Tijdelijke energieregeling markt en innovatie

[Regeling vervallen per 01-01-2010.]
Geraadpleegd op 26-10-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 26-07-2009.
Geldend van 26-07-2009 t/m 08-08-2009

Regeling van de Minister van Economische Zaken van 2 september 2008, nr. WJZ / 8123674, houdende regels inzake de verstrekking van subsidies ten behoeve van verduurzaming van de energiehuishouding (Tijdelijke energieregeling markt en innovatie)

De Minister van Economische Zaken,

Gelet op artikel 3 van de Kaderwet EZ-subsidies;

Besluit:

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

Artikel 1.1

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • Minister: de Minister van Economische Zaken;

  • ondernemer in de landbouwsector: een ondernemer die activiteiten verricht op het gebied van de productie, verwerking en afzet van landbouwproducten als bedoeld in bijlage 1 bij het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met uitzondering van ondernemers in de visserij- en aquacultuursector en in de bosbouwsector;

  • referentiekosten: kosten voor een investering ten behoeve van een in Nederland gangbaar systeem, apparaat of techniek die in technisch opzicht vergelijkbaar is met een in Nederland uit te voeren project maar waarmee niet hetzelfde niveau van milieubescherming kan worden bereikt als met het uit te voeren project, terwijl, in geval van een uit te voeren project voor hernieuwbare energie, de capaciteit voor de opwekking van energie van dat project ten minste overeenkomt met die van de eerstbedoelde investering.

Artikel 1.2

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

Op subsidies op grond van deze regeling zijn de bepalingen van het Kaderbesluit EZ-subsidies van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van de artikelen 5 en 9 en andere bepalingen voor zover deze in de volgende hoofdstukken buiten toepassing worden verklaard.

Artikel 1.3

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

  • 1 De subsidie bedraagt voor zover activiteiten vallen onder bijlage 1, het percentage van de subsidiabele kosten zoals aangegeven in de bijlage, tenzij is aangegeven dat:

    • a. de subsidie valt onder een de-minimis verordening,

    • b. de subsidie aangemerkt wordt als steun als bedoeld in deel 6 van de algemene groepsvrijstellingsverordening of

    • c. de subsidie geen steun is in de zin van artikel 87 en 88 van het EG-verdrag.

  • 2 Indien de hoogte van de subsidie volgt uit de bijlage en verschillende percentages van toepassing zijn, bedraagt de subsidie het gewogen gemiddelde van deze percentages.

Artikel 1.4

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

  • 2 Als rapport als bedoeld in artikel 12, vierde lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies, wordt aangewezen een afschrift van het rapport van feitelijke bevindingen van een externe accountant inzake de actueel gebruikte methode voor berekening van de personeelskosten en indirecte kosten dat is opgesteld in het kader van verordening (EG) nr. 1906/2006 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 18 december 2006 tot vaststelling van de regels voor de deelname van ondernemingen, onderzoekscentra en universiteiten aan acties op grond van het zevende kaderprogramma, en voor verspreiding van onderzoeksresultaten (2007–2013) (PbEU L 391) en, indien de subsidie-ontvanger daarover beschikt, een afschrift van de goedkeuring door de Europese Commissie van dat rapport.

Artikel 1.6

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

  • 2 Voor subsidie komen in aanmerking de extra investeringskosten die noodzakelijk zijn voor de verwezenlijking van de voor subsidie in aanmerking komende maatregel. Punt 80 tot en met 84 van de Communautaire kaderregeling inzake staatssteun ten behoeve van het milieu (PbEU 2008, C 82) worden hierbij in acht genomen.

  • 3 Extra investeringskosten als bedoeld in het tweede lid hebben betrekking op:

    • a. kosten van verwerving of op andere titel dan verwerving in gebruik verkregen bedrijfsterreinen;

    • b. kosten van verwerving, huurkoop of lease van bedrijfsgebouwen en daartoe te rekenen centrale voorzieningen;

    • c. kosten van aangeschafte machines en apparatuur;

    • d. kosten van verbruikte materialen en hulpmiddelen;

    • e. kosten van onderhoud en inspectie, administratie en beheer, ontmanteling, onvoorziene reparaties, verplichte milieumonitoring en verzekeringen;

    • f. kosten van geleidelijk opstarten en in gebruik nemen van het project en daartoe te rekenen productiekosten;

    • g. kosten van tenaamstelling, verwerving en instandhouding van rechten van intellectuele eigendom;

    • h. aan derden verschuldigde kosten.

  • 4 De hoogte van de subsidiabele extra investeringskosten komt overeen met de som van de per kostensoort berekende investeringskosten van het project verminderd met de referentiekosten, extra opbrengsten en enig ander extra voordeel in de periode tot vijf jaar na de ingebruikname alsmede extra besparingen die met het project gemoeid zijn.

  • 5 Onder de kostensoorten, genoemd in het tweede lid, onderdeel a tot en met d, wordt verstaan:

    • a. wat betreft bedrijfsterreinen: de koopsom en overdrachtskosten met uitzondering van overdrachtsbelasting of de gekapitaliseerde erfpachtcanon exclusief de kosten van vestiging van de erfpacht, indien de grond van een gemeente of enig ander van overheidswege opgericht lichaam in erfpacht is verkregen;

    • b. wat betreft bedrijfsgebouwen en daartoe te rekenen centrale voorzieningen: de koopsom en de overdrachtskosten of de aan derden verschuldigde bouwkosten met uitzondering van de financieringskosten en de overdrachtsbelasting;

    • c. wat betreft machines en apparatuur voor zover deze na afloop van het project voor dezelfde doeleinden worden ingezet als beoogd met het project en blijven bijdragen aan een duurzame energiehuishouding: kosten voor de aanschaf ervan;

    • d. wat betreft machines en apparatuur voor zover deze na afloop van het project voor andere doeleinden worden ingezet dan beoogd met het project of niet meer bijdragen aan een duurzame energiehuishouding: kosten voor de aanschaf ervan, met dien verstande dat wordt uitgegaan van de aan het project toe te rekenen afschrijvingskosten, berekend op basis van de historische aanschafprijzen en de door de belastingdienst geaccepteerde afschrijvingstermijnen, met uitzondering van mogelijkheden tot vervroegde afschrijving, of lease-termijnen, met uitzondering van financieringskosten, en gebaseerd op de bedrijfseconomische levensduur;

    • e. wat betreft materialen en hulpmiddelen: het verbruik ervan, gebaseerd op historische aanschafprijzen.

