend op basis van samengestelde interest.

  • 2 Voor de berekening van de rente op de voet van het eerste lid wordt een maand gesteld op 30 dagen en een jaar gesteld op 360 dagen.

Artikel 4.5

Gedurende de aanloopfase, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de wet, en de terugbetalingsperiode, bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, van het besluit, wordt hetzelfde rentepercentage gehanteerd, vastgesteld overeenkomstig artikel 4.5, eerste lid, van het besluit. Het bij aanvang van de aanloopfase geldende rentepercentage wordt gehanteerd.

Artikel 4.6

  • 1 De hoogte van de maandelijkse termijn wordt berekend op basis van het bedrag aan opgebouwde schuld vermeerderd met de over dat bedrag verschuldigde rente, berekend overeenkomstig artikel 4.4 en gedeeld door het aantal te betalen termijnen.

  • 2 De hoogte van de maandelijkse termijn bedraagt ten minste € 15.

Artikel 4.7

  • 1 In afwijking van artikel 4.7, eerste lid, van het besluit vervallen de rente en aflossing van de lening van een debiteur, die niet binnenlands belastingplichtig is in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001, gedurende de aflosfase in jaarlijkse termijnen. Artikel 4.4 is in dat geval van overeenkomstige toepassing. Indien de debiteur zich voor het einde van een jaartermijn metterwoon in Nederland vestigt, wordt hij tot het einde van die jaartermijn behandeld als een debiteur die niet binnenlands belastingplichtig is. Op aanvraag van de in de eerste volzin bedoelde debiteur kan de IB-Groep besluiten dat de rente en aflossing van de lening niet vervallen in jaarlijkse termijnen maar in maandelijkse termijnen.

  • 2 De hoogte van de jaarlijkse dan wel de maandelijkse termijn, bedoeld in het eerste lid, laatste volzin, wordt berekend overeenkomstig artikel 4.6, tenzij de debiteur, bedoeld in het eerste lid, bij de IB-Groep een aanvraag indient tot vaststelling van zijn draagkracht voor de resterende aflosfase. In dat geval levert hij aan de IB-Groep de door de IB-Groep gevraagde gegevens.

  • 3 De betaling van de maandelijkse termijn, bedoeld in het eerste lid, laatste volzin, geschiedt door middel van:

    • a. een daartoe door de debiteur verleende doorlopende machtiging om het verschuldigde bedrag maandelijks te doen afschrijven van een door de debiteur aangewezen bank- of girorekening in Nederland of

    • b. een door de IB-Groep aan de debiteur gezonden acceptgirokaart.

Artikel 4.8

  • 1 De terugbetalingsperiode van de debiteur die algemene bijstand ontvangt en een aanvraag indient om zijn draagkracht vast te stellen, beslaat ten hoogste drie jaren vanaf de maand volgend op de maand waarin hij de IB-Groep kenbaar heeft gemaakt dat hij algemene bijstand ontvangt. De volledige terugbetalingsperiode beslaat ten hoogste 7 jaren.

  • 3 De duur van de terugbetalingsperiode, bedoeld in het eerste lid, en de hoogte van de maandelijkse termijn, bedoeld in het tweede lid, worden niet gewijzigd ingeval de algemene bijstand wordt beëindigd.

Artikel 4.9

  • 1 De draagkracht die wordt vastgesteld overeenkomstig dit artikel, gaat in op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de aanvraag, bedoeld in artikel 4.9 van het besluit, is ingediend.

  • 2 Maatstaf voor de vaststelling van de draagkracht van de debiteur uit inkomen is het totaal van het toetsingsinkomen van de debiteur en zijn partner in het tweede jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de draagkracht wordt vastgesteld. Het aldus bepaalde inkomen is het draagkrachtinkomen.

  • 3 Op het draagkrachtinkomen wordt in mindering gebracht de draagkrachtvrije voet. Deze voet is gelijk aan:

    • a. 120% van het belastbaar minimumloon voor een debiteur met partner, of

    • b. 120% van het belastbaar minimumloon voor een debiteur op wie de alleenstaande ouderkorting, bedoeld in artikel 8.9 van de Wet inkomstenbelasting 2001, van toepassing is, of

    • c. 84% van het belastbaar minimumloon voor overige debiteuren zonder partner.

