In artikel 1 en in hoofdstuk III van de wet zijn bepalingen opgenomen over de belastingheffing bij invoer. Artikel 1, aanhef en letter d, geeft aan dat ter zake van het belastbare feit ‘invoer van goederen’ belasting is
verschuldigd. Artikel 18, eerste lid, geeft aan wat onder ‘invoer van goederen’ moet worden begrepen:
-
a) het binnenbrengen van goederen uit derde landen;
-
b) het binnenbrengen van goederen uit delen van het douanegebied van de EG waarop de
btw-richtlijn niet van toepassing is;
-
c) het onttrekken van goederen aan een douaneregime;
-
d) bevoorrading in Nederland van vervoermiddelen met goederen welke niet in het vrije
verkeer zijn.
Het tweede lid omschrijft wat onder het begrip ‘douaneregime’ wordt verstaan. In de
volgende leden van het artikel zijn uitzonderingen op het begrip ‘invoer’ opgenomen.
Artikel 19 stemt de maatstaf van heffing bij invoer af op de maatstaf van heffing bij leveringen
van goederen en intracommunautaire verwervingen van goederen. De reden hiervoor is
dat de tarieven voor leveringen van goederen en intracommunautaire verwervingen van
goederen gelijk zijn aan de tarieven, die worden toegepast op de invoer van goederen
van buiten de Europese Unie. Bij invoer gelden dezelfde percentages als bij levering
van goederen (zie artikel 20 van de wet). Artikel 21 bevat een globale omschrijving van de categorieën gevallen die in aanmerking komen
voor een vrijstelling van omzetbelasting bij invoer.
Als is vastgesteld dát omzetbelasting bij invoer is verschuldigd, moet vervolgens
worden vastgesteld:
-
1. van wie de belasting wordt geheven,
-
2. op welk moment de belasting verschuldigd wordt, en
-
3. op welke wijze de verschuldigde belasting moet worden voldaan.
De hoofdregel voor de wijze van heffing van omzetbelasting bij invoer is opgenomen
in artikel 22 van de wet. De heffing verloopt in overeenstemming met de bepalingen in het douanerecht. Het
artikel bevat ook een regeling om kwijtschelding of teruggaaf van omzetbelasting bij
invoer te verlenen. Een belangrijke uitzondering op de hoofdregel is opgenomen in
artikel 23 van de wet. Dit artikel regelt de mogelijkheid de bij invoer van goederen verschuldigde omzetbelasting
te heffen van de ondernemer voor wie de goederen zijn bestemd. In die gevallen geschiedt
de heffing op dezelfde wijze als de belasting verschuldigd wegens de levering van
goederen, en wordt de belasting voldaan bij de binnenlandse periodieke aangifte. De
bepalingen van de wet zijn gebaseerd op de artikelen 2, lid 1, onderdeel d, 30, 60, 61, 70, 71, 85 t/m
89, 94, lid 2, 131, 143, 144, 145, 201, 211 en 260 van de btw-richtlijn.