  • 6 Onder de kostensoorten, genoemd in het tweede lid, onderdeel e en f, voor zover zij geactiveerd zijn op de fiscale balans, wordt verstaan:

    • a. wat betreft onderhoud en inspectie alsmede beheer en administratie met inbegrip van de rapportages, bedoeld in artikel 39 van het Kaderbesluit EZ-subsidies, en het eindverslag, bedoeld in artikel 50, tweede lid, onderdeel a, van het Kaderbesluit EZ-subsidies: kosten die rechtstreeks zijn toe te rekenen aan het vijfde lid, onderdeel a tot en met e;

    • b. wat betreft verzekeringen: kosten die rechtstreeks zijn toe te rekenen aan het vijfde lid, onderdeel a tot en met d;

    • c. wat betreft onvoorziene reparaties: kosten die rechtstreeks zijn toe te rekenen aan het vijfde lid, onderdeel b tot en met d;

    • d. wat betreft monitoring: kosten die rechtstreeks zijn toe te rekenen aan voortgangscontrole op een project;

    • e. wat betreft ontmanteling: kosten ervan voor zover gehele of gedeeltelijke verwijdering van een project in verband met milieubescherming verplicht is, te berekenen over een periode van ten hoogste 20 jaar;

    • f. wat betreft het geleidelijk opstarten en in gebruik nemen van een project: kosten ervan die rechtstreeks zijn toe te rekenen aan capaciteitsverlies en gederfde inkomsten.

  • 7 Van de som van de per kostensoort berekende investeringskosten van het project verminderd met de referentiekosten maken de aan derden verschuldigde kosten, bedoeld in het tweede lid, onderdeel h, ten hoogste 50 procent deel uit.

Artikel 1.7

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

In aanvulling op de artikelen 22 en 23 van het Kaderbesluit EZ-subsidies beslist de Minister afwijzend op een aanvraag om subsidie:

  • a. indien de aanvraag niet voldoet aan de bij deze regeling gestelde regels;

  • b. indien het project gericht is op:

    • 1°. de aanpassing aan van toepassing zijnde, of vastgestelde maar nog niet van toepassing zijnde, communautaire normen,

    • 2°. de aanpassing aan nationale normen die gelijk zijn aan of minder zware eisen stellen dan communautaire normen of

    • 3°. de aanpassing aan nationale normen bij afwezigheid van communautaire normen, indien de aanpassing heeft plaatsgevonden na de op de in de nationale norm vastgestelde uiterste datum.

Hoofdstuk 2. Duurzame warmte voor bestaande woningen

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

Artikel 2.1

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

  • 1 In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

    • bestaande woning: een ruimte met een woonfunctie, die is opgeleverd en in gebruik genomen voor 1 januari 2008;

    • duurzame warmtemaatregel: het aanschaffen, installeren en in gebruik nemen van een of meer nieuwe dan wel niet eerder gebruikte in bijlage 3 bij deze regeling genoemde technische voorzieningen in een bestaande woning;

    • installatie voor micro-warmtekrachtkoppeling: een installatie voor micro-warmtekrachtkoppeling als bedoeld in bijlage 3, onderdeel 4;

    • lucht/waterwarmtepomp: een lucht/waterwarmtepomp als bedoeld in bijlage 3, onderdeel 3;

    • warmtepomp, niet zijnde een lucht/waterwarmtepomp: een warmtepomp, niet zijnde een lucht/waterwarmtepomp als bedoeld in bijlage 3, onderdeel 2;

    • zonneboiler: een zonneboiler als bedoeld in bijlage 3, onderdeel 1.

  • 2 Met de voorzieningen genoemd in bijlage 3 worden gelijkgesteld de desbetreffende voorzieningen die rechtmatig zijn vervaardigd of in de handel zijn gebracht in een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel rechtmatig zijn vervaardigd of in de handel zijn gebracht in een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij een daartoe strekkend of mede daartoe strekkend Verdrag dat Nederland bindt, en die voldoen aan eisen die een beschermingsniveau bieden dat ten minste gelijkwaardig is aan het niveau dat met de nationale eisen wordt nagestreefd.

Artikel 2.2

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

  • 1 De Minister verstrekt op aanvraag een subsidie voor een duurzame warmtemaatregel aan:

    • a. een eigenaar-bewoner van een bestaande woning, of

    • b. een eigenaar-verhuurder van een bestaande woning, die een duurzame warmtemaatregel uitvoert.

Artikel 2.3

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

  • 1 De hoogte van de subsidie voor zonneboilers, warmtepompen, niet zijnde lucht/waterwarmtepompen, en lucht/waterwarmtepompen wordt berekend door het aantal GJ of kWth te bepalen volgens de methode, opgenomen in bijlage 4, en dit getal te vermenigvuldigen met het bedrag, opgenomen in bijlage 5.

  • 2 De hoogte van de subsidie voor zonneboilers die naast een bijdrage aan warm tapwater ook een bijdrage leveren aan de ruimteverwarming, wordt gebaseerd op de bijdrage aan warm tapwater.

  • 3 De subsidie voor een installatie voor micro-warmtekrachtkoppeling bedraagt € 4.000 per stuk.

  • 4 Bij subsidie aan een ondernemer waar een Europees steunkader op van toepassing is, bedraagt de subsidie niet meer dan is toegestaan op basis van dat steunkader.

Artikel 2.4

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

Het subsidieplafond voor het verlenen van subsidie op aanvragen om subsidie voor duurzame warmtemaatregelen, ontvangen in de periode van de datum van inwerkingtreding van deze regeling tot en met 31 augustus 2009, 18.00 uur, bedraagt:

  • a. voor zonneboilers en warmtepompen, niet zijnde lucht/waterwarmtepompen: € 16 miljoen;

  • b. voor lucht/waterwarmtepompen: € 2 miljoen;

  • c. voor installaties voor micro-warmtekrachtkoppeling: € 2 miljoen.

Artikel 2.5

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

De Minister verdeelt het beschikbare bedrag in de volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

Artikel 2.6

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

In aanvulling op artikel 23 van het Kaderbesluit EZ-subsidies beslist de Minister afwijzend op een aanvraag om subsidie indien:

  • a. hij het onaannemelijk acht dat de aanvrager binnen zes maanden opdracht zal geven tot uitvoering van de duurzame warmtemaatregel;

  • b. de aanvrager vóór 1 september 2008 ter zake van de duurzame warmtemaatregel waarop de aanvraag betrekking heeft, verplichtingen is aangegaan.

Artikel 2.7

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

De subsidie-ontvanger geeft binnen zes maanden na de datum van de beschikking tot subsidieverlening opdracht tot uitvoering van de duurzame warmtemaatregel.

Artikel 2.8

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

  • 1 Indien de subsidie-ontvanger een eigenaar-bewoner is, voltooit deze de duurzame warmtemaatregel uiterlijk twaalf maanden na de datum van de beschikking tot subsidieverlening.

