Postbesluit 2009

Geraadpleegd op 25-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-07-2010.
Geldend van 01-07-2010 t/m 31-03-2013

Besluit van 25 maart 2009, houdende regels betreffende de postale dienstverlening (Postbesluit 2009)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 28 november 2007, nr. WJZ 7137300;

Gelet op artikel 2, eerste lid, onderdeel b, 15, zevende lid, 17, eerste lid, 29, vierde lid, en 65, tweede lid, van de Postwet 2009;

De Raad van State gehoord (advies van 7 december 2007, nr. W.10.07.450/III);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 24 maart 2009, nr. WJZ / 9054333;

Hebben goedgevonden en verstaan:

§ 1. Begripsbepalingen

Artikel 1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a. wet: de Postwet 2009;

  • b. vergoeding: de vergoeding, bedoeld in artikel 64, eerste lid, van de wet;

  • c. enkelstukstarief: het overeenkomstig de artikelen 24 en 25 van de wet vastgestelde tarief voor het postvervoer ten aanzien van afzonderlijke poststukken van een bepaalde soort binnen een bepaalde gewichtsklasse of voor afzonderlijke postvervoerdiensten;

  • d. relevante omzet: de in een bepaald kalenderjaar door een postvervoerbedrijf, met het verrichten van postvervoerdiensten binnen Nederland gerealiseerde omzet;

  • e. postpakket: een geadresseerd verpakt poststuk, dat zaken, niet zijnde brieven, bevat.

Artikel 2

Als ander geadresseerd stuk als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel b, van de wet, wordt aangewezen:

  • a. een postpakket met een gewicht tot 20 kilogram indien het postvervoer binnen Nederland en vanuit Nederland betreft en een postpakket met een gewicht tot 30 kilogram indien het postvervoer vanuit het buitenland betreft;

  • b. een fysieke drager die in hoofdzaak tekst bevat in voor blinden bestemde tekens;

  • c. een dagblad of een tijdschrift.

§ 2. Omvang universele postdienstverlening

Artikel 3

  • 2 De universele postdienst omvat het teruggeven van onbestelbare poststukken aan de afzender.

  • 3 De universele postdienst omvat ten aanzien van het postvervoer naar een land buiten Nederland, niet de poststukken die vanuit een land buiten Nederland naar Nederland zijn gebracht om deze ten vervoer aan te bieden met als bestemming adressen buiten Nederland.

Artikel 4

Poststukken komen voor vervoer binnen de universele postdienst in aanmerking indien zij afmetingen hebben die kleiner zijn dan de bij ministeriële regeling vastgestelde maximumafmetingen en groter zijn dan de bij ministeriële regeling vastgestelde minimumafmetingen.

§ 3. Kwaliteit universele postdienstverlening

Artikel 5

  • 1 Een verlener van de universele postdienst hanteert algemene voorwaarden bij de uitvoering van de universele postdienst, waarin de waarborgen voor de uitvoering van de goede postale dienstverlening en de kwaliteit van die dienstverlening voor een ieder kenbaar zijn opgenomen.

  • 2 In de algemene voorwaarden worden ten minste opgenomen:

    • a. een duidelijke omschrijving van de onderscheiden postvervoerdiensten;

    • b. de gehanteerde tarieven;

    • c. de voorwaarden met betrekking tot veiligheid van het postvervoer;

    • d. de voorwaarden met betrekking tot de aansprakelijkheid van de verlener van de universele postdienst.

  • 3 Een verlener van de universele postdienst legt de algemene voorwaarden ter inzage op zijn dienstverleningspunten.

Artikel 6

  • 1 Een verlener van de universele postdienst draagt er zorg voor dat de voor het postvervoer binnen de universele postdienst verschuldigde porten op verschillende manieren kunnen worden voldaan, maar in elk geval door middel van postzegels of postzegelafdrukken.

  • 2 Postzegels worden door de verlener van de universele postdienst ten minste op alle dienstverleningspunten als bedoeld in artikel 16, zevende lid, van de wet verkrijgbaar gesteld.

Artikel 7

  • 1 Poststukken die zijn bestemd voor postvervoer binnen de universele postdienst worden in voor het publiek bestemde brievenbussen van de verlener de universele postdienst gedeponeerd of bij daartoe bestemde dienstverleningspunten van de verlener van de universele postdienst afgegeven.

