In de Europese Unie (EU) vindt de uitwisseling van informatie tussen de politiediensten
voornamelijk plaats op grond van artikel 39 van de Schengen Uitvoeringsovereenkomst
(SUO), waarin is opgenomen dat ‘...politiediensten elkaar, met inachtneming van het
nationale recht binnen de grenzen van hun bevoegdheden, wederzijds bijstand verlenen
ten behoeve van de voorkoming en opsporing van strafbare feiten, voor zover het doen
of behandelen van een verzoek naar nationaal recht niet aan de justitiële autoriteiten
(lees: rechter en officier van justitie) is voorbehouden en (...) geen dwangmiddelen
behoeven te worden toegepast. Wanneer de aangezochte politieautoriteiten tot de afdoening
van een verzoek niet bevoegd zijn, zenden zij dit aan de bevoegde autoriteiten door.’
In lid 2 van voornoemd artikel 39 is het uitgangspunt opgenomen dat schriftelijke
informatie slechts door het verzoekende land als bewijsmiddel gebruikt mag worden
met toestemming van de bevoegde justitiële autoriteiten van de aangezochte staat.
Artikel 27 van het Verdrag van Prüm bouwt voort op dit artikel 39 SUO, vult dit aan en voorziet in een dwingende regeling
met betrekking tot het verlenen van de gevraagde bijstand. In lid 2 wordt een aantal
vormen van bijstand, dat in ieder geval onder de bepaling moet vallen, benoemd. In
lid 3 is de doorzendplicht aan de bevoegde autoriteit (lees: OM) opgenomen, wanneer
de aangezochte autoriteit (lees: politie) niet bevoegd is.
In artikel 46 SUO is te lezen dat spontane (d.w.z. zonder een daartoe strekkend buitenlands
verzoek) informatie-uitwisseling mogelijk is, als de informatie voor het ontvangende
land van belang is ter bestrijding van toekomstige strafbare feiten, ter voorkoming
van strafbare feiten en ter afwending van gevaar voor de openbare orde en veiligheid.
Politiële verzoeken worden gezonden naar het aangezochte land door tussenkomst van
de met de internationale politiesamenwerking belaste centrale autoriteiten. In Nederland
is deze centrale autoriteit het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD) te Zoetermeer,
de dienst Internationale Politiesamenwerking (IPOL). In spoedeisende gevallen en in de grensregio’s kan de informatie-uitwisseling rechtstreeks
plaatsvinden (zie ook paragraaf 5).
Binnen de dienst IPOL zijn verschillende informatiekanalen aanwezig waarlangs het
verzoek kan worden verzonden: het Schengen Informatie Systeem, Interpol, Europol en de (buitenlandse) verbindingsofficieren. Een nieuwe ontwikkeling in dit kader betreft de implementatie van het al vastgestelde
‘Zweeds Kaderbesluit’. Het doel van dit Kaderbesluit is de informatie-uitwisseling te bespoedigen tussen
autoriteiten die bevoegd zijn op het gebied van voorkomen, onderzoeken of opsporen
van strafbare feiten. De informatie-uitwisseling moet binnen een vastgestelde tijdslimiet
plaatsvinden (spoedeisende verzoeken in beginsel binnen acht uur). Het gaat specifiek
om de uitwisseling van informatie en inlichtingen die voorhanden zijn bij genoemde
autoriteiten, en alle informatie waartoe deze autoriteiten toegang hebben of waar ze, zonder gebruik
te hoeven maken van dwangmiddelen, toegang toe kunnen krijgen. Uitgangspunt hierbij
is dat het op verzoek internationaal verstrekken van informatie aan een andere lidstaat
niet aan meer voorwaarden is gebonden dan de voorwaarden, die bij onderlinge nationale
uitwisseling van informatie binnen een lidstaat gelden. Ook wordt uitgegaan van een
plicht om aan een verzoek tot informatieverstrekking te voldoen, waarbij degene die
het verzoek indient, handelt overeenkomstig het nationale recht. Het Kaderbesluit
ziet niet op de uitwisseling van informatie ten behoeve van gebruik als bewijs in
een strafzaak.
Verder zijn twee belangrijke voorwaarden opgenomen in artikel 129 SUO dat op de verstrekking
op grond van artikel 46 SUO ziet, namelijk het beginsel van doelbinding (zie paragraaf 3.1) en het verbod op doorverstrekking van gegevens aan andere diensten zonder voorafgaande
toestemming van het verstrekkende land. Doelbinding is ook opgenomen in artikel 8
van het Zweeds Kaderbesluit en artikel 35 van het Verdrag van Prüm. Het verbod op
doorverstrekking is in artikel 36 van het Verdrag van Prüm opgenomen.
Van belang is dat in de genoemde artikelen van de SUO, het Zweeds Kaderbesluit en
van het Verdrag van Prüm verwezen wordt naar het nationale recht. Informatie kan slechts
worden uitgewisseld met inachtneming van de regels van het nationale recht. Dat geldt
ook nadrukkelijk voor de verdragen van Enschede en Senningen. Voor de internationale informatie-uitwisseling blijft het Nederlands recht dus van
evident belang.