  • 2 Indien de subsidie-ontvanger een eigenaar-verhuurder is, voltooit deze de duurzame warmtemaatregel uiterlijk achttien maanden na de datum van de beschikking tot subsidieverlening.

  • 3 De subsidie-ontvanger dient zijn aanvraag om subsidievaststelling in uiterlijk dertien weken na het tijdstip waarop de activiteiten zijn voltooid.

Artikel 2.9

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

Een aanvraag om subsidie en een aanvraag om subsidievaststelling wordt ingediend met gebruikmaking van het formulier, opgenomen in bijlage 6.

Hoofdstuk 3. Unieke kansen programma verduurzaming warmte en koude

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

Artikel 3.1

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • duurzame warmte of koude: de nettoproductie van warmte of koude uit hernieuwbare primaire energiedragers;

  • restwarmte of -koude: warmte of koude die in de huidige situatie beschikbaar is, maar niet nuttig gebruikt wordt, niet zijnde duurzame warmte of koude;

  • unieke kansen warmte/koudeproject: een voor Nederland nieuw planmatig geheel van activiteiten gericht op het in de praktijk beproeven van een systeem voor benutting van duurzame warmte of duurzame koude of restwarmte of restkoude, dat wordt uitgevoerd door een samenwerkingsverband, waarbij bij tenminste een van de deelnemers technische of beheersmatige voorzieningen worden getroffen.

Artikel 3.2

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

  • 1 De Minister verstrekt op aanvraag een subsidie voor een unieke kansen warmte/koudeproject dat past in een of meer warmte/koudethema’s en waarin:

    • a. nieuwe technieken worden toegepast;

    • b. nieuwe combinaties van bestaande technieken worden toegepast;

    • c. nieuwe organisatievormen van warmte- en koudebenutting worden toegepast;

    • d. nieuwe combinaties van aanbieders en afnemers worden gemaakt.

  • 2 Warmte/koudethema’s als bedoeld in het eerste lid zijn:

    • a. duurzame warmte of koude uit bio-energie;

    • b. aardwarmte;

    • c. grootschalige zonthermische energie;

    • d. benutting van duurzame warmte of koude in de gebouwde omgeving op wijkniveau of in bedrijven;

    • e. benutting van restwarmte of -koude in de gebouwde omgeving op wijkniveau of in bedrijven.

  • 3 In het samenwerkingsverband dat een unieke kansen warmte/koudeproject uitvoert wordt actief samengewerkt en zijn meerdere disciplines vertegenwoordigd.

Artikel 3.4

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

  • 1 De subsidie bedraagt 40 procent van de subsidiabele kosten, maar niet meer dan € 800.000 per aanvraag.

  • 2 Het in het eerste lid genoemde percentage wordt met 10 procentpunten verhoogd voor iedere aanvrager die een kleine of middelgrote onderneming in stand houdt voor zover de subsidiabele kosten worden gemaakt en betaald door die ondernemer.

  • 3 Indien de subsidie-ontvanger een ondernemer in de landbouwsector is en een kleine of middelgrote onderneming in stand houdt, is de verhoging, bedoeld in het tweede lid, niet van toepassing voor zover de subsidiabele kosten betrekking hebben op investeringen waardoor de productiecapaciteit zal toenemen.

  • 4 Het te verlenen subsidiebedrag, tot stand gekomen met toepassing van het eerste en tweede lid, is niet meer dan de maximaal toegestane investeringssteun, berekend op de voet van de Communautaire kaderregeling inzake staatssteun ten behoeve van het milieu (PbEG 2008, C82).

  • 5 Voor de berekening van de subsidiabele kosten is artikel 1.6 van toepassing.

Artikel 3.5

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

Het subsidieplafond voor het verlenen van subsidies op aanvragen om subsidie voor unieke kansen warmte/koudeproject, ontvangen in de periode van de datum van inwerkingtreding van deze regeling tot en met 1 december 2008, 17:00 uur, bedraagt € 10.000.000.

Artikel 3.6

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

De Minister verdeelt het beschikbare bedrag op volgorde van rangschikking van de aanvragen.

Artikel 3.7

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

  • 2 In aanvulling op artikel 23 van het Kaderbesluit EZ-subsidies beslist de Minister afwijzend op een aanvraag om subsidie indien hij van oordeel is dat:

    • a. het project onvoldoende bijdraagt aan de doelstellingen van de regeling;

    • b. van de sociaal-wetenschappelijke en economische effecten van het project onvoldoende blijk wordt gegeven.

  • 3 De Minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist, hoger naarmate:

    • a. het project technologisch en niet-technologisch innovatiever is ten opzichte van de huidige praktijk in Nederland;

    • b. het project meer bijdraagt aan de verduurzaming van de energiehuishouding in CO2 reductie of PJ per jaar op projectniveau;

    • c. het project meer herhalingspotentieel bezit, gebaseerd op kostprijsontwikkeling en marktverwachting;

    • d. het samenwerkingsverband van een betere kwaliteit is en de slaagkans van het project groter is.

  • 4 Voor de rangschikking weegt het criterium genoemd in het derde lid, onderdeel a, dubbel ten opzichte van elk van de criteria, genoemd in het derde lid, onderdeel b tot en met d.

Artikel 3.8

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

  • 1 De subsidie-ontvanger start binnen zes maanden na de datum van de beschikking tot subsidieverlening de uitvoering van het unieke kansen warmte/koudeproject.

  • 2 De subsidie-ontvanger voltooit het project binnen drie jaar na aanvang van het project.

Artikel 3.9

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

  • 1 Een aanvraag om subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van het formulier, opgenomen in bijlage 7.

  • 2 Een aanvraag om subsidievaststelling wordt ingediend met gebruikmaking van het formulier, opgenomen in bijlage 8.

Hoofdstuk 4. EOS-demonstratieprojecten

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

Artikel 4.1

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • een EOS-demonstratieproject: een voor Nederland nieuw, planmatig geheel van activiteiten, geheel of nagenoeg geheel bestemd voor het vergroten van inzicht in de geschiktheid voor toepassing in de praktijk van duurzame energiehuishouding, dat een technisch of economisch risico inhoudt en dat bestaat uit:

    • energiebesparende maatregelen;

    • maatregelen waarbij CO2-emissies worden afgevangen en permanent in de ondergrond opgeslagen, of

    • maatregelen die het gebruik van hernieuwbare energiebronnen bevorderen met behulp van:

      • voor Nederland nieuwe apparaten, systemen of technieken, of

      • een voor Nederland nieuwe toepassing van apparaten, systemen of technieken.