  • 2 Een verlener van de universele postdienst stelt in de algemene voorwaarden de voorwaarden vast waaraan verzenders van poststukken moeten voldoen om ervoor te zorgen dat de aangeboden poststukken worden vervoerd met de standaard overnight service, bedoeld in artikel 16, zesde lid, van de wet.

  • 3 Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over de voorwaarden, bedoeld in het tweede lid.

Artikel 8

  • 1 Een verlener van de universele postdienst zorgt ervoor dat voor het publiek bestemde brievenbussen als bedoeld in artikel 16, achtste lid, van de wet, zodanig worden geplaatst en uitgevoerd, dat deze goed herkenbaar en bereikbaar zijn en dat deze in goede staat worden gehouden.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de toegankelijkheid van brievenbussen van een verlener van de universele postdienst.

Artikel 9

  • 1 Een verlener van de universele postdienst voldoet in het kader van het postvervoer ten aanzien van brieven en andere poststukken van en naar een andere lidstaat van de Europese Unie of van en naar andere staten die partij zijn bij de overeenkomst inzake de Europese Economische Ruimte aan de kwaliteitsnormen die in de bijlage bij de richtlijn 97/67/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 15 december 1997 betreffende gemeenschappelijke regels voor de ontwikkeling van de interne markt voor postdiensten in de Gemeenschap en de verbetering van de kwaliteit van de dienst (PbEG 1998 L 15).

  • 2 Een verlener van de universele postdienst voldoet aan de in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen geplaatste technische normen, bedoeld in artikel 20 van de richtlijn, genoemd in het eerste lid, voor zover de normen betrekking hebben op postvervoerdiensten.

  • 3 Wanneer dat noodzakelijk is voor de belangen van de gebruikers van postvervoerdiensten, geeft een verlener van de universele postdienst aan de toe te passen normen bekendheid door middel van een verwijzing in de algemene voorwaarden naar die normen en naar de vindplaats ervan in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 10

  • 1 Bij ministeriële regeling wordt bepaald welke diensten en activiteiten zijn opgenomen in een volledig assortiment van diensten als bedoeld in artikel 16, zevende lid, van de wet.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de kwaliteit van de universele postdienst.

§ 4. Bedragen aansprakelijkheid

Artikel 11

De bedragen, bedoeld in artikel 29, vierde lid, van de wet, zijn:

  • a. € 50,– bij registratie van een poststuk als aangetekend stuk;

  • b. € 5500,– bij registratie van een poststuk als poststuk met aangegeven waarde.

§ 5. Vergoeding kosten college binnen de universele postdienst

Artikel 12

  • 1 Het college stelt jaarlijks een raming op van de kosten die verband houden met de werkzaamheden van het college in het volgende kalenderjaar ter uitvoering van de wet in verband met de universele postdienst en stelt Onze Minister in kennis van de raming.

  • 2 De verlener van de universele postdienst is ter dekking van de kosten die verband houden met de werkzaamheden van het college ter uitvoering van de wet in verband met de universele postdienst, jaarlijks een vergoeding verschuldigd ter hoogte van die kosten minus de kosten verbonden aan de behandeling van bezwaar- en beroepschriften.

§ 6. Vergoeding kosten college buiten universele postdienst

Artikel 13

  • 1 Het college stelt jaarlijks een raming op van de kosten die verband houden met de werkzaamheden van het college in het volgende kalenderjaar ter uitvoering van de wet, met uitzondering van de werkzaamheden, bedoeld in artikel 12, eerste lid, en stelt Onze Minister in kennis van de raming.

  • 2 Ter zake van de kosten, bedoeld in artikel 64, eerste lid, van de wet gelden als uitgangspunten dat:

    • a. de kosten worden geraamd voor het kalenderjaar waarvoor de vergoeding geldt;

    • b. de directe kosten rechtstreeks worden toegerekend aan categorieën van gelijksoortige werkzaamheden;

    • c. de indirecte kosten worden toegerekend aan categorieën van gelijksoortige werkzaamheden naar rato van hun beslag op de onderscheiden werkzaamheden of diensten;

    • d. voor zover de kosten bestaan uit afschrijvingskosten, deze kosten worden toegerekend door middel van een evenredige afschrijving op de aanschafwaarden van de investeringsgoederen per kalenderjaar op basis van de economische levensduur;

    • e. de kosten op bedrijfseconomische wijze worden berekend door middel van een door het college toe te passen kostencalculatiemodel dat zodanig is ingericht dat daaruit op elk moment op eenduidige en inzichtelijke wijze de kosten van de desbetreffende categorieën van gelijksoortige werkzaamheden of diensten kunnen worden afgeleid.

