Regeling eigen bijdrage asielzoekers met inkomen en vermogen 2008

Geraadpleegd op 04-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-07-2016.
Geldend van 01-07-2016 t/m heden

Regeling van de Staatssecretaris van Justitie van 12 november 2008, nr. 5557004/08, houdende bepalingen met betrekking tot eigen bijdrage asielzoekers met inkomen en vermogen (regeling eigen bijdrage asielzoekers met inkomen en vermogen 2008)

De Staatssecretaris van Justitie,

Gelet op artikel 12, tweede lid, van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers;

Besluit:

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Paragraaf 2. Feitelijk geboden verstrekkingen

Artikel 2

Tot de aan de asielzoeker feitelijk geboden verstrekkingen, bedoeld in artikel 20, tweede lid, van de Rva 2005, worden gerekend:

  • a. de aan of ten behoeve van de asielzoeker en zijn gezinsleden verstrekte financiële toelage ten behoeve van voedsel, kleding en andere persoonlijke uitgaven en de in natura verstrekte maaltijden;

  • b. het onderdak in een opvangcentrum of de financiële toelage ten behoeve van de huisvesting buiten een opvangcentrum, daaronder begrepen huisvesting op grond van het besluit Gemeentelijk Versnellingsarrangement (Stcrt. 2015, nr. 48827) en de daarbij behorende verstrekkingen bedoeld in dat besluit.

Paragraaf 3. De economische waarde

Artikel 3

De economische waarde per maand, bedoeld in artikel 20, tweede lid, van de Rva 2005, bedraagt:

  • a. van de verstrekkingen bedoeld in artikel 2, onderdeel a: de toelage bedoeld in artikel 14, tweede lid, van de Rva 2005, die aan of ten behoeve van de asielzoeker of vergunninghouder wordt of zou worden verstrekt voor het volledig zelf verzorgen van maaltijden, vermenigvuldigd met de factor 4,33;

  • b. van de verstrekkingen bedoeld in artikel 2, onderdeel b: € 50,00 voor een alleenstaande asielzoeker of vergunninghouder of eerste gezinslid, € 25,00, voor het tweede gezinslid en € 12,50 per volgend gezinslid, vermenigvuldigd met de factor 4,33, tot een maximum van € 433,00.

Hoofdstuk 2. De eigen bijdrage

Paragraaf 1. De vergoeding

Artikel 4

De vergoeding, bedoeld in artikel 20, tweede lid, van de Rva 2005, per maand is gelijk aan de in aanmerking te nemen middelen van de asielzoeker en zijn gezinsleden tot een maximum van de economische waarde van de verstrekkingen bedoeld in artikel 3.

Paragraaf 2. De middelen

Artikel 5

  • 1 Tot de middelen bedoeld in artikel 4 worden alle vermogens- en inkomensbestanddelen gerekend waarover de asielzoeker beschikt of redelijkerwijs kan beschikken.

  • 2 Niet tot de middelen van de asielzoeker worden gerekend:

    • a. kinderbijslag;

    • b. vergoedingen en tegemoetkomingen, waaronder begrepen de tegemoetkoming ontvangen op grond van het Tijdelijk besluit tegemoetkoming buitengewone uitgaven, voor, alsmede de vermindering of teruggave van loonbelasting of inkomensbelasting en van premies volksverzekeringen op grond van kosten die niet tot de algemeen noodzakelijke bestaanskosten behoren;

    • c. rente ontvangen over op grond van artikel 7, tweede lid, onder b, c, en d, niet in aanmerking genomen vermogen;

    • d. een uitkering in verband met geleden immateriële schade voor zover dit, gelet op de aard en de hoogte van de uitkering, uit een oogpunt van het verlenen van verstrekkingen als bedoeld in artikel 9 van de Rva 2005, verantwoord is;

    • e. giften van instellingen en particulieren voor zover deze, gezien de bestemming en de hoogte van de giften, uit een oogpunt van het verlenen van verstrekkingen als bedoeld in artikel 9 van de Rva 2005, verantwoord zijn.

  • 3 Onverminderd het bepaalde in het tweede lid worden niet tot de middelen van een asielzoeker, niet zijnde een vergunninghouder, gerekend inkomsten uit arbeid gedurende ten hoogste 24 weken binnen een periode van 52 weken tot 25 procent van deze inkomsten, met een maximum van € 196,00 per maand.

  • 4 Onverminderd het bepaalde in het tweede lid worden tot de middelen van een vergunninghouder niet gerekend inkomsten uit arbeid tot 25 procent van deze inkomsten, met een maximum van € 196,00 per maand.

  • 5 De middelen worden in aanmerking genomen tot het bedrag dat resteert na aftrek van:

    • a. de daarover door de asielzoeker verschuldigde loonbelasting of inkomstenbelasting;

    • b. de daarover door de asielzoeker verschuldigde premies volksverzekeringen, premies werknemersverzekeringen dan wel een inhouding die met een of meer van deze premies overeenkomt;

    • c. ten laste van de asielzoeker komende verplichte bijdragen ingevolge een pensioenregeling en daarmee vergelijkbare regelingen; en

    • d. andere ten laste van de asielzoeker komende verplichtingen.

Paragraaf 3. Het inkomen

Artikel 6

  • 1 Onder inkomen wordt verstaan de middelen voor zover deze:

    • a. betreffen inkomsten uit of in verband met arbeid, inkomsten uit vermogen, sociale zekerheidsuitkeringen, uitkeringen tot levensonderhoud op grond van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, voorlopige teruggave of teruggave van inkomstenbelasting, loonbelasting, premies volksverzekeringen, zorgtoeslag, studiefinanciering, dan wel naar hun aard met deze inkomsten of uitkeringen overeenkomen;

    • b. betrekking hebben op een periode waarover beroep op opvang wordt gedaan.

  • 2 Middelen die het karakter hebben van uitgesteld inkomen worden in aanmerking genomen naar de periode waarin deze zijn verworven. Middelen die het karakter hebben van doorbetaling van inkomen over een periode worden in aanmerking genomen naar de periode waarin deze te gelde kunnen worden gemaakt.

Paragraaf 4. Het vermogen

Artikel 7

  • 1 Onder vermogen wordt verstaan:

    • a. de waarde van de bezittingen waarover de asielzoeker bij de aanvang van de opvang beschikt of redelijkerwijs kan beschikken, verminderd met de op dat tijdstip aanwezige schulden. De waarde van de bezittingen wordt vastgesteld op de waarde in het economische verkeer bij vrije oplevering;

    • b. middelen die worden ontvangen tijdens de periode waarover beroep op opvang wordt gedaan, voor zover deze geen inkomen zijn als bedoeld in artikel 6.

  • 2 Niet als vermogen wordt in aanmerking genomen:

    • a. bezittingen in natura die naar hun aard en waarde algemeen gebruikelijk zijn dan wel, gelet op de omstandigheden van persoon en gezin, noodzakelijk zijn;

    • b. het bij de aanvang van de opvang aanwezige vermogen voor zover dit minder bedraagt dan de vermogensgrens als bedoeld in artikel 20, tweede lid, van de Rva 2005;

    • c. vermogen ontvangen tijdens de periode waarover beroep op opvang wordt gedaan, tot het bedrag dat het bij de aanvang van de opvang aanwezige vermogen minder bedroeg dan de vermogensgrens, bedoeld in artikel 20, tweede lid, van de Rva 2005;

    • d. spaargelden opgebouwd tijdens de periode waarin opvang wordt geboden;

    • e. vergoedingen voor immateriële schade voor zover dit, gelet op de aard en de hoogte van de uitkering, vanuit een oogpunt van het verlenen van verstrekkingen als bedoeld in artikel 9 van de Rva 2005, verantwoord is.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst en treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij is geplaatst.

Den Haag, 12 november 2008

De

Staatssecretaris

van Justitie,

N. Albayrak