Artikel 4.2

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

  • 1 De Minister verstrekt op aanvraag een subsidie voor een EOS-demonstratieproject dat past in een of meerdere energiethema’s en waarin:

    • a. nieuwe technieken worden toegepast; of

    • b. nieuwe combinaties van bestaande technieken worden toegepast.

  • 2 Energiethema’s als bedoeld in het eerste lid zijn:

    • a. biomassa;

    • b. nieuw gas/schoon fossiel en efficiënt gebruik van gas;

    • c. energie-efficiëntie in de industriële en landbouwsector;

    • d. gebouwde omgeving;

    • e. opwekking en netten.

Artikel 4.4

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

  • 1 In afwijking van artikel 1.3 bedraagt de subsidie 40 procent van de subsidiabele kosten, maar niet meer dan € 800.000 per aanvraag.

  • 2 Het in het eerste lid genoemde percentage wordt met 10 procentpunten verhoogd voor iedere aanvrager die een kleine of middelgrote onderneming in stand houdt voor zover de subsidiabele kosten worden gemaakt en betaald door die ondernemer.

  • 3 Indien de subsidieontvanger een ondernemer in de landbouwsector is en een kleine of middelgrote onderneming in stand houdt, is de verhoging, bedoeld in het tweede lid, niet van toepassing voor zover de subsidiabele kosten betrekking hebben op investeringen waardoor de productiecapaciteit zal toenemen.

  • 4 Het te verlenen subsidiebedrag, tot stand gekomen met toepassing van het eerste en tweede lid, is niet meer dan de maximaal toegestane investeringssteun, berekend op de voet van de Communautaire kaderregeling inzake staatssteun ten behoeve van het milieu (PbEG 2008, C82).

  • 5 Voor de berekening van de subsidiabele kosten is artikel 1.6 van toepassing.

Artikel 4.5

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

De Minister verdeelt het beschikbare bedrag op volgorde van rangschikking van de aanvragen.

Artikel 4.6

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

  • 2 De Minister beslist afwijzend op een aanvraag indien hij van oordeel is dat:

    • a. het project onvoldoende bijdraagt aan de doelstellingen van de regeling;

    • b. er onvoldoende van de sociaalwetenschappelijke en economische effecten van het project blijk wordt gegeven;

    • c. het een project betreft waarvoor gedurende de periode waarin aanvragen kunnen worden ingediend ook op grond van artikel 3.2 een aanvraag om subsidie kan worden ingediend.

  • 3 De Minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist, hoger naarmate:

    • a. het project technologisch innovatiever is ten opzichte van de huidige praktijk in Nederland;

    • b. het project meer bijdraagt aan de verduurzaming van de energiehuishouding in absolute en relatieve CO2 reductie of PJ per jaar op projectniveau;

    • c. het project meer herhalingspotentieel bezit, gebaseerd op kostprijsontwikkeling en marktverwachting;

    • d. het samenwerkingsverband van een betere kwaliteit is, de slaagkans van het project groter is en de kennisoverdracht een structureler onderdeel is van de demonstratie.

  • 4 Voor de rangschikking weegt het criterium, genoemd in het derde lid, onderdeel a, eenmaal, en het gewogen gemiddelde van de criteria, genoemd in het derde lid, onderdeel b tot en met d twee maal.

Artikel 4.7

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

  • 1 De subsidieontvanger start binnen zes maanden na de datum van de beschikking tot subsidieverlening de uitvoering van het EOS-demonstratieproject.

  • 2 De subsidieontvanger voltooit het project binnen drie jaar na aanvang van het EOS-demonstratieproject.

Artikel 4.8

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

  • 1 Een aanvraag om subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van het formulier, opgenomen in bijlage 9.

  • 2 Een aanvraag om subsidievaststelling wordt ingediend met gebruikmaking van het formulier, opgenomen in bijlage 10.

Hoofdstuk 5. Unieke kansen programma naar energieneutrale scholen en kantoren

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

Artikel 5.1

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a. haalbaarheidsstudie: een studie waarin de technische en economische haalbaarheid wordt onderzocht van een of meer pakketten maatregelen die erop gericht zijn om een school of kantoor, die de aanvrager gaat bouwen of renoveren, te laten voldoen aan de vereisten van een unieke kansen project scholen/kantoren, daaronder begrepen de mogelijkheden voor strategische samenwerking;

  • b. onderwijsinstelling: een publiek bekostigde school voor basisonderwijs of voortgezet onderwijs, als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs respectievelijk de Wet op het voortgezet onderwijs;

  • c. totale energieverbruik: de som van het gebouwgebonden energieverbruik, het gebouwafhankelijke gebruikersenergieverbruik en het energieverbruik van gebruikersapparatuur per jaar;

  • d. NEN: norm als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van het Bouwbesluit 2003;

  • e. unieke kansen project scholen/kantoren: project voor energiebesparing in de nieuwbouw of renovatie van gebouwen waarin ten minste 70% van de bruto vloeroppervlakte, als bedoeld in NEN 2580, in gebruik is voor een onderwijsfunctie of een kantoorfunctie, bedoeld in artikel 1.1, derde lid, van het Bouwbesluit 2003:

    • 1°. dat tenminste 1000 m2 bruto vloeroppervlakte omvat;

    • 2°. dat wordt uitgevoerd door een samenwerkingsverband, waarbij bij ten minste een van de deelnemers technische of beheersmatige voorzieningen worden getroffen;

    • 3°. waarbij, indien het renovatie van bestaande gebouwen met een kantoorfunctie betreft, de CO2-emissie ten gevolge van het totale energieverbruik van en binnen het gebouw ten hoogste 53 kg CO2/m2 bruto vloeroppervlakte bedraagt;

    • 4°. waarbij, indien het renovatie van bestaande gebouwen met een onderwijsfunctie betreft, de CO2-emissie ten gevolge van het totale energieverbruik van en binnen het gebouw ten hoogste 25 kg CO2/m2 bruto vloeroppervlakte bedraagt;

    • 5°. waarbij, indien het nieuwbouw met een kantoorfunctie betreft, de maximale energieprestatiecoëfficiënt 0,75 en de CO2-emissie ten gevolge van het totale energieverbruik van en binnen het gebouw ten hoogste 37 kg CO2/m2 bruto vloeroppervlakte bedraagt;

    • 6°. waarbij, indien het nieuwbouw met een onderwijsfunctie betreft, de maximale energieprestatiecoëfficiënt 0,90 bedraagt en de CO2-emissie ten gevolge van het totale energieverbruik van en binnen het gebouw ten hoogste 22 kg CO2/m2 bruto vloeroppervlakte bedraagt en

    • 7°. waarbij, indien het renovatie van bestaande gebouwen betreft, de energieprestatie na renovatie energielabelklasse A bedraagt en de energie-index met ten minste 0,30 verbetert.