  • 3 Het college legt het kostencalculatiemodel ter inzage.

  • 4 Het college neemt, ter compensatie van een door het college vastgesteld verschil tussen de werkelijke kosten voor een kalenderjaar en de in dat kalenderjaar ontvangen vergoedingen als bedoeld in artikel 64 van de wet, een bedrag op in de ramingen van de kosten in de jaren, volgend op een verschil.

Artikel 14

  • 1 De minister stelt jaarlijks een verdeelsleutel voor het komende kalenderjaar vast voor de verdeling van de kosten, bedoeld in artikel 13, eerste lid, in de vorm van een uniform percentage van de relevante omzet van elk postvervoerbedrijf.

  • 2 De verdeelsleutel, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend op grond van:

    • a. de totale kosten van het college in het komende kalender jaar, geraamd met inachtneming van artikel 13, minus

      • 1°. de kosten van het college voor de registratie, bedoeld in artikel 42, derde lid, van de wet, en

      • 2°. de kosten van de behandeling van bezwaar- en beroepschriften,

      en

    • b. de totale omzet van het voorafgaande jaar van de postvervoerbedrijven die ingevolge artikel 64 van de wet een vergoeding verschuldigd zijn.

Artikel 15

  • 1 Het college berekent de vergoeding voor een kalenderjaar per postvervoerbedrijf door de relevante omzet van het postvervoerbedrijf in het kalenderjaar dat twee jaar voorafgaat aan het kalenderjaar waarin de vergoeding wordt vastgesteld te vermenigvuldigen met de op basis van artikel 14 vastgestelde verdeelsleutel.

  • 2 De vergoeding wordt aan het college betaald binnen een termijn van 30 dagen na dagtekening van het verzoek tot betaling.

  • 3 Tenzij bij ministeriële regeling anders wordt bepaald, wordt de vergoeding door degene die de vergoeding is verschuldigd, bij vooruitbetaling voldaan.

Artikel 16

  • 2 Indien een postvervoerbedrijf behoort tot een groep van ondernemingen als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek worden voor de berekening van de omzet van het vervoer van poststukken van die postvervoerbedrijf de omzetten van het vervoer van poststukken van alle tot die groep behorende ondernemingen opgeteld. Bij deze berekening worden transacties tussen de tot die groep behorende ondernemingen buiten beschouwing gelaten.

  • 3 Indien een postvervoerbedrijf door het college is geregistreerd op grond van artikel 41 van de wet in verband met het verrichten van activiteiten die voorheen werden verricht door één of meer andere postvervoerbedrijven waarvan de registratie is beëindigd, vindt de berekening van de omzet plaats met inachtneming van de omzet van dat postvervoerbedrijf of postvervoerbedrijven overeenkomstig bij ministeriële regeling te stellen regels.

  • 4 Indien een postvervoerbedrijf verlener van de universele postdienst is, wordt uitsluitend de omzet van vervoer van poststukken buiten de universele postdienst als omzet voor de vaststelling van de verdeelsleutel, bedoeld in artikel 14, gebruikt.

  • 5 Voor gevallen waarin berekening van de omzet van het vervoer van poststukken niet mogelijk is omdat de desbetreffende activiteiten zijn verweven met andere activiteiten, kan bij ministeriële regeling worden bepaald dat bij de berekening nader genoemde opbrengsten geheel of gedeeltelijk buiten beschouwing blijven.

Artikel 17

  • 2 Een postvervoerbedrijf kan elk jaar een beroep doen op de omstandigheid dat de relevante omzet, die is gerealiseerd in het voorafgaande kalenderjaar, lager is dan het criterium met betrekking tot de relevante omzet, bedoeld in artikel 64, derde lid, van de wet.