  • 4 De draagkracht van de debiteur uit inkomen is 8% van het inkomen boven de draagkrachtvrije voet.

  • 5 Voor de toepassing van dit artikel wordt indien het toetsingsinkomen of het belastbaar loon in het tweede jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de draagkracht wordt vastgesteld, nog niet bekend is, door de IB-Groep daarvoor in de plaats gesteld een bedrag dat het vast te stellen toetsingsinkomen of het belastbaar loon benadert.

Artikel 4.10

  • 1 Op aanvraag van de debiteur wordt bij de toepassing van artikel 4.9 uitgegaan van het inkomen van een ander jaar dan het inkomen over het tweede jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de draagkracht wordt vastgesteld, indien sprake is van terugval in inkomen:

    • a. over het jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de draagkracht wordt vastgesteld, in welk geval wordt uitgegaan van het jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de draagkracht wordt vastgesteld, of

    • b. over het jaar waarvoor de draagkracht wordt vastgesteld, in welk geval wordt uitgegaan van het jaar waarvoor de draagkracht wordt vastgesteld.

  • 2 Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder een terugval in inkomen verstaan een vermindering van het toetsingsinkomen van de debiteur van ten minste 15% ten opzichte van het tweede jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de draagkracht wordt vastgesteld, met dien verstande dat de vermindering niet kan worden gerekend tot inkomensschommelingen die in het algemeen normaal kunnen worden geacht bij de gekozen wijze van inkomensverwerving.

  • 3 Voor de toepassing van het eerste lid wordt zolang het belastbaar inkomen over het tweede jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de draagkracht wordt vastgesteld, het jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de draagkracht wordt vastgesteld, of het jaar waarvoor de draagkracht wordt vastgesteld nog niet definitief bekend is, daarvoor in de plaats gesteld het bedrag dat naar het oordeel van de IB-Groep het uiteindelijke belastbaar loon benadert.

Artikel 4.11

Indien de partner van de debiteur ook een debiteur is die een beschikking tot terugbetaling als bedoeld in artikel 4.8, eerste lid, van het besluit heeft ontvangen, wordt:

  • a. artikel 4.9, tweede en vierde lid, slechts eenmaal toegepast op het totaal van het toetsingsinkomen, en

  • b. bij toepassing van artikel 4.10 van het besluit de te betalen maandelijkse termijn per debiteur vastgesteld op basis van de verhouding tussen de hoogte van het toetsingsinkomen van beide debiteuren afzonderlijk.

Artikel 4.12

  • 1 De debiteur is in verzuim indien binnen twee weken na de vervaldatum van een vordering het bedrag van de verplichte terugbetaling niet is ontvangen.

Artikel 4.13

  • 1 De IB-Groep maant de debiteur, die in verzuim is, tweemaal schriftelijk aan tot betaling binnen twee weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de aanmaning is toegezonden.

  • 2 De IB-Groep kan voor de aanmaning een vergoeding in rekening brengen aan de debiteur. De vergoeding bedraagt € 6 bij achterstallige termijnen ten bedrage van minder dan € 454 en € 14 bij achterstallige termijnen ten bedrage van € 454 of meer.

  • 3 De aanmaning vermeldt de vergoeding die in rekening wordt gebracht. De aanmaning vermeldt tevens dat niet tijdige betaling kan leiden tot invorderingsmaatregelen van de achterstallige termijnen alsmede van het resterende verschuldigde bedrag die op kosten van de debiteur worden uitgevoerd.

Artikel 4.14

  • 1 Indien de debiteur op de aanmaning, bedoeld in artikel 4.13, eerste lid, niet binnen de gestelde termijn betaalt, kan de IB-Groep een dwangbevel uitvaardigen. Het dwangbevel levert een executoriale titel op, die met toepassing van de voorschriften van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan worden ten uitvoer gelegd. Het dwangbevel kan betrekking hebben op de betalingsachterstand alsmede het resterende verschuldigde bedrag.