Artikel 5.2

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

  • 1 De Minister verstrekt op aanvraag een subsidie voor een haalbaarheidsstudie.

  • 2 De Minister verstrekt op aanvraag aan een samenwerkingsverband een subsidie verlenen voor een unieke kansen project scholen/kantoren.

Artikel 5.3

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

Op een subsidie voor een unieke kansen project scholen/kantoren zijn niet van toepassing de artikelen 10, derde lid, 38, eerste lid, onderdeel b tot en met d, en 41 van het Kaderbesluit EZ-subsidies.

Artikel 5.4

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

  • 1 In afwijking van artikel 1.3 bedraagt de subsidie, bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, 50% van de projectkosten indien deze betrekking hebben op een haalbaarheidsstudie, maar niet meer dan € 15.000.

  • 2 In afwijking van artikel 1.3 bedraagt de subsidie, bedoeld in artikel 5.2, tweede lid:

    • a. voor een unieke kansen project scholen/kantoren met een onderwijsfunctie: € 0,25 per jaarlijkse MJ besparing op het gebouwgebonden primaire energieverbruik, maar niet meer dan € 500.000;

    • b. voor een unieke kansen project scholen/kantoren met een kantoorfunctie: € 0,15 per jaarlijkse MJ besparing op het gebouwgebonden primaire energieverbruik, maar niet meer dan € 500.000.

  • 3 De subsidie valt onder de algemene groepsvrijstellingsverordening.

Artikel 5.5

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

  • 1 De Minister beslist op de aanvragen om subsidie als bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, in de volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

  • 2 De Minister beslist op de aanvragen om subsidie als bedoeld in artikel 5.2, tweede lid, op volgorde van rangschikking van de aanvragen.

Artikel 5.6

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

  • 2 De Minister rangschikt de aanvragen voor een subsidie als bedoeld in artikel 5.2, tweede lid, waarop niet afwijzend is beslist, hoger naarmate:

    • a. het project meer bijdraagt aan de CO2-reductie per m2 bruto vloeroppervlakte berekend over het totale energieverbruik en meer gebruik maakt van duurzame energiebronnen;

    • b. het project voor een gebouw met een onderwijsfunctie meer bijdraagt aan de verbetering van het binnenklimaat;

    • c. het project een hoger innovatief vermogen heeft, meer duurzaamheidskwaliteiten heeft en een betere kwaliteitsborging heeft;

    • d. het samenwerkingsverband van een betere kwaliteit is en de slaagkans van het project groter is;

    • e. het project meer herhalings- en opschalingspotentieel bezit.

  • 3 Voor de rangschikking wegen de criteria genoemd in het tweede lid even zwaar.

Artikel 5.7

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

  • 1 De subsidieontvanger voltooit de haalbaarheidsstudie binnen zes maanden na de datum van de beschikking tot subsidieverlening.

  • 2 De subsidieontvanger start het unieke kansen project scholen/kantoren binnen zes maanden na de datum van de beschikking tot subsidieverlening en voltooit deze uiterlijk 36 maanden na de start van het project.

Artikel 5.8

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

  • 1 Een aanvraag om subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van het formulier, opgenomen in bijlage 11.

  • 2 Een aanvraag om subsidievaststelling wordt ingediend met gebruikmaking van het formulier, opgenomen in bijlage 12.

Hoofdstuk 6. Duurzame biomassa-import

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

Artikel 6.1

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder

  • keten voor biomassa: de productie, de verwerking en de import van in het buitenland geproduceerde biomassa die leidt tot de toepassing van biomassa voor energie-, transport- of chemiedoeleinden in Nederland;

  • primaire landbouwproducent: onderneming van de landbouwproductiesector in de zin van artikel 2, eerste lid, van verordening (EG) nr. 1535/2007 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 20 december 2007 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op de-minimissteun in de landbouwproductiesector;

  • Toetsingskader voor duurzame biomassa: het toetsingskader opgesteld door de projectgroep Duurzame productie van biomassa, opgenomen in bijlage 13.

Artikel 6.2

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

  • 1 De Minister verstrekt op aanvraag een subsidie voor activiteiten die op innovatieve wijze bijdragen aan het verduurzamen van ketens voor biomassa.

  • 2 Onder het verduurzamen van ketens voor biomassa bedoeld in het eerste lid wordt verstaan:

    • a) het verduurzamen van de biomassaketen aan de hand van het Toetsingskader voor duurzame biomassa;

    • b) de certificering van duurzame biomassaketens; of

    • c) het tegengaan van ongewenste indirecte effecten van biomassaproductie.

Artikel 6.3

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

  • 1 De subsidie bedraagt maximaal:

    • a. € 500.000 per ondernemer, niet zijnde een binnen de Europese Unie gevestigde primaire landbouwproducent;

    • b. € 7.500 per binnen de Europese Unie gevestigde primaire landbouwproducent;

    • c. € 1.000.000 per aanvraag.

  • 2 De subsidie bedraagt:

    • a. 50% van de subsidiabele kosten indien de subsidie-ontvanger een ondernemer is;

    • b. 75% van de subsidiabele kosten indien de subsidie-ontvanger geen ondernemer is.

  • 3 Voor subsidie komen in aanmerking de kosten die noodzakelijk zijn voor de verduurzaming van ketens voor biomassa.

Artikel 6.4

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

  • 1 De subsidie voor een binnen de Europese Unie gevestigde subsidie-ontvanger, niet zijnde een primaire landbouwproducent, valt onder de Tijdelijke communautaire kaderregeling inzake staatssteun ter stimulering van de toegang tot financiering in de huidige financiële en economische crisis van 17 december 2008. Het bedrag van de subsidie wordt verlaagd voor zover dit nodig is op basis van deze kaderregeling.

  • 2 De subsidie voor een binnen de Europese Unie gevestigde primaire landbouwproducent valt onder verordening (EG) nr. 1535/2007 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 20 december 2007 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op de-minimissteun in de landbouwproductiesector. Het bedrag van de subsidie wordt verlaagd voor zover dit nodig is op basis van deze verordening.

Artikel 6.5

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

De Minister verdeelt het beschikbare bedrag op volgorde van rangschikking van de aanvragen.