  • 3 In elk jaar dat een postvervoerbedrijf een beroep doet op de omstandigheid, bedoeld in het tweede lid, doet het postvervoerbedrijf voor 1 september aan het college een onderbouwde opgave over zijn omzet op grond waarvan naar het oordeel van het college aannemelijk is dat de omzet minder bedraagt dan het in het tweede lid bedoelde criterium.

  • 4 Indien het postvervoerbedrijf aan de in het eerste of derde lid bedoelde verplichting niet tijdig heeft voldaan of een kennelijk onjuiste of onvolledige opgave heeft gedaan en dit verzuim niet heeft hersteld na daartoe door het college in de gelegenheid te zijn gesteld, kan het college een schatting doen van zijn omzet en op basis daarvan de vergoeding voor het postvervoerbedrijf vaststellen.

  • 5 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de opgave van de relevante omzet door het postvervoerbedrijf en over de verklaring van de accountant.

§ 7. Aanwijzingsprocedure verlener universele postdienst

Artikel 18

  • 1 In de mededeling, bedoeld in artikel 15, derde lid, van de wet, wordt opgenomen dat belangstellende postvervoerbedrijven een aanvraag om te worden aangewezen als verlener van de universele postdienst binnen drie maanden na de datum van de mededeling moeten hebben ingediend.

  • 2 Bij de aanvraag overlegt een postvervoerbedrijf:

    • a. een plan voor de uitvoering van de universele postdienst, voor zover die blijkens de mededeling, bedoeld in artikel 15, derde lid, van de wet, wordt ingetrokken;

    • b. een bij de beoogde uitvoering behorend financieel plan, waaruit blijkt hoe de kosten worden gedekt en of er in de eerste vijf jaar van de aanwijzing sprake is van nettokosten.

  • 3 Onze Minister neemt bij zijn besluit tot aanwijzing in elk geval in aanmerking de geboden kwaliteit en duurzaamheid van de dienstverlening en aannemelijkheid van de verwachte opbrengsten of kosten ervan.

  • 4 In de mededeling, bedoeld in artikel 15, derde lid, van de wet, worden zo nodig over te leggen onderdelen voor de gegevens, genoemd in het tweede lid, opgenomen.

  • 6 Van het besluit tot aanwijzing en de voorwaarden die daarbij gelden wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.

§ 8. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 19

De vergoeding, bedoeld in artikel 15, eerste lid, voor het kalenderjaar waarin de wet in werking treedt en, indien nodig, voor de twee daaropvolgende kalenderjaren, wordt in rekening gebracht na vaststelling van het criterium met betrekking tot de relevante omzet van een postvervoerbedrijf in Nederland als bedoeld in artikel 64, derde lid, van de wet.

Artikel 20

  • 1 In het kalenderjaar van de inwerkingtreding van de wet:

  • 2 Postvervoerbedrijven delen binnen zes weken na de datum van inwerkingtreding van dit besluit aan het college de relevante omzet mee, die gerealiseerd is in het kalenderjaar dat twee jaar voorafgaat aan het kalenderjaar van inwerkingtreding.

Artikel 21

  • 1 Het tegen vergoeding aan natuurlijke of rechtspersonen ter beschikking stellen van het gebruik van postbussen voor het ontvangen van voor hun bestemde poststukken maakt, indien de overeenkomst tussen een verlener van de universele postdienst en de gebruiker van een postbus is gesloten voor de inwerkingtreding van dit besluit, deel uit van de universele postdienst voor de looptijd van de overeenkomst, maar niet langer dan een jaar na inwerkingtreding van dit besluit.

  • 2 Het tegen vergoeding mogelijk maken, dat de verzender van poststukken de kosten voor zijn rekening neemt van het postvervoer van de poststukken die de ontvangers aan hem terugsturen met gebruikmaking van een antwoordnummer, maakt, indien de overeenkomst tussen een verlener van de universele postdienst en de gebruiker van het antwoordnummer, gesloten voor de inwerkingtreding van dit besluit, deel uit van de universele postdienst voor de looptijd van de overeenkomst, maar niet langer dan een jaar na inwerkingtreding van dit besluit.

Artikel 23

Dit besluit wordt aangehaald als: Postbesluit met vermelding van het jaartal van het Staatsblad waarin het zal worden geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 25 maart 2009

Beatrix

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

F. Heemskerk

Uitgegeven de dertigste maart 2009

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin