1. Inleiding
[Regeling vervallen per 17-09-2010]
In dit besluit zet ik in de eerste plaats en voor een deel vooruitlopend op een wijziging
van het UBLB het (deels) goedkeurende beleid inzake de begrippen dienstjaren (diensttijd) en pensioengevend
loon uiteen. Deze begrippen zijn van belang voor de fiscaal toegestane opbouw van
pensioen. Onderdeel 2 betreft de dienstjaren en diensttijd, onderdeel 3 het pensioengevend loon, terwijl onderdeel 4 ingaat op het pensioengevend loon bij de toepassing van de zogenoemde cafetariaregelingen.
In onderdeel 5 geef ik de kaders aan voor de vaststelling van de pensioenbijdragen en de verdeling
daarvan over werkgever en werknemer bij eigen beheer.
Onderdeel 6 is van belang voor prepensioenen en overbruggingspensioenen waarop het overgangsrecht
van artikel 38d respectievelijk 38f van de Wet LB van toepassing is. Dit onderdeel bevat een drietal goedkeuringen.
Onderdeel 7 bevat ten slotte een goedkeuring op het gebied van loonstamrechten.
Voorgaande besluiten
Onderdeel 2 is een actualisering en samenvoeging van het besluit van 9 augustus 2001, nr. RTB2001/2390M, en het besluit van 22 april 2004, nr. CPP2003/2794M (onderdelen 3, 5 en 7) over dienstjaren en diensttijd. In dit onderdeel is vooruitlopend op een wijziging
van het UBLB een goedkeuring met betrekking tot perioden van verlof opgenomen (onderdeel 2.2).
De onderdelen 3 en 4 zijn een actualisering en samenvoeging van de besluiten van 22 februari 2002, nr. CPP2001/3047M, van 27 augustus 2003, nr. CPP2003/233M, van 10 februari 2004, nr. CPP2003/1610M (onderdeel 2) en de kennisgeving van 9 maart 2004, nr. DGB2004/1265M (Stcrt. 2004/45) over pensioengevend
loon. In onderdeel 3 is duidelijker dan voorheen vastgelegd dat het fiscale loon uitgangspunt is voor
het pensioengevend loon. Dit heeft als consequentie dat ook andere eindheffingsbestanddelen
dan spaarloon voortaan in beginsel tot het pensioengevend loon behoren (onderdeel 3.2.5). In onderdeel 3.7 is bevestigd dat in verlofperioden pensioenopbouw mogelijk is over 100% van het voordien
(of direct na het verlof) genoten loon. Daarnaast bevat onderdeel 3 enkele verduidelijkingen van het pensioengevend loon bij demotie, deeltijd, en arbeidsongeschiktheid.
Onderdeel 4 betreft het pensioengevend loon bij de toepassing van de zogenoemde cafetariaregelingen
en bevat in onderdeel 4.3 een uitbreiding van de goedkeuring om bij ruil van loonbestanddelen een verlaging
van het pensioengevend loon achterwege te laten.
Onderdeel 5 betreft een actualisering en samenvoeging van de besluiten van 1 april 2003, CPP2002/2980M en van 12 januari 2005, CPP2004/2422M over pensioenopbouw in eigen beheer.
Onderdeel 6 is een actualisering van de onderdelen 3, 4 en 13 van het besluit van 8 juli 2004, CPP2004/244M inzake overgangsrecht voor prepensioenen en overbruggingspensioenen.
Onderdeel 7 betreft een actualisering en samenvoeging van de besluiten van 21 december 2000, CPP2000/3040M en van 27 november 2002, CPP2002/896M over loonstamrechten.
Dit besluit voorziet tevens in de intrekking van de volgende besluiten:
Voor zover de inhoud van de ingetrokken besluiten niet in het onderhavige besluit
is overgenomen, betreffen deze besluiten rechtstreekse wetstoepassing. Voor zover
die onderdelen nog van belang zijn, komen zij in geactualiseerde vorm te staan op
de voorlichtingssite www.belastingdienstpensioensite.nl (op termijn te raadplegen
via www.belastingdienst.nl).
Ook trek ik het besluit in van 2 juli 1999, DB99/1896M inzake AOW-inbouw nabestaandenpensioen
en wezenpensioen. Dat besluit heeft zijn belang verloren.