Artikel 6.6

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

  • 1 Indien de activiteiten betrekking hebben op vloeibare biomassa of biobrandstoffen beslist de Minister, in aanvulling op artikel 23 van het Kaderbesluit EZ-subsidies, afwijzend op een aanvraag indien onvoldoende vertrouwen bestaat dat de vloeibare biomassa of biobrandstoffen voldoen, of na uitvoering van de activiteiten zullen voldoen, aan de duurzaamheidscriteria genoemd in artikel 17 van Richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van Richtlijnen 2001/77/EG en 2003/30/EG.

  • 2 De Minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist, zodanig dat een project hoger gerangschikt wordt naarmate het meer bijdraagt aan de doelstellingen bedoeld in artikel 6.2. Bij de rangschikking worden de volgende criteria gehanteerd:

    • a. de mate waarin het project bijdraagt aan de doelstellingen bedoeld in artikel 6.2, in relatie tot de totale subsidiabele kosten van het project;

    • b. de mate waarin het project bijdraagt aan verduurzaming van ketens voor biomassa in de zin van artikel 6.2, tweede lid, in relatie tot de resultaten van de beoordeling van de betreffende biomassaketen aan de hand van het Toetsingskader voor duurzame biomassa;

    • c. de mate waarin het project in de praktijk navolging kan vinden en kan worden opgeschaald, waarbij ook de navolging en opschaling leiden tot toepassing van duurzame biomassa in Nederland.

  • 3 Voor de rangschikking wegen de criteria genoemd in het tweede lid even zwaar.

Artikel 6.7

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

  • 1 De subsidie-ontvanger voltooit de activiteiten uiterlijk op 30 juni 2013.

  • 2 Op verzoek van de Minister verstrekt de subsidie-ontvanger de verkregen gegevens over de duurzaamheid van biomassaproductie, certificering en indirecte effecten.

Artikel 6.8

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

  • 1 Een aanvraag om subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van het formulier, opgenomen in bijlage 14.

  • 2 Een aanvraag om subsidievaststelling wordt ingediend met gebruikmaking van het formulier, opgenomen in bijlage 15.

Hoofdstuk 7. Slotbepalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

Artikel 7.1

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 7.2

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

Deze regeling wordt aangehaald als: Tijdelijke energieregeling markt en innovatie.

Deze regeling zal met de toelichting en in de Staatscourant worden geplaatst met uitzondering van bijlage 2, 6 en 7, die ter inzage worden gelegd bij SenterNovem te weten de vestiging aan de Juliana van Stolberglaan 3, 2509 AC Den Haag en die aan de Catharijnesingel 59, 3503 RE Utrecht.

Den Haag, 2 september 2008

De

Minister

van Economische Zaken,

M.J.A. van der Hoeven

Bijlage 1. , behorende bij artikel 1.3

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

Activiteiten en bijbehorend percentage van de subsidiabele kosten

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

   

Kleine onderneming

Middelgrote onderneming

Grote onderneming en onderzoeksorganisaties voor zover het betreft economische activiteiten

Onderzoek & Ontwikkeling

     

Fundamenteel onderzoek

 

75

75

75

         

Industrieel onderzoek

Basis

70 (80) 1

60 (70)

50 (60)

 

– samenwerking tussen ondernemingen voor grote ondernemingen: samenwerking grensoverschrijdend of met ten minste één kleine of middelgrote onderneming

80 (80)

75 (80)

65 (75)

 

of

     
 

– samenwerking van een onderneming met een onderzoeksorganisatie

     
 

of

     
 

– verspreiding van resultaten

     
         

Experimentele ontwikkeling

Basis

45 (60)

35 (50)

25 (40)

 

– samenwerking tussen ondernemingen voor grote ondernemingen: samenwerking grensoverschrijdend of met ten minste één kleine of middelgrote onderneming

60 (75)

50 (65)

40 (55)

 

of

     
 

– samenwerking van een onderneming met een onderzoeksorganisatie

     
         

Technische haalbaarheidstudie

voor technische haalbaarheidstudies ter voorbereiding van activiteiten op het gebied van industrieel onderzoek voor studies ter voorbereiding van activiteiten op het gebied van experimentele ontwikkeling

75

75

65

   

50

50

40

         

Innovatie

       

Innovatieve starters die minder dan 6 jaar bestaan op tijdstip van subsidieverlening.

NB mag cumuleren

Max. 1 miljoen euro

Proces- en organisatie-innovatie op het gebied van diensten

Basis

35

25

 

Bij samenwerking met kleine of middelgrote ondernemingen en een minimum van 30% van de kosten ten laste omen van de kleine of middelgrote ondernemingen

15

Opzetten, uitbreiden en aansturen van Innovatieclusters t.b.v. de rechtspersoon die het cluster exploiteert

Investeringssteun:

– opleidingsfaciliteiten en onderzoekcentra;

– open access-onderzoeksinfrastructuur: laboratoria, testfaciliteiten;

– breedbandnetwerk-infrastructuur.

35

25

15

 

Exploitatiesteun:

Over 5 jaar:

   
 

– Aansturen clusters

– 50; of

   
   

– lineair aflopend van 100 naar 0.

   
         

MKB

       

Steun voor investeringen in materiële en immateriële activa.

20

10

Advies- en andere diensten en werkzaamheden:

     

– diensten van externe adviseurs (niet regulier)

     

– Deelneming vakbeurzen en tentoonstellingen

50

50

Verkrijging en validering industriële eigendomsrechten

Hetzelfde steunpeil als zou gelden ten aanzien van O&O-steun voor de onderzoeksactiviteiten die in de eerste plaats in de betrokken industriële eigendomsrechten hebben geresulteerd.

     

Innovatieadviesdiensten en voor diensten inzake innovatieondersteuning

Basis

75 met een maximum van 200.000,– per subsidie-ontvanger over een periode van 3 jaar.

Uitlenen hooggekwalificeerd personeel

50

50

Opleiding

     

Algemene opleiding

70 [80] 2

70 [80]

50 [60]

Specifieke opleiding

35 [45]

35 [45]

25 [35]

Scheepsbouwsteun

     

Steun voor scheepsbouwinnovatie

20

20

20

Investeringssteun

     

Steun voor ondernemingen die verder gaan dan communautaire normen of die, bij ontstentenis van communautaire normen, de milieubescherming doen toenemen

70

80 in het geval van eco-innovatie 100 in het geval van een inschrijvingsprocedure

60

70 in het geval van eco-innovatie 100 in het geval van een inschrijvingsprocedure

50

60 in het geval van eco-innovatie 100 in het geval van een inschrijvingsprocedure

Steun voor milieustudies

70

60

50

Steun voor vroege aanpassing aan toekomstige communautaire normen

     

– meer dan 3 jaar

25

20

15

– tussen 1 en 3 jaar

20

15

10

voor de inwerkingtreding

     
       

Steun voor afvalbeheer

70

60

50

Steun voor hernieuwbare energiebronnen

80

70

60

   

100 in het geval van een inschrijvingsprocedure

100 in het geval van een inschrijvingsprocedure

100 in het geval van een inschrijvingsprocedure

         

Steun voor energiebesparing

80

70

60

Steun voor warmtekrachtkoppeling-installaties

     
   

100 in het geval van een inschrijvingsprocedure

100 in het geval van een inschrijvingsprocedure

100 in het geval van een inschrijvingsprocedure

         

Steun voor stadsverwarming met conventionele energiebronnen

70

60

50

   

100 in het geval van een inschrijvingsprocedure

100 in het geval van een inschrijvingsprocedure

100 in het geval van een inschrijvingsprocedure

         

Steun voor de sanering van verontreinigde locaties

100

100

100

       

Steun voor verhuizing van ondernemingen

70

60

50

Bijlage 2

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

[Red: Ligt ter inzage bij SenterNovem te Den Haag en te Utrecht.]