  • 2 De betekening en de tenuitvoerlegging van het dwangbevel geschieden op kosten van de debiteur. Deze kosten zijn ook verschuldigd, indien het dwangbevel door betaling van verschuldigde bedragen niet of niet volledig ten uitvoer is gelegd.

  • 3 Het dwangbevel vermeldt in ieder geval:

    • a. aan het hoofd het woord ‘dwangbevel’;

    • b. het bedrag van de invorderbare hoofdsom;

    • c. het wettelijk voorschrift waaruit de geldschuld voortvloeit;

    • d. de kosten van het dwangbevel;

    • e. dat het op kosten van de schuldenaar ten uitvoer kan worden gelegd;

    • f. het bedrag van de aanmaningsvergoeding, en

    • g. de ingangsdatum van de wettelijke rente.

  • 4 Bij het dwangbevel kunnen tevens de aanmaningsvergoeding, de wettelijke rente en de kosten van het dwangbevel worden ingevorderd.

Artikel 4.15

Tegen het dwangbevel, bedoeld in artikel 4.14, eerste lid, staat verzet open binnen vier weken na de betekening. Het verzet stuit de aanvang of de voortzetting van de tenuitvoerlegging niet, behoudens de bevoegdheid van de geëxecuteerde die het verzet heeft gedaan, om hieromtrent een voorziening bij voorraad uit te lokken.

Artikel 4.16

Bij uitvaardiging van het dwangbevel, bedoeld in artikel 4.14, eerste lid, kunnen de achterstallige termijnen alsmede het resterende verschuldigde bedrag worden overgedragen aan een gerechtsdeurwaarder mits:

  • a. het achterstallige deel minimaal € 180 bedraagt, of

  • b. het deel dat zes maanden of langer achterstallig is, minimaal € 15 bedraagt.

Artikel 4.17

De IB-Groep kan de achterstallig termijnen alsmede het resterende verschuldigde bedrag van de debiteur die direct voorafgaande aan de beëindiging van de inburgeringsplicht houder is geweest van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 geheel kwijtschelden, indien:

  • a. de debiteur een verzoek om kwijtschelding indient;

  • b. de debiteur niet langer inburgeringsplichtig is omdat de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 29 van de Vreemdelingenwet 2000, is ingetrokken aangezien de grond voor verlening daarvan is komen te vervallen;

  • c. de debiteur geen ingezetene is in de zin van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, en

  • d. naar het oordeel van de IB-Groep vaststaat dat de debiteur Nederland daadwerkelijk heeft verlaten.

§ 3. Vergoeding

Artikel 4.20

  • 1 De vergoeding, bedoeld in artikel 4.17, eerste lid, onderdeel b, en tweede lid, onderdeel b, van het besluit, bedraagt 70% van de kosten die door de gewezen inburgeringsplichtige zijn gemaakt ten behoeve van het volgen van een inburgeringscursus en het afleggen van het inburgeringsexamen of het volgen van een cursus ten behoeve van het behalen van het Staatsexamen Nederlands als tweede taal, programma I of II.

  • 2 De vergoeding, bedoeld in het eerste lid, bedraagt ten hoogste € 3000.

Artikel 4.21

  • 2 De gewezen inburgeringsplichtige overlegt ten behoeve van de aanvraag de volgende gegevens:

    • a. de originele facturen die zijn voldaan ten behoeve van de door hem gevolgde inburgeringscursus en het door hem afgelegde inburgeringsexamen of ten behoeve van de door hem gevolgde cursus die opleidt tot het Staatsexamen Nederlands als tweede taal, programma I of II, tenzij de IB-Groep de originele facturen reeds in bezit heeft ten behoeve van de lening;

    • b. het originele bewijs van betaling van de facturen, bedoeld in het onderdeel a, tenzij de facturen reeds door de IB-Groep zijn betaald overeenkomstig artikel 4.2, en

    • c. zijn sociaal-fiscaalnummer.

  • 3 De facturen, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, vermeldt in ieder geval:

    • a. het sociaal-fiscaalnummer van de kandidaat;

    • b. de naam- en adresgegevens van de kandidaat;

    • c. de naam- en adresgegevens van de instelling;

    • d. de naam van de cursus dan wel van het examen.

