Hieronder wordt nader ingegaan op het door de politie te voeren beleid. Art. 10a van het Besluit alcoholonderzoeken regelt dat dadelijk na het vernemen van het resultaat van de ademanalyse, de verdachte
kan verzoeken om een tegenonderzoek. Dit onderzoek wordt voor rekening van de verdachte
verricht in de vorm van een bloedproef – of bij medische bezwaren – een vervangende
urineproef.Bij het uitvoeren van het onderzoek dient verder op dezelfde wijze te worden
gehandeld als wanneer op initiatief van de politie tot het afnemen van een bloedmonster
(of urinemonster) zou zijn overgegaan. De artt. 12 t/m 15, 18 t/m 21 (met uitzondering
van het eerste en het tweede lid) en 22 van het Besluit alcoholonderzoeken, respectievelijk
de artt. 3 t/m 7 en 8 t/m 13 van de Regeling bloed- en urineonderzoek (Stcrt. 2005,
188) zijn van (overeenkomstige) toepassing.
De bloedproef is op dit moment als tegenonderzoek het meest doelmatig en biedt de
verdachte de meest objectieve vorm van tegenonderzoek.In dit verband wordt verwezen
naar de conclusie van het OM bij het zgn. ademanalysearrest (HR 6 maart 1990, NJ 1990,
467).
In de Nota van Toelichting bij bovengenoemd Besluit wordt uitdrukkelijk opgemerkt dat de politie niet verplicht is de verdachte op de
mogelijkheid van een tegenonderzoek te wijzen.Deze opvatting sluit aan bij de regeling
inzake het onderzoek van bloed (of urine) en de jurisprudentie ter zake. Verwezen
wordt naar de arresten HR 15 februari 1983, NJ 1983, 448 en HR 12 april 1983, NJ 1983,
569, waarin werd beslist dat de verdachte niet behoeft te worden medegedeeld dat hij
recht heeft op een tegenonderzoek met betrekking tot de uitslag van een bloedproef
(of urineproef). In genoemde arresten is niet het voorbehoud gemaakt dat zulks anders
zou zijn bij verdachten die niet beschikken over een raadsman. Betwist verdachte echter
het resultaat van de ademanalyse dan moet dat echter wel voor de opsporingsambtenaren
reden zijn om hem te wijzen op de mogelijkheid van het tegenonderzoek (arrest van
het gerechtshof ’s-Gravenhage 21 november 1997, NJ 1998, 140). Indien de verdachte
om een tegenonderzoek vraagt, dient dit uiteraard in het proces-verbaal te worden
vermeld.
In afwachting van het tegenonderzoek wordt de verdachte geacht zich op vrijwillige
basis op de plaats van onderzoek (bijvoorbeeld het politiebureau) blijven. Verdachte
dient zich daartoe op te houden in een door de opsporingsambtenaar aangewezen plaats
van onderzoek. Verlaat verdachte zonder toestemming deze ruimte, dan wordt hij geacht
afstand te hebben gedaan van zijn recht op een tegenonderzoek, dan wel het aan zichzelf
te wijten te hebben dat geen tegenonderzoek is verricht.
Verzoekt verdachte om een tegenonderzoek, dan zal de politie een arts moeten waarschuwen.
Indien de verdachte te kennen geeft zelf een arts te willen uitkiezen, dan dient dit
verzoek in beginsel te worden gehonoreerd. De verdachte neemt vervolgens contact op
met de arts van zijn keuze. Wel wordt de eis gesteld dat dit niet mag leiden tot onredelijke
vertraging van het onderzoek. De door de verdachte gekozen arts zal dan ook moeten
aangeven of hij naar verwachting binnen een uur aanwezig zal kunnen zijn. Kan hij
deze toezegging niet doen en blijft de verdachte bij zijn verzoek om een tegenonderzoekUiteraard
kan de verdachte zijn verzoek om een tegenonderzoek herroepen, indien de arts van
zijn keuze niet binnen een uur beschikbaar blijkt te zijn. Dit dient in het proces-verbaal
te worden vermeld., dan zal de politie van haar kant een arts waarschuwen.
In de regel zal de arts naar het politiebureau komen om daar de verdachte door middel
van een vena-punctie de vereiste hoeveelheid bloed af te nemen, c.q. onder zijn toezicht
door verdachte urine af te laten staan. De desbetreffende bepalingen uit het Besluit alcoholonderzoeken en de Regeling bloed- en urineonderzoek zijn van toepassing.
Nadrukkelijk wordt er op gewezen dat art. 15 van het Besluit alcoholonderzoeken, houdende de 60-minuten-regeling (lees: 61 minuten), onverkort van toepassing is.
Ook het verzenden van het bloedmonster (of urinemonster) moet overeenkomstig de geldende
regels gebeuren. De politie geeft hierbij aan dat het monster is afgenomen in het
kader van een tegenonderzoek bij ademanalyse. Dit moet op de thans in gebruik zijnde
formulieren aangetekend worden.
Het onderzoek van het bloed of de urine wordt verricht door het Nederlands Forensisch
Instituut (NFI) te Rijswijk. Ingevolge art. 20 van het Besluit alcoholonderzoeken wordt het resultaat van het onderzoek zo spoedig mogelijk aan de verdachte medegedeeld.
De mededeling van het resultaat aan verdachte geschiedt rechtstreeks door het NFI,
nu niet de politie, doch de verdachte opdrachtgever is.
De kosten van het tegenonderzoek bij ademanalyseEen en ander is geregeld in art. 11
van de Regeling bloed- en urineonderzoek., te weten die van de arts, van het onderzoek
door het NFI en van het bloedblok komen voor rekening van de verdachte.Art. 11 van
de Regeling bloed- en urineonderzoek geeft daar de volgende tarieven voor aan:a. de
bloedafname door een arts bedraagt € 62, dan wel – indien het afnemen van het bloed
geschiedt in de periode tussen 18.00 uur ’s avonds en 8.00 uur ’s ochtends of in de
periode tussen 18.00 uur vrijdagavond en 8.00 uur maandagochtend – € 81.b. het onderzoek
van het bloedmonster door het NFI bedraagt € 91.c. het bloedblok bij de politie € 4,50.
De verdachte moet, voordat de arts wordt gewaarschuwd, de kosten van het bloedblok
en van de arts op het politiebureau voldoen. De kosten van het onderzoek door het
NFI moeten binnen zes weken na de bloedafname aan het NFI worden voldaan. Pas nadat
ook deze kosten zijn voldaan, gaat het NFI tot het onderzoek over. Hierbij kan worden
aangesloten bij het arrest van de Hoge Raad 18-10-1983, NJ 1984, 97 waarin werd bepaald
dat het resultaat van een bloedproef voor het bewijs mocht worden gebruikt, omdat
de verdachte niet tijdig een financiële regeling had getroffen en het daardoor aan
zichzelf had te wijten dat het tegenonderzoek (bij bloedproef) niet had plaatsgevonden.
De verdachte die dus niet voldoet aan de voorwaarde van betaling van alle kosten binnen
de gestelde betalingstermijn, mag worden geacht afstand te hebben gedaan van zijn
recht op een tegenonderzoek.
Aan de verdachte, die om een tegenonderzoek heeft verzocht, wordt door de politie
een brief ter hand gesteld waarin de procedure en de verplichtingen met betrekking
tot de betaling van de kosten worden vermeld (zie bijlagen 1 en 2).