Bijlage 3. bij artikel 2.1 (duurzame warmtemaatregel)

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

De technische voorzieningen, bedoeld in artikel 2.1, definitie duurzame warmtemaatregel, zijn:

  • 1. een zonneboiler: een systeem bestaande uit één of meer zonnecollectoren in combinatie met één of meer warmteopslagvaten, dat wordt ingezet om met zonne-energie tapwater te verwarmen, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen:

    • a. kleine zonneboiler: een zonneboiler met een collectoroppervlak van minder dan of gelijk aan 6,0 m2; en

    • b. een grote zonneboiler: een zonneboiler met een collectoppervlak van meer dan 6,0 m2; en als collectoroppervlakte geldt de apertuur oppervlakte berekend volgens NEN-EN 12975;

  • 2. een warmtepomp, niet zijnde een lucht/waterwarmtepomp: een warmtepomp die is bestemd als hoofd- of basisverwarming van een woning en die niet primair gericht is op actieve koeling of verwarming van tapwater, waarbij warmte wordt onttrokken aan de bodem, het grondwater, het oppervlaktewater of, voor zover het gasgedreven warmtepompen betreft, de buitenlucht, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen:

    • a. een elektrisch aangedreven warmtepomp met voor water/water systemen een COP ≥ 3,8 bij een conditie van W10/W45 bepaald conform NEN-EN 14511 en, voor het geval de warmtepomp ook een bijdrage levert aan de verwarming van tapwater, ten behoeve van de verwarming van tapwater een COP ≥ 2,4;

    • b. een elektrisch aangedreven warmtepomp met voor brine/water systemen een COP ≥ 3,0 bij een conditie van B0/W45 bepaald conform NEN-EN 14511 en, voor het geval de warmtepomp ook een bijdrage levert aan de verwarming van tapwater, ten behoeve van de verwarming van tapwater een COP ≥ 2,4; en

    • c. een gasgedreven warmtepomp met een minimum thermisch vermogen van 25 kWth, en een PER ≥ 1,4 ten behoeve van ruimteverwarming, bepaald conform NEN-EN 12309, bij de testcondities die overeenkomen met het systeemontwerp en die warmte onttrekt aan (buiten)lucht, bodem, grondwater of oppervlaktewater;

  • 3. een lucht/waterwarmtepomp: een installatie die bestemd is voor ruimteverwarming, waarbij de warmtepomp warmte onttrekt aan de buitenlucht of aan de ventilatielucht van de woning en warmte afgeeft met behulp van een warmte-afgiftesysteem met water als distributiemedium. De warmtepomp dient als hoofd- of basisverwarming van een woning en mag niet primair gericht zijn op actieve koeling of verwarming van tapwater. De warmtepomp is elektrisch gedreven, met een COP ≥ 3,6 bepaald conform NEN-EN 14511, bij de testconditie A7/W35 voor warmtepompen op buitenlucht of A20/W45 voor warmtepompen op ventilatielucht;

  • 4. een installatie voor micro-warmtekrachtkoppeling: een installatie waarbij de productie van warmte en elektriciteit vanuit eenzelfde energiebron gelijktijdig plaats vindt, met een geproduceerd elektrisch vermogen van minimaal 0,8 kWe en maximaal 5 kWe, bestemd voor ruimteverwarming van een bestaande woning, waarbij een rendement voor ruimteverwarming geldt van minimaal 107% op onderwaarde, gemeten volgens NEN-EN 677 onder deellastcondities. Onder energiebron wordt verstaan: aardgas, biogas, propaan, butaan of waterstof.

Bijlage 4. bij artikel 2.3 (berekeningmethode t.b.v. berekenen hoogte van de subsidie)

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

1.1 Berekeningsmethode voor de opbrengt in GJ voor kleine zonneboilers

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

Voor kleine zonneboilers wordt de subsidie gebaseerd op de opbrengsttesten van de norm NEN-EN 12976 (Thermische zonne-energiesystemen en componenten: fabrieksmatig geproduceerde systemen). De Nederlandse testcondities zijn vastgelegd in de Nederlandse praktijkrichtlijn NPR 7976 (in Annex A) en met deze praktijkrichtlijn kunnen de testresultaten worden omgerekend naar Nederlandse standaardomstandigheden. Deze NPR kan ook gebruikt worden om de opbrengst te bepalen van zonneboilers die zijn afgeleid van een getest systeem, maar een afwijkende collectoroppervlakte en/of vatinhoud hebben. De warmtapwatervraag waarbij de opbrengst bepaald moet worden is volgens deze regeling 110 liter per dag.

Als collectoroppervlakte geldt de apertuur oppervlakte, volgens NEN-EN 12975.

Hoogbouw zonneboilersystemen, die opgebouwd zijn uit meerdere zonneboilers, waarbij de collectoren zijn gekoppeld als een groot collectorveld, worden beschouwd als een aantal kleine zonneboilers met elk een collectoroppervlak dat een evenredig deel is van het grote collectorveld. De energetische opbrengst van zo’n hoogbouwsysteem is gelijk aan de som van de energetische opbrengsten, bepaald conform NPR 7976, van de individuele (kleine zonneboiler-)systemen waaruit het hoogbouwsysteem is opgebouwd.

Bij kleine zonneboilers, die naast warm tapwater ook een bijdrage leveren aan de ruimteverwarming, worden deze systemen getest met de ruimteverwarmingsfunctie uitgeschakeld.

Om de conformiteit met de NEN 5128:2004 te handhaven, worden ook opbrengsten geaccepteerd die bepaald zijn met de NPR 7976 voor een opwarmtraject van 10 ºC (koud water) naar 60 ºC (warm water).

De opbrengst in GJ wordt op één decimaal nauwkeurig afgerond.

1.2 Berekeningsmethode voor de opbrengst in GJ voor grote zonneboilers

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

Voor grote zonneboilers is er nog geen geaccepteerde internationale methode voor het bepalen van de systeemopbrengst. Voor deze zonneboilers wordt de opbrengst voor de subsidie bepaald op basis van de prestaties van de collectoren, conform NEN-EN 12975.

De opbrengst (GJ) = A * η * Gj

Met A: de collectoroppervlakte volgens de apertuur (in m2); η: het rendement en Gj: de jaarlijkse instraling op de collector in Nederland, die voor deze regeling op 4 GJ/m2 is gesteld.

Het rendement wordt bepaald met collectorcurve volgens NEN-EN-12975.

Het rendement η = η0 - a1 T* - a2 G (T*)2

Met η0, a1, en a2 de coëfficienten die uit de test volgen, volgens Annex D van NEN-EN 12975.

T* de gereduceerde temperatuur, die voor deze regeling op 0,078 K.m2/W gesteld is.

G: de instraling, die voor deze regeling en volgens de norm op 1000 W/m2 genomen wordt.

De opbrengst in GJ wordt op één decimaal nauwkeurig afgerond.

1.3 Berekeningsmethode voor de opbrengst in kWth van warmtepompen, niet zijnde lucht/waterwarmtepompen

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

De subsidie voor de warmtepomp, niet zijnde een lucht/waterwarmtepomp, wordt bepaald op basis van het thermisch vermogen geleverd door de condensor van de warmtepomp in kWth op basis van de normen en testcondities, genoemd in artikel 2.1.

De COP en het thermisch vermogen, kWth, worden op één decimaal nauwkeurig afgerond.

1.4 Berekeningsmethode voor de opbrengst in kWth van lucht/waterwarmtepompen

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

De subsidie voor de lucht/waterwarmtepomp wordt bepaald op basis van het thermisch vermogen geleverd door de condensor van de warmtepomp in kWth met een maximum van 2 kWth, op basis van de normen en testcondities, genoemd in artikel 2.1.

De COP en het thermisch vermogen, kWth, worden op één decimaal nauwkeurig afgerond.

Bijlage 5. artikel 2.3 (subsidiebedragen per duurzame warmtemaatregel)

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

Duurzame warmtemaatregel

Subsidiebedrag in euro’s

Kleine zonneboiler met een collectoroppervlak ≤ 6,0 m2

200 per GJ

Grote zonneboiler met een collectoroppervlak > 6,0 m2

180 per GJ

Warmtepomp, niet zijnde lucht/waterwarmtepomp

– tot en met 10 kWth

– en voor het meerdere

500 per kWth

250 per kWth

Lucht/waterwarmtepomp tot en met 2 kWth

500 per kWth

Bijlage 6

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

[Red: Ligt ter inzage bij SenterNovem te Den Haag en te Utrecht.]

Bijlage 7

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

[Red: Ligt ter inzage bij SenterNovem te Den Haag en te Utrecht.]

Bijlage 8

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

[Red: Ligt ter inzage bij SenterNovem te Den Haag en Utrecht.]

Bijlage 9

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

[Red: Ligt ter inzage bij SenterNovem te Den Haag en Utrecht.]

Bijlage 11

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

[Red: Ligt ter inzage bij SenterNovem te Den Haag en Utrecht.]

Bijlage 13. , behorende bij artikel 6.1, eerste lid, derde gedachtestreepje, van de Tijdelijke energieregeling markt en innovatie

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

Bijlage 244886.png
Bijlage 244887.png
Bijlage 244888.png
Bijlage 244889.png
Bijlage 244890.png
Bijlage 244891.png
Bijlage 244892.png
Bijlage 244893.png
Bijlage 244894.png
Bijlage 244895.png
Bijlage 244896.png
Bijlage 244897.png
Bijlage 244898.png
Bijlage 244899.png
Bijlage 244900.png
Bijlage 244901.png
Bijlage 244902.png
Bijlage 244903.png
Bijlage 244904.png
Bijlage 244905.png
Bijlage 244916.png
Bijlage 244918.png
Bijlage 244919.png
Bijlage 244920.png
Bijlage 244921.png
Bijlage 244922.png
Bijlage 244923.png
Bijlage 244924.png
Bijlage 244925.png
Bijlage 244926.png
Bijlage 244927.png
Bijlage 244928.png
Bijlage 244929.png
Bijlage 244930.png
Bijlage 244931.png
Bijlage 244932.png
Bijlage 244933.png
Bijlage 244934.png
Bijlage 244935.png
Bijlage 244936.png
Bijlage 244937.png
Bijlage 244938.png
Bijlage 244939.png
Bijlage 244940.png
Bijlage 244941.png
Bijlage 244942.png
Bijlage 244943.png
Bijlage 244944.png
Bijlage 244945.png
Bijlage 244946.png
Bijlage 244947.png
Bijlage 244948.png
Bijlage 244949.png
Bijlage 244950.png
Bijlage 244951.png
Bijlage 244952.png
Bijlage 244953.png
Bijlage 244954.png
Bijlage 244955.png
Bijlage 244956.png
Bijlage 244957.png
Bijlage 244958.png
Bijlage 244959.png
Bijlage 244960.png
Bijlage 244961.png
Bijlage 244962.png
Bijlage 244963.png
Bijlage 244964.png
Bijlage 244965.png
Bijlage 244966.png
Bijlage 244967.png
Bijlage 244968.png

Bijlage 14. bij artikel 6.8, eerste lid, van de Tijdelijke energieregeling markt en innovatie

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

Bijlage 244969.png
Bijlage 244970.png
Bijlage 244972.png
Bijlage 244973.png
Bijlage 244974.png
Bijlage 244975.png
Bijlage 244976.png
Bijlage 244977.png
Bijlage 244978.png

Bijlage 15. bij artikel 6.8, tweede lid, van de Tijdelijke energieregeling markt en innovatie

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

Bijlage 244979.png
Bijlage 244980.png
Bijlage 244981.png
Bijlage 244982.png
Bijlage 244983.png
Bijlage 244984.png
Bijlage 244985.png
Bijlage 244986.png
Bijlage 244987.png
Bijlage 244988.png
Bijlage 244989.png
Bijlage 244990.png
  1. ) De tussen haken opgenomen getallen zijn van toepassing bij krediet met rente en opslag. ^ [1]
  2. ) De tussen haken opgenomen getallen zijn van toepassing op een opleiding voor kwetsbare of gehandicapte werknemers als bedoeld in deel 9 van de algemene groepsvrijstellingsverordening. ^ [2]