Artikel 4.22

  • 2 Betaling geschiedt binnen vier weken na de verzending van de beschikking.

Artikel 4.23

De IB-Groep betaalt de vergoeding, bedoeld in artikelen 4.18, 4.19 en 4.20, door bijschrijving van het bedrag op de daartoe door de inburgeringsplichtige aangewezen bank- of girorekening in Nederland.

Artikel 4.24

  • 1 De IB-Groep neemt binnen acht weken nadat de inburgeringsplichtige het inburgeringsexamen heeft behaald, dan wel binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag, bedoeld in artikel 4.21, eerste lid, een beschikking, waarbij de omvang van het bedrag van de verrekening, bedoeld in artikel 4.22, eerste lid, van het besluit, wordt vastgesteld.

  • 2 Indien de vergoeding hoger is dan het bedrag dat de gewezen inburgeringsplichtige moet terugbetalen, wordt het resterende bedrag uitbetaald aan de gewezen inburgeringsplichtige.

  • 3 De wettelijke rente wordt vergoed, indien de termijn, genoemd in artikel 4.19 van het besluit, en in artikel 4.22, tweede lid, wordt overschreden. De wettelijke rente wordt vergoed over de periode met ingang van de dag volgend op de laatste dag van de in die artikelen genoemde termijn tot de dag waarop de vergoeding naar de rekening van de gewezen inburgeringsplichtige is overgemaakt dan wel een verrekening op basis van dit artikel heeft plaatsgevonden.

§ 4. Gemeentelijk aanbod aan geestelijke bedienaren

Artikel 4.25

  • 1 De cursus, bedoeld in artikel 4.24, eerste lid, van het besluit, is een geïntegreerde cursus, die uit de volgende onderdelen bestaat:

    • a. een taalcursus;

    • b. praktijkopdrachten;

    • c. thema-bijeenkomsten kennis van de Nederlandse samenleving.

  • 2 De cursus, bedoeld in het eerste lid, wordt gegeven door de combinatie Cinop-Kontakt der Kontinenten.

Hoofdstuk 5. Handhaving

Artikel 5.1

  • 1 De minister stelt het aantal oudkomers vast aan wie het college in een door de minister vast te stellen tijdvak een handhavingsbeschikking bekendmaakt.

Hoofdstuk 6. Informatiebepalingen

Artikel 6.1

De bijzondere persoonsgegevens, bedoeld in artikel 50, eerste lid, van de wet zijn gegevens waaruit blijkt dat een inburgeringsplichtige:

  • a. een geestelijke bedienaar is;

  • b. is ontheven van de inburgeringsplicht op grond van artikel 6 van de wet;

  • c. een bestuurlijke boete als bedoeld in de artikelen 29, 30, 31, of 33 van de wet is opgelegd;

  • d. het inburgeringsexamen dan wel een deel daarvan slechts kan afleggen op een wijze die is aangepast aan zijn mogelijkheden.

Artikel 6.2

  • 4 De verwerking van bijzondere persoonsgegevens als bedoeld in artikel 6.1, onderdeel d, is in ieder geval noodzakelijk om de kandidaat met een psychische of lichamelijk belemmering, dan wel een verstandelijke handicap, op diens verzoek in de gelegenheid te stellen het inburgeringsexamen dan wel een deel daarvan af te leggen op een wijze die is aangepast aan zijn mogelijkheden.

  • 5 De documenten waaruit bijzondere persoonsgegevens als bedoeld in artikel 6.1 blijken, worden neergelegd in een persoonsgebonden dossier. De bijzondere persoonsgegevens worden ten behoeve van de in het eerste lid bedoelde doeleinden verstrekt aan het Informatiesysteem Inburgering.

Artikel 6.3

  • 1 Voorzover de bijzondere persoonsgegevens zijn opgeslagen in het Informatiesysteem Inburgering, wordt dit bestand beveiligd tegen ongeautoriseerd gebruik door:

    • a. het toekennen van autorisaties aan alleen die personen, die voor het uitoefenen van hun taak toegang tot de opgeslagen informatie moeten hebben;

    • b. het bewaren van een reservebestand op een voor niet-geautoriseerde personen ontoegankelijke plaats.

  • 2 De verantwoordelijke, bedoeld in artikel 6.8 van het besluit, stelt richtlijnen op voor het verwerken van bijzondere persoonsgegevens in het Informatiesysteem Inburgering.

Artikel 6.4

De onverenigbare verwerking van bijzondere persoonsgegevens door de IB-Groep wordt op de volgende wijze tegengegaan:

  • a. de toegang tot de gegevens in het persoonsgebonden dossier en het Informatiesysteem Inburgering is voorbehouden aan die personen, die voor het uitoefenen van hun taak, bedoeld in artikel 6.2, toegang tot de informatie moeten hebben;

  • b. de verantwoordelijke, bedoeld in artikel 6.8 van het besluit, stelt een functionaris voor de gegevensbescherming aan, die toeziet op de naleving van de Wet bescherming persoonsgegevens;

  • c. de verantwoordelijke, bedoeld in artikel 6.8 van het besluit, verricht integriteits- en kwaliteitsaudits ten aanzien van de verwerking van de persoonsgegevens en rapporteert deze aan de functionaris voor de gegevensbescherming.

Artikel 6.5

Voor zover de verwerking van bijzondere persoonsgegevens door de Immigratie- en Naturalisatiedienst, het college, de cursusinstellingen en de exameninstellingen niet geregeld is in een andere regeling, zijn de artikelen van dit hoofdstuk van overeenkomstige toepassing op de verwerking van bijzondere persoonsgegevens door deze instanties.

Hoofdstuk 7. Financiële Bepalingen

Artikel 7.1

  • 1 De minister stelt de landelijke gemiddelde prijs, bedoeld in artikel 7.7, tweede lid, van het besluit, vast aan de hand van de door gemeenten met aanbieders overeengekomen inkoopprijzen van inburgeringscursussen.

  • 2 Indien de minister daarom verzoekt, verstrekt het college de minister voor 1 mei een opgave van:

    • a. het gemiddelde van alle door de gemeente in de voorafgaande maanden januari, februari en maart met aanbieders overeengekomen inkoopprijzen van inburgeringscursussen;

    • b. het aantal inburgeringsplichtigen aan wie de gemeente de in onderdeel a bedoelde inburgeringscursussen zal aanbieden.

  • 3 De minister stelt een model vast voor de verstrekking van de opgave, bedoeld in het tweede lid.

  • 4 Indien de minister daarom verzoekt, is de opgave, bedoeld in het tweede lid, voorzien van een verklaring omtrent de getrouwheid, afgegeven door een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Ten behoeve van de verklaring omtrent de getrouwheid stelt de minister een controleprotocol vast. Aan de minister wordt op diens verzoek inzicht gegeven in de gegevens die bij de controle op enigerlei wijze een rol spelen en in de controlerapporten van de accountant.

Hoofdstuk 9. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 9.1

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.

In afwijking van artikel 3.8, derde lid, wordt de Examentraining voor examinatoren inburgering, bedoeld in artikel 3.8, eerste lid, tot 1 april 2007 gegeven door het Consortium onder leiding van bureau ICE.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2007, 143, datum inwerkingtreding 29-07-2007, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2007.

1 In afwijking van artikel 3.8, derde lid, wordt de Examentraining voor examinatoren inburgering, bedoeld in artikel 3.8, eerste lid, tot 1 april 2007 gegeven door het Consortium onder leiding van bureau ICE.

2 Het Consortium onder leiding van bureau ICE reikt op aanvraag een certificaat uit, waaruit blijkt dat de aanvrager de Examentraining voor examinatoren inburgering met goed gevolg heeft afgelegd en het afsluitende examen heeft behaald.

3 Het model van het certificaat, bedoeld in het tweede lid, is opgenomen in bijlage 17 bij deze regeling.

Stcrt. 2007, 143, datum inwerkingtreding 29-07-2007, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-04-2007.

1 De Examentraining voor examinatoren inburgering, bedoeld in artikel 3.8, eerste lid, wordt tot 1 januari 2008 gegeven door het Consortium onder leiding van bureau ICE.

2 Het Consortium onder leiding van bureau ICE reikt op aanvraag een certificaat uit, waaruit blijkt dat de aanvrager de Examentraining voor examinatoren inburgering met goed gevolg heeft afgelegd en het afsluitende examen heeft behaald.

3 Het model van het certificaat, bedoeld in het tweede lid, is opgenomen in bijlage 17 bij deze regeling.

Artikel 9.2

In afwijking van artikel 5.1, wordt een in dat artikel genoemde vaststelling gedaan voor 26 februari 2007.

Artikel 9.3

In afwijking van artikel 7.1, tweede lid, verstrekt het college voor 1 juni 2007 een opgave van:

  • a. het gemiddelde van alle door de gemeente in de voorafgaande maanden februari, maart en april 2007 met aanbieders overeengekomen inkoopprijzen van inburgeringscursussen;

  • b. het aantal inburgeringsplichtigen aan wie de gemeenten de in onderdeel a bedoelde inburgeringscursussen zal aanbieden.

Artikel 9.6

  • 1 Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2007.

  • 2 Artikel 9.4 werkt terug tot en met 1 januari 2006.

Deze regeling zal in de Staatscourant worden geplaatst met uitzondering van de bijlagen, die ter inzage worden gelegd in de bibliotheek van het Ministerie van Justitie en zijn te raadplegen via het internet http//www.inburgering.net en http//www.handreikinginburgeringgemeenten.nl.

Bijlage 1 bij artikel 2.1 (tijdelijke verblijfsdoelen);

Bijlage 2 bij artikel 2.2 (Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse diploma’s);

Bijlage 3 bij artikel 2.3, tweede lid (document korte vrijstellingstoets);

Bijlage 4 bij artikel 2.4, derde lid (protocol medische advisering);

Bijlage 5 bij artikel 2.5 (eindtermen kennis van de Nederlandse samenleving);

Bijlage 6 bij artikel 3.3 (model inburgeringsdiploma);

Bijlage 7 bij artikel 3.4 (eindtermen Nederlandse Taal);

Bijlage 8 bij artikel 3.5, eerste lid (model portfolio Werk en model portfolio OGO);

Bijlage 9 bij artikel 3.5, tweede lid (handleiding assessments);

Bijlage 10 bij artikel 3.7, derde lid (eindtermen aanvullend en bijzonder praktijkdeel voor geestelijke bedienaren).

De

Minister

voor Vreemdelingenzaken en Integratie,

M.C.F. Verdonk

Bijlage 1. bij artikel 2.1 (tijdelijke verblijfsdoelen)

[Red: Ligt ter inzage bij het Ministerie van Justitie.]

Bijlage 2. bij artikel 2.2 (Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse diploma’s)

[Red: Ligt ter inzage bij het Ministerie van Justitie.]

Bijlage 3. bij artikel 2.3, tweede lid (document korte vrijstellingstoets)

[Red: Ligt ter inzage bij het Ministerie van Justitie.]

Bijlage 4. bij artikel 2.4, derde lid (protocol medische advisering)

[Red: Ligt ter inzage bij het Ministerie van Justitie.]

Bijlage 5. bij artikel 2.5 (eindtermen kennis van de Nederlandse samenleving)

[Red: Ligt ter inzage bij het Ministerie van Justitie.]

Bijlage 6. bij artikel 3.3 (model inburgeringsdiploma)

[Red: Ligt ter inzage bij het Ministerie van Justitie.]

Bijlage 7. bij artikel 3.4 (eindtermen Nederlandse Taal)

[Red: Ligt ter inzage bij het Ministerie van Justitie.]

Bijlage 8. bij artikel 3.5, eerste lid (model portfolio Werk en model portfolio OGO)

[Red: Ligt ter inzage bij het Ministerie van Justitie.]

Bijlage 10. bij artikel 3.7, derde lid (eindtermen aanvullend en bijzonder praktijkdeel voor geestelijke bedienaren)

[Red: Ligt ter inzage bij het Ministerie van Justitie.]